SlideShare uma empresa Scribd logo
1 de 79
Baixar para ler offline
Op eigen benen staan!
….“In welke mate is 3- 12 maanden na de behandeling bij PSY-Care de
zelfredzaamheid toegenomen in het dagelijks functioneren bij de cliënten
in de leeftijd van 18 t/m 65 jaar met een depressieve stoornis?”…..
Lilian Coenen
Email: lilian_91@live.nl
Datum: 20-06-2016
Opleiding: Maatschappelijk werk en dienstverlening
Leerlijn: Afstuderen 2015-2016
PSY-Care
Broekhem 8
6301HH Valkenburg
Docentbegeleider: E.Blaauw
Opdrachtgever: N.Stals
2
Voorwoord
Het onderzoeksrapport dat voor u ligt is een afstudeeropdracht van studente Lilian Coenen voor de
opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) van Avans hogeschool in ‘s-
Hertogenbosch. N. Stals is de opdrachtgever van dit onderzoek en is werkzaam als directrice bij
PSY-Care (GGZ-instelling) te Valkenburg.
‘Op eigen benen staan!’. Wie wil er nou niets liever dan het vermogen hebben om je eigen
levensproblemen te kunnen oplossen? In dit onderzoek staat namelijk het begrip ‘zelfredzaamheid’
centraal. Dit onderzoek is gericht op mensen met een diagnose ‘depressieve stoornis’ in de leeftijd
18 tot en met 65 jaar. Er is voor deze doelgroep gekozen omdat de kans op terugvallen bij mensen
met een depressieve stoornis vrij hoog is. Bovendien is de lijdensdruk volgens de literatuur ook
enorm hoog (Elgersma, Bockting & Kok, 2011).
N. Stals bood mij verschillende opdrachten aan waaruit ik mocht kiezen. Bij het onderwerp
‘zelfredzaamheid’ kon ik meer een vertaalslag maken naar het maatschappelijk werk dan de andere
onderwerpen. Bovendien is het onderwerp ‘zelfredzaamheid’ enorm actueel in de maatschappij.
Doelstelling van het kabinet is dat mensen langer zelfstandig en zelfredzaam moeten functioneren
in de maatschappij. Het kabinet vindt dat de gemeenten, experts en mantelzorgers hierin de
sleutel in handen hebben. De gemeente, experts en mantelzorgers dienen volgens het kabinet met
beperkte middelen toch te zorgen dat zoveel mogelijk mensen mee kunnen blijven doen in de
maatschappij (Wissenraet Van Spaendonck, 2016).
Bij de keuze van het onderzoeksonderwerp ‘zelfredzaamheid’ realiseerde ik me dat ik het
interessant vindt om te ontdekken welke handvatten er ingezet worden om de zelfredzaamheid te
stimuleren. Daarnaast vind ik het interessant om te onderzoeken welke handvatten volgens de
cliënten bruikbaar en helpend zijn bij het vergroten van de zelfredzaamheid.
Het zou voor mij leerzaam zijn om dit te ontdekken omdat ik de bruikbare handvatten ook mee kan
nemen in het werkveld als maatschappelijk werker.
Verder is de onderzoeksvraag bedacht in samenwerking met mijn opdrachtgever, N. Stals en mijn
onderzoeksbegeleider, E. Blaauw.
Graag wil ik mijn dank uit spreken aan E. Blaauw en aan mijn studiegroepje voor de begeleiding en
adviezen tijdens het onderzoeksproces. Ik wil N. Stals bedanken voor haar betrokkenheid en het
meedenken gedurende het onderzoeksproces. Zij hebben samen met mij het mogelijk gemaakt dat
het onderzoek binnen drie maanden werd afgerond.
Lilian Coenen
Weert, 20 juni 2016
3
Samenvatting
PSY-Care heeft de mogelijkheid om samen met de cliënt te achterhalen of de cliënt ‘beter is gaan
functioneren’(motto van de praktijk) en of de cliënt op eigen benen kan staan. Dit wordt door PSY-
Care gemeten op kort termijn. Het is juist interessant om te weten of de zelfredzaamheid ook op
langere termijn nog is toegenomen, omdat zij dan kunnen achterhalen of de werkwijze effectief
werkt. De overheid wil dat iedereen zo goed en zo lang mogelijk zelfstandig in de maatschappij
participeert. Dat geldt ook voor mensen die beperkingen ondervinden in hun zelfredzaamheid of in
hun dagelijks leven. In dit onderzoek is er gekozen voor de doelgroep, mensen in de leeftijd 18 tot
en met 65 jaar die gediagnosticeerd zijn met een depressieve stoornis. Hiervoor is gekozen omdat
de kans op terugvallen vrij hoog is en de literatuur zegt dat de lijdensdruk voor deze doelgroep
gedurende jaren alleen maar zal gaan toenemen (Elgersma, Bockting & Kok, 2011).
De onderzoeksvraag luidt als volgt: “In welke mate is 3- 12 maanden na de behandeling bij PSY-
Care de zelfredzaamheid toegenomen in het dagelijks functioneren bij de cliënten in de leeftijd van
18 t/m 65 jaar met een depressieve stoornis?”.
80 procent van de (geïnterviewde) cliënten beleeft dat de zelfredzaamheid is toegenomen en geeft
aan een groei te zien.
20 procent van de respondenten geeft aan dat ze beter met lastige situaties om kunnen gaan,
maar nog regelmatig last ervaart bij moeilijke situaties of problemen. 90 procent van de
respondenten geeft aan helpende factoren te hebben beleefd in het proces na de behandeling zoals
het sociaal netwerk, re-integratiecoach en de mindfulness cursus. 10 procent geeft aan
belemmerende factoren waargenomen te hebben, zoals een lichamelijk ziekte hebben en het
dragen van mantelzorg.
Volgens alle respondenten heeft PSY-Care bijgedragen aan de bewustwording in het dagelijks
leven. Zij geven de praktijk een 7,9. Cliënten geven aan minder vermijdend verdrag te vertonen,
maar ook minder actief de problemen aan te pakken. De onderzoeker denkt dat cliënten minder
bewust actief confronterende situaties zijn gaan opzoeken, ook wel exposure genoemd. Wat tijdens
de behandeling juist wordt aangeraden. Verder zoeken cliënten minder afleiding en sociale steun.
Terwijl het blijkt dat ze er wel behoefte aan hebben. Het is positieve dat cliënten zich beter
geestelijk kunnen geruststellen. Ook laten cliënten minder een passieve reactiepatroon zien (zie
hoofdstuk 6 en 7).
De onderzoeker raadt PSY-Care aan om zich meer te richten op de samenredzaamheid en
mindfulnesstechnieken tijdens behandelingen. Daarentegen wil de onderzoeker de praktijk
aanmoedigen om de volgende handvatten te blijven inzetten om de zelfredzaamheid te stimuleren:
‘exposure, inzetten van huiswerkopdrachten(planning, dagboek en logboek bijhouden)’. Ook de
technieken die cliënten krijgen om met hun geestelijke gezondheid om te gaan is effectief.
De onderzoeker wil een compliment maken dat PSY-Care zijn eigenschappen ‘persoonlijke sfeer en
de kundigheid’ (zoals beschreven op de website) waarmaakt. De onderzoeker heeft opgemerkt dat
iedere cliënt de praktijk kundig en persoonlijk als prettig beleefde (zie verder hoofdstuk 8).
Dit onderzoek is onderzocht met behulp van verschillende dataverzamelingsmethodes: enquête,
individuele interview, groepsinterview en is gedeeltelijk voorzien van literatuur om de
betrouwbaarheid en validiteit te verhogen. De structuur is niet bij alle methodes constant gebleven
wegens omstandigheden. Dit is zo goed mogelijk opgelost om de betrouwbaarheid voor dit
onderzoek nog te optimaliseren. Het zou mogelijk zijn dat respondenten een sociaal wenselijk
antwoord hebben gegeven omdat het opmerkelijk is dat de resultaten van de enquête en interview
met elkaar verschillen. Daarentegen hebben de twee dataverzamelingsmethodes wel een mooie
aanvulling op elkaar. Er is door de onderzoeker aandacht besteed om de respondenten de ruimte
te geven om hun verhaal te doen en het vertrouwen te geven dat de dataverzameling anoniem is.
De onderzoeker heeft ooit eerder twee andere onderzoeken gedaan waarbij ze heeft kunnen
oefenen met het interviewen. Echter heeft de onderzoeker het voordeel geen medewerker te zijn
van PSY-Care, zodat de respondenten zich niet verplicht voelen om wenselijke antwoorden te
geven om de praktijk een plezier te doen (zie hoofdstuk 9).
4
Inhoudsopgave
Inleiding .............................................................................................................................. 6
Hoofdstuk 1 Organisatorische context ..................................................................................... 7
1.1 PSY-Care..................................................................................................................... 7
1.2 De doelgroep ............................................................................................................... 7
1.3 De opdrachtgever......................................................................................................... 7
Hoofdstuk 2 De aanleiding ..................................................................................................... 8
2.1 De aanleiding tot onderzoek .......................................................................................... 8
Hoofdstuk 3 De probleemanalyse............................................................................................ 9
3.1 Belang ....................................................................................................................... 9
3.2 Zelfredzaamheid ........................................................................................................10
3.3 Proces van verandering ...............................................................................................12
Hoofdstuk 4 Onderzoeksvragen ............................................................................................13
4.1 De hoofdvraag .............................................................................................................13
4.2 De deelvragen ............................................................................................................13
4.3 Doelstelling .................................................................................................................13
4.4 De Begripsafbakening ...................................................................................................13
Hoofdstuk 5 Onderzoeksontwerp ..........................................................................................15
5.1 Populatie.....................................................................................................................15
5.2 Methodes ....................................................................................................................16
Hoofdstuk 6 Resultaten .......................................................................................................20
6.1 Welke handvatten worden door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het
dagelijks functioneren te versterken?............................................................................20
6.2 In welke mate heeft PSY-Care volgens de cliënt bijgedragen aan het versterken van het
dagelijks functioneren binnen de thuissituatie?................................................................22
6.3 Hoe hebben de ex-cliënten het proces tot aan 3-12 maanden na de behandeling beleefd? ...23
6.4 Welke ontwikkeling wordt zichtbaar wanneer de UCL- vragenlijsten die aan het begin van
de behandeling en 3-12 maanden na afsluiting van de behandeling met elkaar
worden vergleken?......................................................................................................24
6.5 Welke factoren waren een belemmerende en/of een helpende factor tijdens het versterken
van de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren volgens cliënten? .............................26
Hoofdstuk 7 Conclusie .........................................................................................................28
7.1 Welke handvatten worden door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het
dagelijks functioneren te versterken?.............................................................................28
7.2 In welke mate heeft PSY-Care volgens de cliënt bijgedragen aan het versterken van
het dagelijks functioneren binnen de thuissituatie? ..........................................................28
7.3 Hoe hebben de ex-cliënten het proces tot aan 3-12 maanden na de behandeling beleefd? ...29
7.4 Welke ontwikkeling wordt zichtbaar wanneer de UCL- vragenlijsten die aan het begin van
de behandeling en 3-12 maanden na afsluiting van de behandeling met elkaar
worden vergleken?.......................................................................................................29
7.5 Welke factoren waren een belemmerende en/of een helpende factor tijdens het
versterken van de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren volgens cliënten? .............29
7.6 Eindconclusie...............................................................................................................30
Hoofdstuk 8 Aanbevelingen...................................................................................................32
8.1 Aanbevelingen .............................................................................................................32
Hoofdstuk 9 Discussie ..........................................................................................................34
9.1 Betrouwbaarheid..........................................................................................................34
9.2 Validiteit .....................................................................................................................34
5
Hoofdstuk 10 beroepsproduct................................................................................................36
10.1 Meerwaarde................................................................................................................36
10.2 Overgave....................................................................................................................36
10.3 Feedback....................................................................................................................36
Hoofdstuk 11 Reflecteren op onderzoekshouding.....................................................................38
Bronvermelding ...................................................................................................................40
Bijlagen ..............................................................................................................................41
Bijlage 1 Beoordelingsformulier. ..........................................................................................41
Bijlage 2 De zes stappen van Prochaska Diclemente. .............................................................45
Bijlage 3 De domeinen van Z.R.M. ......................................................................................46
Bijlage 4 Operationaliseren .................................................................................................48
Bijlage 5 Resultaten ...........................................................................................................56
Bijlage 6 UCL-vragenlijsten .................................................................................................62
Bijlage 7 Scores UCL-vragenlijsten.......................................................................................66
Bijlage 8 Statische diagrammen proces van de 7 schalen .......................................................76
Bijlage 9 Beroepsproduct ....................................................................................................77
6
Inleiding
Dit onderzoeksrapport is een onderzoeksopdracht voor PSY-Care, een GGZ instelling met als motto
‘ voor beter functioneren’. De onderzoeker onderzoekt of de cliënten daadwerkelijk beter kunnen
functioneren op langere termijn. In dit onderzoek wordt het duidelijk in welke mate de
zelfredzaamheid van cliënten met een depressieve stoornis (leeftijd 18 tot en met 65 jaar) is
toegenomen sinds het beëindigen van de behandeling 3-12 maanden geleden bij PSY-Care. Het
onderzoeksrapport is als volgt ingedeeld:
Het onderzoeksrapport begint als eerste met het voorwoord en samenvatting.
Daarna wordt in hoofdstuk1 de doelgroep en PSY-Care gepresenteerd. In hoofdstuk 2 wordt
vervolgens de aanleiding van het onderzoek beschreven. Aansluitend wordt in hoofdstuk 3 het
probleem van het onderzoek geanalyseerd. In hoofdstuk 4 worden de onderzoeksvragen
beschreven en de begrippen uitgeschreven. Vervolgens beschrijft de onderzoeker hoe de scriptie
uitgevoerd wordt in hoofdstuk 5.
In hoofdstuk 6 en 7 wordt het onderzoek uitgevoerd en wordt er aansluitend in hoofdstuk 7 de
aanbevelingen beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 8 door de onderzoeker kritisch naar zijn
verslag gekeken betreft de betrouwbaarheid en de validiteit. Tenslotte wordt er gereflecteerd door
de onderzoeker op zijn handelen in hoofdstuk 9.
De onderzoeker wenst u veel leesplezier!
7
Hoofdstuk 1 Organisatorische context
1.1 PSY-Care
Instellingen die in Nederland vallen onder Geestelijke Gezondheidszorg(GGZ) richten zich op het
voorkomen van, het behandelen van en het genezen van psychische aandoeningen. Verder richten
zij zich op het zo goed mogelijk laten deelnemen van mensen met een chronische psychische
aandoening aan de samenleving en het bieden van (ongevraagde) hulp aan mensen die ernstig
verward en/of verslaafd zijn en die uit zichzelf geen hulp zoeken (GGZ Nederland, 2016).
PSY-Care is een instelling te Valkenburg a/d Geul. “PSY-Care is een vrijgevestigd psychologisch
centrum met een diversiteit aan specialismen waardoor het ministerie van Volksgezondheid Welzijn
en Sport (VWS) de erkenning van een kleine GGZ instelling heeft gegeven” (PSY-Care, 2014). De
werkzaamheden bij PSY-Care bestaan zowel uit diagnostiek als behandeling van basis GGZ
problematiek, als gespecialiseerde GGZ problematiek. Met de slogan “Wij luisteren naar u” biedt
PSY-Care een helpende hand aan kinderen, jongeren, adolescenten en volwassenen om beter te
kunnen functioneren in de participerende maatschappij. Deze doelgroepen dienen doorverwezen te
worden via de huisarts of via de Praktijkondersteuner Huisartsen op het gebied van Geestelijke
Gezondheidszorg (POH- GGZ) (PSY-Care, 2014; N. Stals, persoonlijke mededeling, 9 maart 2016).
PSY-Care werkt met diverse disciplines, zoals: Psychiater Kind & Jeugd, Psychotherapeut valt onder
de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg(BIG), Gezondheidszorg psycholoog valt onder
de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Gz-psycholoog BIG), psychotherapeut in
opleiding, Gz-psycholoog in opleiding, Sociaal Psychiatrisch verpleegkundige en een
systeemtherapeut. Dit maakt dat er een grote diversiteit aan diagnostiek- en behandelmethoden
binnen PSY-Care aanwezig zijn. Het stelt PSY-care tevens in staat om vraag gestuurd te werk te
gaan en zowel de testen als de behandeling af te stemmen op de persoonlijke hulpvraag van de
cliënt (PSY-Care, 2014; N.Stals, persoonlijke mededeling, 9 maart 2016).
1.2 De doelgroep
De doelgroep die gebruik maakt van de diensten binnen PSY-Care hebben een of meerdere van de
volgende problematiek(en): Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD), autisme,
leerproblemen, angsten, depressieve klachten, dwanghandelingen, hoogbegaafdheid, pesten,
opvoedingsproblemen/opvoedondersteuning en kinderen met overgewicht.
De diensten vallen, zowel binnen de Basis GGZ, als binnen de Gespecialiseerde GGZ
De onderzoeker bakent het onderzoek af door zich te richten op een doelgroep. De onderzoeker
richt zich op de doelgroep met een depressieve stoornis in de leeftijd 18 tot en met (t/m) 65 jaar
die hun behandeling 3-12 maanden geleden hebben ondergaan. De reden hiervoor staat
beschreven in hoofdstuk 5.
Wanneer de somberheid van de cliënt niet overgaat doordat de cliënt veel problemen tegelijk te
verwerken krijgt, is er sprake van een depressie. Een depressieve stoornis wordt veroorzaakt door
een combinatie van factoren: een aanleg voor ziekte en/of problemen in de omgeving en/of
onvoldoende vaardigheden om problemen het hoofd te kunnen bieden (Kragten, 2004). Nu al
krijgen jaarlijks ruim 700.00 burgers in Nederland een depressie, van wie meer dan de helft vaker
een depressie gehad heeft. Inmiddels is aangetoond dat een depressieve stoornis in veel gevallen
terugvallen. Dat is niet alleen bij cliënten in Gespecialiseerde GGZ maar ook bij cliënten in de Basis
GGZ (Elgersma, Bockting & Kok, 2011).
De doelgroep binnen PSY-Care heeft een hulpvraag naar diagnostiek en/of behandeling. De
doelgroep die behandeld wordt heeft een IQ boven de 80. De hulpvraag wordt bepaald door de
klachten en niet door het vermoeden van een stoornis. N. Stals (persoonlijke mededeling, 9 maart
2016) zegt namelijk: “Juist omdat PSY-Care niet gespecialiseerd is in een bepaalde stoornis,
kunnen zij objectief de klachten op een rij zetten en met behulp van een uitgebreide testbatterij de
problematiek in kaart brengen“.
N. Stals (persoonlijke mededeling, 9 maart 2016) vertelt dat de klachten van de doelgroep veelal
veroorzaakt worden in het arbeidsproces en problemen in de thuissituatie. De problemen kunnen
van tijdelijke aard zijn, maar kunnen ook in de persoonlijkheid zijn verankerd waardoor het traject
veel langer en intensiever zal worden. N. Stals zegt dat PSY-Care elk individu als uniek ziet. Omdat
elke persoon uniek is, zullen de problemen zich volgens haar ook altijd op een eigen manier
profileren (N. Stals, persoonlijke mededeling, 9 maart 2016).
8
Hoofdstuk 2 Aanleiding
2.1 De aanleiding tot onderzoek
PSY-Care heeft als doel om cliënten beter te laten functioneren. Om dit te bereiken gebruikt PSY-
Care handvatten. Deze handvatten worden later in het onderzoek werden toegelicht. Uit evaluaties
vlak na de behandeling komt voornamelijk positieve feedback naar voren over de werkwijze van
PSY-Care. PSY-Care heeft behoefte om te weten of deze positieve feedback ook nog geldt drie
maanden na de behandeling. Tijdens de behandeling krijgt de cliënt nog steun van een
professional, maar na de behandeling moet de cliënt op eigen kracht omgaan met lastige situaties
en problemen. In drie maanden tijd kan volgens N. Stals rondom het functioneren van de cliënt
veel veranderen. De bedoeling is dat cliënten na de behandeling op eigen kracht zijn problemen
kunnen aanpakken en hierdoor beter kunnen functioneren in de maatschappij. Door dit te
onderzoeken wordt in kaart gebracht of de behandeling van PSY-Care ook op lange termijn
bijdraagt aan het beter laten functioneren van de cliënt. Door onderzoek te doen kunnen de
werknemers van PSY-Care de cliënten met een depressieve stoornis nog beter inschatten en
begrijpen. In het volgende hoofdstuk leest u verder waarom dat juist voor deze doelgroep zo
belangrijk is. Met deze informatie kan PSY-Care eventueel de behandeling en de nazorg die zij
bieden aanpassen. Op deze manier werkt PSY-Care aan profilering (N. Stals, persoonlijke
mededeling, 9 maart 2016).
PSY-Care wil zich namelijk blijven profileren en optimaliseren om zich staande te houden en de
kwaliteit te waarborgen (het belang hiervan wordt verder toegelicht in hoofdstuk 2). N. Stals
(persoonlijke mededeling, 9 maart 2016) zegt: “We staan open voor feedback, zodat we ons
kunnen blijven ontwikkelen”. PSY-Care denkt dat er naast positieve reacties ook opbouwende
kritiek aanwezig is bij de mensen. Volgens de praktijk kan het altijd beter en is er altijd wel iets dat
nog verbeterd kan worden. Het is belangrijk dat PSY-Care zich verantwoordt en anticipeert naar
externe samenwerkingspartners over hoe ze zorg leveren en wat het effect is. Als externe
samenwerkingspartner, zoals zorgverzekeringen, zien dat PSY-Care zich blijft verbeteren en
effectieve zorg leveren aan burgers, is het voor hun ook aantrekkelijk om in hun te investeren.
Bovendien kan PSY-Care aantonen dat zij van belangrijke invloed zijn en bijdragen aan de
zelfredzaamheid binnen de samenleving. In de probleemanalyse wordt verder ingegaan waarom
profileren en de zelfredzaamheid zo belangrijk is.
9
Hoofdstuk 3 De probleemanalyse
In dit hoofdstuk wordt het probleem in kaart gebracht en wordt het belang hiervan omschreven op
micro-, meso- en macroniveau.
3.1 Belang
Belangen PSY-Care
Het belang van iedere instelling is om kwaliteit te waarborgen. Waarom zou een instelling belang
hebben bij kwaliteitszorg?
Ten eerste is het wettelijke verplicht dat zorginstellingen zich profileren. Daarnaast wil iedere
burger goede zorg krijgen. De directie en de verantwoordelijke personen bij bijvoorbeeld PSY-Care
hebben er ook belang bij. Als de kwaliteit niet verbetert, dan blijven klanten ontevreden en gaan ze
weg. In het ergste geval zal een instelling haar deuren moeten sluiten” (HZW Digitale Content,
z.d.).
N. Stals (persoonlijke mededeling, 20 april 2016) vertelt dat ze vanuit haar kennis en ervaring
merkt dat mensen met een depressie snel een terugval kunnen krijgen. Er wordt tijdens de
behandeling zelfs rekening mee gehouden dat mensen een terugval kunnen krijgen. Voor het
onderzoek is het daarom aantrekkelijk om mensen met een depressieve stoornis te benaderen. Uit
de literatuur en uit ervaring van PSY-Care blijkt dat de doelgroep regelmatig te maken krijgt met
een terugval en de ziektelast is bij deze doelgroep groot (zie voor literatuur en verder uitleg
hoofdstuk 3) (Elgersma, Bockting & Kok, 2011). Het is juist daarom van belang dat de behandeling
positief uitpakt op de desbetreffende doelgroep zodat zij leren zelfstandig om te gaan met hun
ziektelast.
Zoals u al eerder leest wil PSY-Care weten aan de hand van ervaringen van cliënten (met een
depressieve stoornis) of de zelfredzaamheid is toegenomen op langere termijn. PSY-Care wil dit
laten onderzoeken omdat er dan ontdekt kan worden of ze kwaliteit leveren aan de desbetreffende
doelgroep (Elgerma, Bockting & Kok, 2011). Wanneer de praktijk kan aantonen dat de cliënten na
ondersteuning beter kunnen functioneren in het dagelijks leven is hun motto ‘naar beter
functioneren’ nageleefd en is hun doel bereikt (N. Stals, persoonlijke mededeling, 5 april 2016).
Belangen doelgroep en maatschappij
De cliënten met een depressieve stoornis hebben ook belang bij het onderzoek. Als PSY-Care zich
blijft ontwikkelen, wordt de hulp vanuit de praktijk verbeterd en worden de cliënten nog beter
behandeld. Daarnaast heeft de maatschappij ook belang bij dit onderzoek. Als de zelfredzaamheid
van de cliënt toeneemt, kunnen cliënten eerder terugkeren in het arbeidsproces waardoor de
kosten voor de maatschappij worden verminderd. Als een cliënt op eigen kracht zijn
levensproblemen kan oplossen kan uitval voorkomen worden. Omdat de verwijzing via de huisarts
of via POH gaat, is het niet mogelijk voor cliënten om steeds terug te komen met dezelfde
hulpvraag. Het belang is dat cliënten dan ook kwalitatief geholpen worden
Volgens de literatuur zal over twintig jaar depressie in termen van lijdensdruk en ziektekosten de
ranglijst van aandoening in Nederland aanvoeren. Nu al krijgen jaarlijks ruim 700.00 burgers in
Nederland een depressie, van wie meer dan de helft vaker een depressie gehad heeft. Inmiddels is
aangetoond dat een depressieve stoornis in veel gevallen terugvallen. Dat is niet alleen bij cliënten
in de tweede lijn maar ook bij cliënten in de eerste lijn. Het is vooral dit chronische, terugvallende
karakter dat hoge maatschappelijke kosten met zich meebrengt, niet alleen door het beroep op
gezondheidszorgvoorzieningen (jaarlijks 600 miljoen euro in Nederland), maar ook in termen van
arbeidsverzuim en productiviteitsverlies (jaarlijks ruim 950 miljoen euro) (Elgersma, Bockting &
Kok, 2011).
Het is relevant en noodzakelijk dat de zelfredzaamheid wordt vergroot bij cliënten met een
depressieve stoornis om terugval te voorkomen en ook om hoge maatschappelijke kosten terug te
dringen. Als cliënten zelf met oplossingen bezig zijn en de krachten inzetten waarover ze
beschikken, dan wordt hun eigenwaarden vergroot en verkleint de kans dat ze opnieuw zorg
aanvragen (Binnenlands bestuur, 2010).
De bovengenoemde belangen onderschrijven de winst die te halen is uit verbetering van de zorg bij
mensen met een depressieve stoornis. Volgens de literatuur hebben bijvoorbeeld fabrikanten die
medicatie produceren voor mensen met een depressieve stoornis hier minder belang bij. Zij willen
juist winst behalen met het produceren van medicatie. Wanneer zorginstellingen (zoals
bijvoorbeeld PSY-Care) hun kwaliteit vergroten zullen meer mensen met een depressieve stoornis
na de behandeling op eigen kracht kunnen oppakken en zullen ze minder afhankelijk zijn van
medicatie (Dehue, 2006).
10
3.2 Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid in de maatschappij
‘Zelfredzaamheid’ is tegenwoordig een speerpunt om de kosten binnen de zorg terug te dringen.
De Wet Maatschappelijk Ondersteuning (WMO) definieert ‘zelfredzaamheid’ als volgt: “Het
lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die
deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken en als het met zo min
mogelijk overheidssteun een zelfstandig leven kunnen leiden” (Brink, 2013). In de literatuur wordt
zelfredzaamheid ook beschreven als “Het zelfstandig en autonoom kunnen oplossen van
‘levensproblemen’ en vermogen om dagelijkse algemene levensverrichtingen zelfstandig te kunnen
doen, bijvoorbeeld wassen, aankleden en koken en vermogen om sociaal te kunnen functioneren,
zo nodig met hulp van anderen” (Helsloot & Padje ,2010, P.10; Movisie, 2013). De begrippen
zelfredzaamheid, eigen kracht, zelfregie en eigen verantwoordelijkheid zijn kernbegrippen in de
WMO. Bij deze begrippen passen een aantal vragen, zo past bij het begrip zelfregie de vraag; ‘wat
wil ik?’. Het gaat over het ‘zelf bepalen’ en zelf keuzes maken. Bij het begrip ‘eigen kracht’ past de
vraag ‘Wat kan ik?’. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden van de cliënt. De vraag ‘wat moet of
mag ik zelf doen’ is een vraag die past bij het begrip ‘eigen verantwoordelijkheid’. De vraag ‘is
compensatie nodig?’ past bij het begrip ‘zelfredzaamheid’ en heeft daarmee ook betrekking op dit
onderzoek (Brink, 2013).
Per 1 januari 2016 werken de gemeente Valkenburg en gemeente Maastricht samen wanneer het
gaat om de WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning). Het belang dat burgers zoveel mogelijk
zelfredzaam functioneren staat beschreven in de WMO. Het doel van de WMO is dat iedereen zo
goed en zo lang mogelijk zelfstandig kan meedoen in de maatschappij. Dat geldt ook voor mensen
die beperkingen ondervinden in hun zelfredzaamheid of in hun dagelijks leven. De WMO regelt
onder meer ondersteuning vanuit gemeente Valkenburg en gemeente Maastricht met als doel
beperkingen te verminderen. De gemeenten in Nederland hebben de plicht om beperkingen in de
zelfredzaamheid te compenseren. De gemeente Valkenburg en Maastricht heeft een zogenaamde
‘compensatieplicht’ (www.wmoraad-maastricht.nl). Dat betekent dat PSY-Care als GGZ-instelling
ook de verantwoording op zich dient te nemen om cliënten te stimuleren bij hun zelfredzaamheid,
zodat de kans groter is dat zij langer zelfstandig kunnen meedoen in de maatschappij.
PSY-Care en Zelfredzaamheid
Volgens N. Stals (persoonlijke mededeling, 24 maart 2016) is zelfredzaamheid een voortvloeisel
van het dagelijks functioneren. De zelfredzaamheid definieert zij ook als “Het praktische vermogen
waarover je beschikt om je eigen problemen op te lossen”. Zij ervaart in de praktijk dat, wanneer
cliënten in staat zijn hun eigen problemen onder ogen te zien en hierop actie ondernemen, zij zich
beter kunnen redden in de huidige maatschappij. N. Stals (persoonlijke mededeling, 24 maart
2016) benoemt dat het zichtbaar is dat veel cliënten uitvallen op dit gebied. De redenen daarvoor
kunnen divers zijn. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan:
- Cliënten willen anderen niet ten last zijn met hun problemen. Waardoor de cliënten steun missen
die hun omgeving zouden kunnen geven.
- De problemen van cliënten worden gebagatelliseerd. Hierdoor gaan cliënten emoties of negatieve
gedachten opkroppen en dat zorgt mogelijk voor frustraties en (woede) uitbarstingen. Hierbij is het
belangrijk dat de cliënt zijn emoties kan reguleren.
N. Stals (persoonlijke mededeling, 9 maart 2016) benoemt dat zonder een goede diagnostiek het
niet mogelijk is om een adequate toegepaste behandeling voor iemand op te starten. De
diagnostiek kan bestaan uit gesprekken in combinatie met vragenlijsten, maar kan ook worden
uitgebreid met objectieve testmaterialen om een specifieke stoornis te kunnen vaststellen. Soms is
een psychiatrisch consult noodzakelijk om duidelijk zicht te krijgen op iemands problematiek.
“Deze mogelijkheid is binnen PSY-Care aanwezig. Het opstarten van medicatie is soms belangrijk
om een goede therapie te kunnen opstarten. Reden hiervoor is dat men soms zo klem zit in
negatieve gedachten dat deze vicieuze cirkel doorbroken moet worden (bijvoorbeeld met
medicatie) om überhaupt voor therapie open te staan” zegt N. Stals (persoonlijke mededeling, 9
maart 2016).
Na het behandeltraject kijkt de behandelaar samen met de cliënt in welke mate de cliënt met
betrekking tot zijn hulpvraag in zijn zelfredzaamheid staat. Er wordt uiteindelijk door de
behandelaar beoordeeld of de cliënt behoefte heeft aan een extra navolgend traject. Er wordt door
een maatschappelijk werker ondersteuning aangeboden op het gebied van nazorg waarbij de
zelfredzaamheid van de cliënt wordt versterkt. Dit is belangrijk zodat de cliënt in de toekomst zijn
probleem zelf kan reguleren. De maatschappelijk werkster gaat samen met de cliënt kijken hoe hij
11
zijn zelfredzaamheid kan vergroten. De maatschappelijk werker ondersteunt de cliënt bij het
toepassen en verwerken van de interventies in de thuissituatie. Het is een proces dat de cliënt
probeert de interventies ‘zich eigen te maken’ (PSY-Care, 2014).
Hierboven kan de lezer lezen dat PSY-Care op verschillende manieren bezig is met het vergroten
van de zelfredzaamheid van de cliënt. Ook worden de klachten die cliënten naar voren brengen als
eerste opstap meegenomen voor het opstarten van een behandeling.
Verschillende gebeurtenissen kunnen ervoor zorgen dat het niet altijd makkelijk is voor een cliënt
om zichzelf na langere tijd nog staande te houden. Een cliënt maakt goede vorderingen tot
bijvoorbeeld het volgende gebeurt: een familiecrisis, een onverwachte bezoeker, een ongeluk of
een verlies. Het kan zijn dat zich weer een oud gedragspatroon voordoet. Als de regel eenmaal
geschonden is, lijkt het of alles verloren is. De term ‘terugval’ is een kleinerend label dat impliceert
dat er maar twee mogelijkheden zijn: perfectie of terugval. Het helpt als je er bij een terugslag
snel bij bent, het normaliseert en waakt ervoor dat niet iemand zijn hele plan in de war wordt
geschopt. Effectieve behandeling van sommige problemen vereist doorzettingsvermogen tijdens
moeilijke, ongemakkelijke of pijnlijke situaties. Sommige veranderingen gaan snel, maar er zijn er
veel die voortdurend aandacht en inspanning blijven vergen. Tijdens de behandeling krijgt de cliënt
voldoende ondersteuning bij onverwachte situaties en strubbelingen. De cliënt wordt steeds sterker
om met onverwachte situaties om te gaan. Wanneer de cliënt de behandeling afsluit heeft de cliënt
niet meer een psycholoog/behandelaar die met haar of hem mee kijkt wanneer het een keer
moeilijk wordt (Miller & Rollnick, 2005).
N. Stals vertelt (persoonlijke mededeling, 5 april 2016) dat ze aan de hand van verschillende
uitspraken van cliënten kan horen of er een verbetering plaats heeft gevonden ten opzichte van de
zelfredzaamheid. De praktijkvoorbeelden hiervan zijn onder andere:
- “Ik ben daadwerkelijk beter gaan functioneren”.
- “Het lukt me om mijn kinderen te corrigeren zonder boos te worden”
- “Mijn problemen waarmee ik te kampen heb, bespreek ik voortaan met anderen. Dit is voor mij
een opluchting omdat ik nu merk dat er veel meer begrip is vanuit mijn omgeving voor mijn
problematiek dan ik had verwacht.”
Meetbaarheid van zelfredzaamheid
In een persoonlijk gesprek met N. Stals (24 maart 2016) legt zij uit dat de behandeling binnen
PSY-Care wordt afgesloten met een cliënt wanneer de therapeut ziet dat er voldoende vooruitgang
is geboekt en de cliënt voldoende zelfredzaam is om de problematiek verder zelfstandig op te
pakken. Er kan een maatschappelijk werker aan te pas komen wanneer de cliënt nog extra
ondersteuning nodig heeft in het dagelijks functioneren. De bedoeling van de therapie of de
behandeling is dat de cliënt vertrouwen krijgt in zijn eigen kunnen. Voor en na het behandeltraject
wordt ‘De Utrechtse Copinglijst (UCL)’ ingevuld door de cliënt om te zien in welke mate de cliënt
omgaat met problemen en gebeurtenissen. Naast een persoonlijk gesprek waarin door beide wordt
bekeken of er voldoende handvatten zijn en vooruitgang is geboekt, wordt er gebruik gemaakt van
deze lijst om de vooruitgang meetbaar aan te kunnen tonen.
3.3 Proces van verandering
Volgens PSY-Care doen cliënten hun best om tijdens de behandeling actief bezig te zijn met zich te
profileren. Het is nuttig om kennis te hebben over hoe iemand zijn gedrag verandert, hoe iemand
tot gedragsverandering komt, hoe iemand tot de kern van bewustwording komt en hoe iemand dit
volhoudt. Deze informatie is relevant, omdat dit een beeld schets van hoe het veranderproces van
een cliënt gaat, beeld kan krijgen in hoeverre de zelfredzaamheid toegenomen kan zijn, in
hoeverre hij op eigen kracht zijn levensproblemen kan oplossen en voor de onderzoeker is het
zinvol om te weten in welke fase de cliënt zich kan bevinden voordat de onderzoeker het onderzoek
gaat uitvoeren.
Als een cliënt met een depressieve stoornis in behandeling is geweest is het voor de cliënt de kunst
om de draad weer verder op te pakken op eigen kracht. Hieronder beschrijft de literatuur Miller &
Rollnick (2014) de zes stappen die iemand doorloopt in zijn veranderingsproces. De zes stappen
zijn gebaseerd op een transtheoretische veranderingsmodel van Prochaska en Diclemente. De
stappen zijn als het waren een cirkel die steeds rond gaat. Hoe vaker iemand de cirkel rond is
geweest hoe verder je tot gedragsverandering komt en tot de kern van bewustwording (zie bijlage
2).
Stap 5 (volhouden of consolidatie) van Prochaska en Diclemete is relevant voor dit onderzoek. Dit
12
is een stap waarbij een cliënt zelfstandig moet volhouden om aan zijn probleem te werken.
Wanneer een cliënt aan zijn zelfredzaamheid werkt betekent dat hij zelfstandig moet volhouden om
aan zijn probleem te werken. De persoon probeert zich sterk te houden en niet terug te vallen.
Motivatie is nodig bij het veranderproces. Als de cliënt weet wat hij waardevol vindt, heeft hij de
sleutel tot wat hem motiveert. De literatuur van de piramide van Maslow vult hierbij aan dat ieder
mens behoefte heeft ‘zelfactualisatie’. Dat betekent dat ieder mens streeft om naar zijn
kernwaarden (bijvoorbeeld gelijkheid) (Miller & Rollnick, 2014).
Barteling (2013) legt een aantal technieken voor die kunnen helpen bij de omgang van stap 5:
‘handelingen van beloning van verandering (de cliënt dient zichzelf en zijn omgeving te belonen)’,
‘handelingen gericht op het wekken van vertrouwen en het zich openstellen voor iemand die om de
cliënt geeft (de cliënt heeft behoefte aan een sociaal netwerk), ‘handelingen gericht op het
substitueren van het probleemgedrag door alternatieven (de cliënt heeft behoefte aan ontspanning
en om voor zichzelf op te komen)’ en ‘handelingen gericht op het vermijden van of omgaan met
stimuli die het probleemgedrag uitlokken ( het toepassen van uitdovingstechnieken, eerst-denken-
dan-doen-technieken en vermijden van risicovolle situaties) (Barteling, 2013).
Verder kunnen er ook, zowel belemmerende als helpende factoren meespelen in het
veranderproces. Er kunnen ook factoren meespelen die het veranderende gedrag beïnvloeden. In
bijlage 2 leest u hier meer over. Het is goed om te weten dat er factoren van invloed kunnen zijn
na de behandeling van cliënten met een depressieve stoornis. Als er in de uitvoering van dit
onderzoek geen rekening wordt gehouden met de eventuele factoren kan het zijn de uitslag niet
zuiver is. Het kan bijvoorbeeld zo maar eens kunnen zijn dat de zelfredzaamheid is toegenomen
door andere factoren dan de behandeling bij PSY-Care volgens de cliënten.
13
Hoofdstuk 4 Onderzoeksvragen
In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksvraag en de bijbehorende deelvragen zichtbaar. Vervolgens
wordt de doelstelling van dit onderzoek omschreven. Tenslotte wordt dit hoofdstuk afgesloten met
een begrippenlijst. De begrippen worden gedefinieerd om de theorie, de onderzoeksvraag en
deelvragen te toetsen. Hierbij worden begrippen omgezet in meetbare eenheden (Heerink,
Pinkster-Schalken, & Bratti-van der Werf, 2013).
4.1 De onderzoeksvraag
De hoofdvraag van het onderzoek luidt als volgt:
“In welke mate is 3- 12 maanden na de behandeling bij PSY-Care de zelfredzaamheid toegenomen
in het dagelijks functioneren bij de cliënten in de leeftijd van 18 t/m 65 jaar met een depressieve
stoornis?”.
4.2 De deelvragen
1.Welke handvatten worden door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het dagelijks
functioneren te versterken?
2. In welke mate heeft PSY-Care volgens de cliënt bijgedragen aan het versterken van het
dagelijks functioneren binnen de thuissituatie?
3. Hoe hebben de ex-cliënten het proces tot aan 3-12 maanden na de behandeling beleefd?
4. Welke ontwikkeling wordt zichtbaar wanneer de UCL- vragenlijsten die aan het begin van de
behandeling en 3-12 maanden na afsluiting van de behandeling met elkaar worden vergleken?
5. Welke factoren waren een belemmerende en/of een helpende factor tijdens het versterken van
de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren volgens cliënten?
4.3 Doelstelling
In deze paragraaf wordt het doel van het onderzoek benadrukt. De begripsdefinities zijn te vinden
in volgende paragraaf.
De doelstelling van het onderzoek is om erachter te komen in welke mate de zelfredzaamheid is
toegenomen bij cliënten met een depressieve stoornis in de leeftijd 18 t/m 65 jaar, die behandeling
3-12 maanden geleden hebben afgesloten. Verder is het nodig om te weten of de handvatten die
PSY-Care inzet effect heeft op de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren bij de
desbetreffende doelgroep op langer termijn. Ook is het relevant om erachter te komen of er
helpende of belemmerende factoren van invloed zijn geweest na de behandeling bij de
desbetreffende doelgroep. Het doel is dat de zelfredzaam is toegenomen in het dagelijks
functioneren bij de desbetreffende doelgroep op langer termijn. Verder is het doel dat PSY-Care
daarin een grote rol in heeft gespeeld om erachter te komen of de handvatten die zij aanreiken wel
effect heeft.
De bedoeling is dat therapeuten en psychologen binnen PSY-Care na dit onderzoek een beter beeld
krijgen of de handvatten die zij inzetten voldoende effect heeft bij het vergroten van de
zelfredzaamheid op de desbetreffende doelgroep op langer termijn. De bedoeling is ook dat PSY-
Care organisatie met dit onderzoek zich ook kan verantwoorden tegenover belanghebbende
samenwerkingspartners.
Door ervaringen en belevingen de desbetreffende doelgroep te verzamelen komen we erachter in
welke mate de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren door hun is opgepakt en in welke
mate het stand heeft gehouden. Verder worden de psychologen ook geïnterviewd en worden er
UCL-vragenlijsten afgenomen om de onderzoeksvraag nog breder te beantwoorden. In hoofdstuk 5
‘Onderzoeksontwerp’ wordt de reden voor de doelgroep, vraagtype, tijdperk en methodes verder
onderbouwd.
14
4.4 De begripsafbakening
Behandelingen:
Een behandeling van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek
paramedische aard, gericht op herstel of voorkoming van verergering van een lichamelijke of
psychogeriatrische aandoening of beperking of van gedragsproblemen in verband met zo’n
aandoening (Stimulansz, 2016).
Dagelijks functioneren:
Onder het dagelijks functioneren wordt in de literatuur verstaan als het dagelijks bezig zijn met wat
je moet doen, algemene dagelijkse levensverrichtingen, zoals eten, zich wassen, naar het toilet
gaan en het voeren van een huishouden, waarbij mensen met een functiebeperking soms zijn
aangewezen op hulp en hulpmiddelen (Stimulansz, 2016; Encyclo, 2016).
Hiermee bedoelen ze dat de mens een takenpakket heeft dat elke dag moet worden uitgevoerd om
rond te komen en te overleven. Bij zo’n takkenpakket kan gedacht worden aan: eten, werken,
ontspanning (hobby/sport en seksualiteit), persoonlijke verzorging, inkomen, verzorgen van het
huishouden, communiceren met anderen en bewegen, ook wel ‘Algemene Dagelijkse
Levensverrichtingen’ genoemd. Het zijn de dagelijkse terugkerende basisverrichtingen die men
moet doen om zelfstandig te kunnen blijven leven op een binnen de maatschappij geacht niveau
(Gezondheidsplein, 2016).
Het dagelijks functioneren wordt omschreven als de zeven levensgebieden:
1. Zingeving: de drijfveren, dromen verlangens en de motivatie om tot actie te komen en te blijven
bewegen in het leven.
2. Wonen: de huisvestiging, de buurt/wijk en het vervoer van A naar B.
3. Financiën: Hoe meer inkomen binnen komt, hoe meer iemand de bewegingsruimte heeft om
rond te komen (bestedingspatroon). Ook kan het zo zijn dat een cliënt financiële zorgen heeft voor
anderen. Vroeger werd men verzorgd, nu moeten mensen steeds meer zelf regelen en veel mensen
hebben dit niet van huis meegekregen.
4. Sociale relaties: het netwerk van de persoon kan ook invloed uitoefenen op het dagelijks
functioneren. Het kan zijn dat iemand geen netwerk heeft. Wanneer er gesproken wordt over het
netwerk kan er gedacht worden aan vrienden, buurtgenoten, professionele contacten en familie.
5. Lichamelijke gezondheid: de fysieke gesteldheid van een cliënt kan gevormd worden door
sporten, bewegen, eten, drinken, zelfzorg, ziekte, handicap en fysieke conditie
6. Psychische gezondheid: het ‘welbevinden’ van een cliënt kan gevormd worden door autonomie,
ziekte, handicap en zelfzorg.
7. Werk en activiteit: de invulling van een dag is het hebben van werk (onbetaald of betaald),
dagactiviteiten, opleiding/scholing en vrijetijdsbesteding (Leeuwen, Heineke & Poll, 2013).
Diagnostiek:
Diagnostiek bestaat uit een samenhangende reeks van handelingen die erop gericht zijn te
begrijpen wat cliënten beweegt en wat de oorzaken van hun problemen zijn. De bedoeling is dat je
aanwijzingen krijgt voor de hulp- of dienstverlening, zodat je een passend werkplan met en voor
de cliënt kunt opstellen (Roos, 2008).
Zelfredzaamheid:
“Vermogen om dagelijkse algemene levensverrichtingen zelfstandig te kunnen doen, bijvoorbeeld
wassen, aankleden en koken en vermogen om sociaal te kunnen functioneren, zo nodig met hulp
van anderen” (Movisie, 2013). Zie voor meer uitleg het vorige hoofdstuk.
15
Hoofdstuk 5 Onderzoeksontwerp
In dit hoofdstuk wordt beschreven welke tijd, deskundigheid en middelen nodig zijn om het
onderzoek vorm te geven.
5.1 Populatie
Leeftijdsafbakening
In de behandelde populatie van PSY-Care voorafgaand aan het onderzoek bevinden zich veel
volwassenen in de leeftijd 18 tot met 65 jaar. Deze doelgroep is in staat verantwoordelijkheid over
het eigen leven te dragen en daarmee geschikt als populatie voor dit onderzoek.
De doelgroep ‘volwassenen’ hebben de leeftijd 18 tot en met 65 jaar. Er is gekozen voor deze
leeftijd, omdat in deze leeftijd draagt de betreffende cliënt de verantwoording voor zijn eigen leven
en voor de veranderingen die hij al dan niet er in aanbrengt. Kinderen en jongeren vallen nog
onder de verantwoordelijkheid van hun ouders/ verzorgers. De doelgroep ‘senioren’ is een
doelgroep waarvan hun kinderen al de leeftijd van een ‘volwassenen’ persoon hebben bereikt. De
meeste senioren hebben kinderen die een leeftijd hebben van een ‘volwassene’. Op de
desbetreffende doelgroep staat een enorme druk van verantwoordelijkheid en zorg. Zij zijn
verantwoordelijk voor zichzelf en voor minderjarigen (hun kinderen). Een minderjarige is in grote
mate afhankelijk van de volwassen persoon die voor hem/haar (wettelijk) verantwoordelijk is. De
volwassene moet namens en voor de minderjarige hulp organiseren, zodat deze een acceptabel
niveau van functioneren krijgt. Ze zijn verantwoordelijk voor het scheppen van de
randvoorwaarden, maar ze zijn niet verantwoordelijk voor de inhoudelijke vooruitgang in de
behandeling (Lauriks et al., 2013).
Ze zijn bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de volgende punten: zelfstandige hulp aan anderen
vragen, zij moeten zorgen voor een inkomen, zorg aan hun kinderen bieden, eventueel zorg aan
hun ouders bieden (mantelzorg), zorgen voor hun eigen gezondheid en veiligheid, bewuste keuzes
maken in beroep en school, zelf sociale contacten en vriendschappen aangaan en onderhouden,
eigen normen en waarden bepalen, op passende wijze kunnen opkomen voor zijn eigen belang,
persoonlijke doelen stellen en hun toekomstperspectief bepalen. Ook blijkt uit de registratiecijfers
van PSY-Care dat alleen volwassenen met een depressieve stoornis zijn behandeld in het jaar
2014-2015 (en geen kinderen of jongeren). Verder is er voor één doelgroep gekozen om de
onderzoeksvraag af te bakenen. Het afbakenen van een onderzoeksvraag maakt het onderzoek
uitvoerbaar en het antwoord geven op de onderzoeksvraag maakt betrouwbaarder (Heerink,
Pinkster-Schalken, & Bratti-Werf, 2013; Traject welzijn, z.d.).
Doelgroepafbakening
Dat er gekozen is voor mensen met een depressieve stoornis is, omdat uit de literatuur en uit
ervaring van PSY-Care is gebleken dat de kans op een terugval bij deze doelgroep het grootst is.
De kans op een terugval bij mensen met een depressieve stoornis is volgens de literatuur Nationale
volksgezondheid kompas (2014) reëel. De kans op terugval na een depressie is een percentage
van 50, na twee depressies een percentage van 70 en na drie of meer depressies een percentage
van 90. In de lijst van ziekten met de hoogste ziektelast (in de wereld) van het Global Burden of
Disease project staat depressie op plaats vier. Dit komt doordat depressie een brede negatieve
impact heeft op het functioneren. Het dagelijks leven komt onderdruk te staan zoals, het sociaal
netwerk, werk, zelfverzorging, dagbesteding enzovoorts. Een depressie vindt vaak al op jonge
leeftijd plaats (en niet zoals veel andere somatische stoornissen vooral op het einde van het leven)
en is vaak chronisch, waardoor het leven langdurig wordt beïnvloed. Een andere consistente
risicofactor voor terugval zijn residuele klachten na herstel, hoe licht dan ook. Een Nederlands
gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek (RCT) rapporteerde over een periode van twee jaar een
terugvalpercentage van tweeënzestig. PSY-Care wil juist de doelgroep met de meeste kans op
terugval graag betere zorg bieden (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014; N. Stals,
persoonlijke mededeling, 24 maart 2016).
Tijdsafbakening
Verder is de wens van PSY-care om voor het onderzoek ex-cliënten te benaderen die al drie
maanden de behandeling hebben afgesloten. De reden hiervoor is dat zij ervaren dat de
handvatten van de behandeling door de cliënten bewust ingezet worden na drie maanden.
Wanneer de termijn langer is dan twaalf maanden, denkt PSY-Care dat de interventies onbewust
ingezet wordt door de cliënt en dat het voor de cliënt lastiger is de ervaringen te beschrijven
tijdens de interviews dan vanaf drie maanden (N.Stals, persoonlijke mededeling, 24 maart 2016).
16
Steekproef
Er is voor een doelgroep, bepaalde leeftijdsgroepering en een diagnose gekozen om het onderzoek
te generaliseren. Er hebben in totaal 19 cliënten de behandeling afgesloten in 2014-2015. Hiervan
worden voor dit onderzoek 10 cliënten benaderd (bij het afnemen van enquêtes en de interviews).
Het gaat om volwassenen van 18 tot en met 65 jaar, zowel mannen als vrouwen met een
depressieve stoornis.
De cliënten worden voor dit onderzoek doelgericht uitgezocht en geselecteerd op basis van
verschillende kenmerken. Om het geheel nog verder generaliseerbaar te maken, wordt er naast het
psychische gesteldheid van mensen (al dan niet in staat medewerking aan een interview te
verlenen) ook rekening gehouden met de verschillende variabelen. Het doel is niet om conclusies te
generaliseren naar de populatie, maar om resultaten binnen de praktijk te gebruiken (Verhoeven,
2011).
De onderzoeker heeft er voor gekozen naast interviews ook enquêtes af te nemen voor meer
betrouwbaarheid en validiteit. Wanneer de omvang van respondenten groter dan tien zou zijn is
het niet haalbaar voor de onderzoeker. De onderzoeker heeft maar een beperkte tijd tot zijn
beschikking om data te verzamelen en heeft gekozen voor het inzetten van een brede
dataverzameling. De onderzoeker heeft er voor gekozen om de respondenten grondig te
interviewen en enquêteren. Het gaat tenslotte om de inhoud en niet om de kwantiteit. Verder zal
het voor een klein gedeelte onderbouwd worden met literatuur. De onderzoeker kiest ervoor in de
uitvoering niet te veel literatuur te gebruiken om de belevingen en ervaringen van cliënten niet te
onderdrukken.
5.2 Methodes
Methodes
De onderzoeker gaat het onderzoek uitvoeren in het veld. De onderzoeker is in dit onderzoek
geïnteresseerd in de betekenis die de onderzochte personen zelf aan gebeurtenissen geven.
De onderzoeker kiest daarom voor een kwalitatieve methode. Er is ook sprake van een
kwantitatieve methode omdat de onderzoeker aan de hand van cijfers wil ontdekken hoe cliënten
met situaties en problemen omgaan. De onderzoeker gaat dit doen door de UCL-vragenlijsten van
de onderzoeksgroep te vergelijken met resultaten van diezelfde vragenlijst die op verzoek van de
onderzoeker in een stadium van minimaal drie maanden en maximaal twaalf maanden na afronding
van de behandeling worden ingevuld door dezelfde groep mensen. Verder draagt het onderzoek bij
aan een verandering en verbetering van de concrete praktijk. De kwalitatieve als kwantitatieve
elementen maken het onderzoek aantoonbaar sterk (Boer & Smaling, 2011; Verhoeven, 2011).
Vraagtype
De onderzoeker is in dit onderzoek geïnteresseerd in de betekenis die de onderzochte personen zelf
geven aan de behandeling. Er wordt een evaluerend onderzoek gehouden. PSY-Care wil namelijk
weten wat het handelen beoogt van de behandelingen op langere termijn. Het is namelijk nodig om
te weten welke betekenis ex- cliënten geven aan de behandeling met de vraag ‘Zijn zij van mening
dat PSY-Care heeft bijgedragen aan het toenemen van hun zelfredzaamheid?’. Bij een evaluerend
onderzoek wordt hiervan de waarde vastgesteld (Verhoeven, 2011).
Triangulatie
Het combineren van verschillende kwalitatieve en kwantitatieve dataverzamelingsmethoden om
een probleemstelling te beantwoorden wordt ook wel triangulatie genoemd (Verhoeven, 2011). De
onderzoeker maakt gebruik van verschillende dataverzamelingsmethodes. Zij maakt gebruik van
interviews(groepsinterviews en individuele interviews) wat valt onder een kwalitatieve methode.
Verder maakt de onderzoeker gebruik van enquêtes dat valt onder een kwantitatieve methode.
Om de validiteit te vergroten en de betrouwbaarheid te verkrijgen kiest de onderzoeker er voor om
een triangulatie toe te passen. De gedachte achter triangulatie is dat er een rijker beeld verkregen
wordt van de beroepspraktijk. Verbinden en samenvoegen van verschillende databronnen,
methoden, theorieën levert zoveel mogelijk bevestigend bewijs (Donk & Lanen, 2015). Hieronder is
in een tabel weergeven waarin duidelijk zichtbaar is welke methode ingezet wordt bij welke
deelvraag.
17
Methodische tabel
Deelvragen Wat is er voor nodig?
1.Welke handvatten worden door de praktijk
aangereikt om de zelfredzaamheid in het
dagelijks functioneren te versterken?
 Gesprek met PSY-care
(Groepsinterview)
 Onderbouwen met literatuur
2. In hoeverre heeft PSY-care volgens de cliënt
bijgedragen aan het versterken van het
dagelijks functioneren binnen de thuissituatie?
 Interviews cliënten
 Waar moet op gelet worden tijdens
interviews:
- Vragen na de handvatten
- Beleving en voorbeelden
3. Hoe hebben de ex-cliënten het proces tot
aan drie maanden na de behandeling beleefd?
 Interviews cliënten
 Waar moet op gelet worden tijdens
interviews:
-Zelfredzaamheid- Matrix
- Schaalvraagmeting
- Beleving en voorbeelden
4. Welke ontwikkeling wordt zichtbaar wanneer
de UCL vragenlijsten die aan het begin van de
behandeling en drie maanden na afsluiting van
de behandeling met elkaar worden vergleken?
 Afnemen van UCL vragenlijsten en de
periodes van afname met elkaar
vergelijken.
 Eerst worden de UCL- vragenlijsten
afgenomen en daarna de interviews
5. Welke factoren waren een belemmerende
en/of een helpende factor tijdens het
versterken van de zelfredzaamheid in het
dagelijks functioneren volgens cliënten?
 Interviews cliënten
 Onderbouwen met literatuur ; wat het
maakt dat sommige factoren een
helpende factor zijn
Interviews
De onderzoeker gaat op zoek naar de betekenis die cliënten met een depressieve stoornis geven
aan hun zelfredzaamheid en aan de behandeling. Er wordt gevraagd naar ervaringen, belevingen
en betekenissen van cliënten/respondenten. Er wordt uiteindelijk antwoord gegeven op de
volgende deelvragen: ‘in welke mate heeft PSY-Care volgens de cliënt bijgedragen aan het
versterken van het dagelijks functioneren binnen de thuissituatie?’ en ‘hoe hebben de ex-cliënten
het proces tot aan 3-12 maanden na de behandeling beleefd?’. Verder wordt de volgende ook door
middel van interviewen beantwoordt: ‘Welke factoren waren een belemmerende en/of een
helpende factor tijdens het versterken van de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren?’. De
factoren worden niet gemeten ,maar de deelvraag kan zeker aanvullende informatie bevatten.
Wanneer er een terugval heeft plaatsgevonden is het interessant om te weten hoe dat is ontstaan
volgens de cliënt. De factoren kunnen van invloed zijn bij het vergroten van de zelfredzaamheid in
het dagelijks functioneren.
De onderzoeker zal duidelijk maken aan de respondenten dat hun persoonsgegevens niet
gepubliceerd worden in het onderzoeksrapport. Ook krijgen de respondenten te weten waar de
dataverzameling voor gebruikt wordt. De onderzoeker denkt op deze manier meer grondige data te
kunnen verzamelen omdat de respondenten niet door andere mensen worden herkent. Er is
bijvoorbeeld niet gekozen voor een groepsinterview met cliënten omdat de kans is dat hun onder
druk komen te staan en minder durven te vertellen dan tijdens een persoonlijke interview.
Er is gekozen voor interviewen om de meest recente informatie over het onderwerp te verkrijgen.
Verder is interviewen een geschikt instrument om informatie te achterhalen die mensen liever niet
op schrift willen stellen, de onderzoeker heeft dan de mogelijkheid om sturing te geven wanneer er
gevoelige onderwerpen aanbod komen en de onderzoeker wil ervaringen van cliënten horen
waaruit blijkt of de handvatten van de behandelingen effectief zijn op het gebied van
zelfredzaamheid. Door middel van interviews komt de onderzoeker te weten welke belevingen en
ervaringen cliënten hebben bij het veranderproces, welke factoren bij hebben gedragen tot het
toenemen/afnemen van de zelfredzaamheid en kan hierop doorvragen (Verhoeven, 2011; Hulshof,
18
2013).
Er is in dit onderzoek gekozen voor halfgestructureerde interviews. Er is een lijst met topics en
vragen opgesteld die besproken moeten worden, maar de respondent heeft ook ruimte voor eigen
inbreng (zie bijlage 4). De topics zijn geoperationaliseerd op basis van de zelfredzaamheidmatrix
(zie bijlage 3). De vragen van de interviews worden gekoppeld aan de topics van de criteria van
zelfredzaamheid. Wanneer de onderzoeker de respondent interviewt zullen niet alle topics aan bod
komen, want het is niet aannemelijk dat er voor elk respondent op elk levensgebied problemen
voorkomen. Er wordt aan de respondent gevraagd op welk levensgebied zich problemen afspelen.
De onderzoeker stelt vervolgens de vragen die betrekking hebben op dit levensgebied en gaat na
welke handvatten de zelfredzaamheid hebben gestimuleerd en nog steeds gebruikt worden (Donk
& Lanen, 2015).
Verder heeft de onderzoeker ervoor gekozen om de interviews telefonisch af te nemen. De reden
om de interviews telefonisch af te nemen is omdat PSY-Care de cliënten niet wilt onderdrukken met
onnodige reiskosten. Het was ook niet haalbaar voor de onderzoeker om aan huis de interviews af
te nemen omdat de respondenten ver uit elkaar wonen.
UCL- Vragenlijsten/enquêtes
De onderzoeker heeft gekozen om naast de methode interviews ook de methode enquêteren te
gebruiken in de uitvoering van het onderzoek. Er is gekozen om een meting te scoren(te
enquêteren) aan de hand met de Utrechtse Coping Stijl-vragenlijsten (UCL-vragenlijsten). De UCL-
vragenlijst is een zelfbeoordelinglijst. Respondenten geven op een vierpuntschaal (zelfden of nooit;
soms; vaak; erg vaak) aan in welke mate zij gebruik maken van de items (die aangegeven staan in
de UCL- vragenlijst) om met problemen om te gaan (zie bijlage 6). De UCL- vragenlijst wordt
gebruikt om te kunnen weergeven op welke manier mensen met problemen omgaan. Op basis van
de vragen wordt er in kaart gebracht welke voorkeuren vaak worden gebruik en welke in mindere
maten (Bijstra, Jackson & Bosma, 1994; Bosmans, 2002).
“De UCL meet de coping stijl van personen en is oorspronkelijk op te vatten als stijl van het
probleemoplossend vermogen. De uitslagen van de UCL-vragenlijst zijn echter afhankelijk van de
toestand waarin de cliënt zich bevindt. ”(Telepsy, 2016). Het is interessant om de UCL
vragenlijsten nogmaals te meten op langer termijn. Door de UCL-vragenlijsten nogmaals af te
nemen kan de onderzoeker ontdekken hoe cliënten op langer termijn met hun levensproblemen
omgaan. Doordat de UCL-vragenlijsten met elkaar worden vergleken kan er een verandering
weergegeven worden. De onderzoeker kan dan ontdekken of de cliënt in staat is om na de
behandeling zijn levensproblemen aan te pakken. De zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren
kan belemmert of juist bevorderd worden door lastige omstandigheden. Het is daarom relevant om
te toetsen of de cliënten hier tegenbestendig zijn.
De onderzoeker zal de metingen naast elkaar te leggen en per cliënt te bekijken of hij gegroeid is
en dit vast te leggen in statische diagrammen. Aan de hand van interviews kan de onderzoeker een
beeld krijgen hoe cliënt de ontwikkeling na de behandeling tot nu toe ervaren hebben.
verder kan de onderzoeker in contact komen met de respondenten via N. Stals. N. Stals heeft de
cliënten uitgenodigd om mee te doen aan het onderzoek. Via N. Stals was de kans groter dat de
cliënten mee wilde doen aan dit onderzoek omdat zij een bekende persoon voor hun is.
N. Stals (persoonlijke mededeling, 5 april 2016) adviseerde de onderzoeker de UCL- vragenlijsten
gescheiden te houden van de interviews zodat er in brede zin informatie verzameld kan worden.
Naderhand kan volgens N. Stals de informatie met elkaar geconcludeerd worden.
Groepsinterview
Er wordt in het onderzoek ook geïnterviewd met een groep psychologen. De onderzoeker wil van
de psychologen weten in welke mate zij van mening zijn welke handvatten zij bieden aan cliënten
om de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren te stimuleren. De onderzoeker verzamelt
kwalitatieve informatie (belevingen, motieven, ervaringen en betekenisverleningen) bij
psychologen om de volgende deelvraag te kunnen beantwoorden ‘Welke handvatten worden door
de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren te versterken?’.
Er is gekozen voor een groepsinterview omdat er een interactie tussen de psychologen kan
ontstaan, hetgeen mogelijk meer informatie oplevert dan individuele interviews. Bovendien kunnen
verschillende respondenten verschillende perspectieven inbrengen. Er is ook voor deze methode
gekozen omdat het minder tijd inneemt. Psychologen geven aan weinig tijd te hebben. Een
groepsinterview zou meer informatie kunnen bevatten dan een individuele interview omdat er met
19
elkaar over gebrainstormd kan worden (Interactum Lectoraat, z.d.).
Literatuuronderzoek
Naast de interviews, is het van belang dat een aantal deelvragen onderbouwd wordt aan de hand
van literatuur. De onderzoeker kiest hiervoor omdat literatuur zorgt voor betrouwbaarheid en een
goede onderbouwing. Het zorgt tevens voor een kritische bespreking van de meest relevante
informatie. Zoals u al eerder heeft gelezen, kiest de onderzoeker ervoor om de data- verzameling
deels te voorzien van literatuur. De onderzoeker kiest ervoor om deels literatuur toe te voegen om
te voorkomen dat de ervaringen en belevingen van cliënten worden onderdrukt (Krul, 2015).
ZRM
Door verschillende wijkteams in Nederland wordt er een andere methode gebruikt om de
zelfredzaamheid te meten, de zelfredzaamheid- matrix(ZRM). “De zelfredzaamheid- Matrix (ZRM)
is een geordend systeem waarbij aan elf domeinen van het dagelijks functioneren (zoals inkomen,
dagbesteding, zingeving; zie bijlage 3) een waarde voor zelfredzaamheid wordt toegewezen.
Zelfredzaamheid is de uitslag van vaardigheden, omstandigheden en beweegredenen om goed in
het dagelijks leven te functioneren” (Lauriks et al. ,2013).
De ZRM helpt hulpverleners bij het bepalen van de zorgbehoefte en het formuleren van een zorg-
en begeleidingsaanbod. De ZRM zou voor de onderzoeker een bijdrage kunnen leveren bij het
afnemen van interviews en wordt als testinstrument ingezet tijdens de interviews (zie hoofdstuk
5). De elf domeinen van de ZRM vormen de zelfredzaamheid van een persoon en laat duidelijk zien
wanneer er gesproken wordt over een sterk of zwak zelfredzaam vermogen. Het is daarom
belangrijk dat dit meegenomen wordt tijdens de interviews. Het instrument kan de onderzoeker
helpen om het effect van het zorgaanbod gerichte wijze te evalueren met cliënten en het interview
inhoudelijk sterker te maken. Op deze manier wordt snel en eenvoudig inzicht verkregen in het
dagelijks functioneren van een cliënt (Lauriks et al., 2013).
Het instrument ZRM wordt ingezet tijdens het afnemen van de interviews (zie bijlage 4). De
belangrijkste bron van informatie is de cliënt. Tijdens het afnemen van de interviews wordt er
gebruik gemaakt van de elf domeinen in bijlage 3 ‘ZRM’. Er wordt gekozen om de ‘ZRM’ toe te
passen tijdens de interviews omdat er naar de ervaringen en belevingen van cliënten per domein
gericht bevraagd kan worden. Aan de hand van de elf domeinen wordt het interview concreet en
inhoudelijk sterker. De elf domeinen van de ‘ZRM’ vormen de zelfredzaamheid van een individu.
Wanneer dit wordt toegepast heeft de onderzoeker op alle relevante vlakken de respondent
bevraagd met betrekking tot de raakvlakken met de zelfredzaamheid van de respondent (Lauriks
et al. ,2011).
Betrouwbaarheid en validiteit
Het inzetten van een getrianguleerd ontwerp verhoogd de betrouwbaarheid. Er wordt namelijk
tijdens het onderzoek gebruik gemaakt van groepsinterview, individuele interviews, enquêteren en
literatuuronderzoek. Er is niet alleen sprake van een kwalitatieve onderzoeksmethode maar ook
van een kwantitatieve onderzoeksmethode. Dat maakt een onderzoek niet alleen betrouwbaar
maar inhoudelijk ook sterker. Het onderzoek bevat namelijk niet alleen cijfers maar er wordt ook
betekenis gegeven aan de hand van ervaringen, motieven en belevingen door de onderzochte
personen zelf.
Daarnaast is het onderzoek ook betrouwbaar omdat tijdens het afnemen van de individuele
interviews, groepsinterview en enquêtes vaste beginvragen gesteld. Ook worden de begrippen
tijdens de interviews uitgelegd op basis van vakliteratuur. Er is verder sprake van dezelfde
woordperceptie bij zowel de respondent als de interviewer. Er komen steeds dezelfde topics aan
bod bij ieder individueel interview. Door deze herhaling is er meer kans op eenzijdige resultaten.
Dit verhoogt de betrouwbaarheid. Het onderzoek kan opnieuw herhaald worden, met hetzelfde
resultaat, wanneer er gebruik gemaakt wordt van dezelfde populatie, tijdperk en methode. Als er
andere populatie, methode of tijdperk gebruikt wordt, kunnen er andere belevingen, ervaringen en
motieven en betekenissen uitkomen (Baarda et al., 2009; Verhoeven, 2011).
20
Hoofdstuk 6 Resultaten
In dit hoofdstuk is de dataverzameling uitgewerkt per deelvraag. In paragraaf 6.1 zijn de
resultaten zichtbaar van het groepsinterview met de psychologen en is er gebruik gemaakt van
literatuur. Het groepsinterview bestaat uit vijf psychologen(psycholoog A, Psycholoog B, etc.). In
paragraaf 6.2, 6.3 en 6.5 zijn de individuele interviews met de cliënten uitgewerkt. Verder wordt in
paragraaf 6.4 de resultaten van de ingevulde UCL- vragenlijsten zichtbaar aan de hand van
statische diagrammen. Er hebben tien cliënten deelgenomen aan de individuele interviews. Deze
cliënten zijn ook benaderd voor het afnemen van de UCL-vragenlijsten.
6.1 Welke handvatten worden door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het
dagelijks functioneren te versterken?
Levensgebieden
De psychologen vertellen dat cliënten met een depressieve stoornis problemen ervaren vanuit het
levensgebied ‘geestelijke gezondheid’. De vraag is hoe zelfredzaam de cliënt met zijn depressieve
stoornis kan om gaan. In de literatuur wordt door Bockting & Berndes (2011) en Trimbos- instituut
(2009) vertelt dat cognitieve structuren bij mensen de basis vormen voor de wijze waarop men zijn
ervaringen interpreteert. Bij depressie is de inhoud van de cognitieve structuren gecentreerd rond
eigen waardeloosheid/schuld, de onrechtvaardigheid/liefdeloosheid van de wereld en hopeloosheid
over de toekomst (cognitieve triade). Wanneer er problemen ontstaan op andere levensgebieden
nemen de depressieve gevoelens toe. Dit is ook om te draaien. Wanneer de cliënt moeite heeft om,
om te gaan met zijn depressieve stoornis kunnen andere levensgebieden onder druk komen te
staan. Hierover weet psycholoog A een aanvullend voorbeeld te geven: “Als een cliënt bijvoorbeeld
wordt ontslagen op zijn werk kan dat voor een grote teleurstelling zorgen. De depressieve stoornis
wordt op dat moment overprikkeld. Hierdoor worden andere levensgebieden ook onderdrukt (zie
bijlage 3). De keerzijde is dat de levensgebieden elkaar ook positief kunnen beïnvloeden. Wanneer
een cliënt leert omgaan met lastige situaties kunnen depressieve gevoelens afnemen en kan hij
beter functioneren op andere gebieden”. De andere psychologen zijn het met elkaar eens dat de
levensgebieden elkaar voordurend beïnvloeden. De kunst is om de levensgebieden in balans te
houden.
Omgang problematiek
Alle psychologen willen bij aanvang van het hulpverleningstraject weten wat voor problemen de
cliënten ervaren op het gebied van dagbesteding, dagstructuur, sociaal netwerk, lichamelijke
gezondheid (eten en slapen). Verder willen de psychologen weten hoe een cliënt met situaties en
problemen omgaat. Er zijn verschillende stijlen hoe een cliënt met zijn problemen kan omgaan. In
de literatuur staat dat mensen vijf verschillende reactiepatronen kunnen aannemen: Fright, Fight,
Flight, Find en Flicker. Bouwkamp & Bouwkamp (2011) definieert de reactiepatronen als volgt:
1. Fright (een schrikreactie): De cliënt wilt de ander geen pijn doen. Wanneer de cliënt afgekeurd
wordt door de ander, probeert hij zich aan te passen aan wat wel door de ander op prijs wordt
gesteld. Hierbij worden de gevoelens van de cliënt onderdrukt.
2. Fight (een verdedigingsreactie): De cliënt verzet zich tegen het effect van zijn gedrag op de
ander. Diegene heeft niet geleerd om met pijn van een ander om te gaan.
3. Flight (een vluchtreactie): De cliënt vlucht voor het onprettig gedrag van de ander en voor de
pijn die dat met zich meebrengt.
4. Find (evenwichtige reactie): De cliënt laat de ander op vriendelijke, maar duidelijke wijze weten
wat zijn gedrag voor hem betekent (feedback).
5. Flicker (complexe reactie): De cliënt bindt zich aan iemand om te krijgen wat hij nodig heeft en
distantieert wanneer hij denkt dat dit er niet in zit.
Handvatten
“Wanneer het blijkt dat de zelfredzaamheid van de cliënt beperkt is, is het noodzakelijk om eerst
de zelfredzaamheid te versterken en daarna aan de hulpvraag te werken. De zelfredzaamheid is de
basis. Wanneer de zelfredzaamheid beperkt is, zal de cliënt niet actief aan zijn problematiek
kunnen werken”: zegt psycholoog B namens de andere psychologen.
Wanneer de zelfredzaamheid voldoende merkbaar is volgens de psycholoog dan wordt er gekeken
in welk levensgebied de problematiek zich afspeelt. Het levensgebied waar het probleem zich
afspeelt wordt uitgebouwd. Wanneer er bijvoorbeeld een problematiek zich afspeelt in het sociaal
netwerk dan vraagt psycholoog A aan zijn cliënten: “Wie zijn er belangrijk in jouw netwerk?” en
“Kun je aan hun vertellen wat je echt bezig houdt?”. Psycholoog E zegt: “Ik merk dat mensen vaak
om hulp zoeken omdat het sociaal netwerk niet te bereiken is voor hun of juist te groot is”.
21
Wanneer er een problematiek veroorzaakt wordt of versterkt wordt door het levensgebied
‘verslaving’ probeert de psycholoog de cliënt hiervan bewust te maken. De psycholoog adviseert de
cliënt de voordelen en nadelen op te schrijven van zijn middelengebruik. Met deze techniek kan de
cliënt zijn inzicht vergroten en dat ervoor zorgen dat een cliënt wil veranderen. De psycholoog
probeert de motivatie en zingeving van de cliënt te stimuleren door in gesprek te gaan met de
cliënt over: “Wat heb je nodig om het gebruik van middelen te verminderen en wat heb je nodig
om je te laten bewegen?”. Het is relevant om er achter te komen wat een cliënt nodig heeft om tot
motivatie te komen, bijvoorbeeld het versterken van het sociaal netwerk, het zoeken van afleiding
of het uitbreiden van zijn dagbesteding. Het is hierbij belangrijk om deeltaken die hierbij horen aan
te sterken. Een deeltaak voor de cliënt zou bijvoorbeeld kunnen zijn ‘het uitzoeken van zijn passies
en drijfveren’. Psycholoog B zegt dat de deeltaken zo klein mogelijk gemaakt moeten worden,
zodat het lukt om ze uit te voeren. Wanneer het de cliënt lukt om kleine deeltaken uit te voeren,
wordt zijn motivatie gestimuleerd.
Psycholoog C zegt dat het ook helpt om mensen te motiveren door ze op te laten schrijven welke
factoren positieve energie geven en welke factoren negatieve energie geven. De psycholoog
probeert de cliënt dan te stimuleren om opzoek te gaan naar factoren die hem positieve energie
geven. Dit is een techniek die de cliënt helpt om uit de negatieve spiraal te komen en de
zelfredzaamheid te vergroten.
De manier waarop iedere cliënt met hun problemen omgaat, wordt tijdens de hulpverleningstraject
achterhaalt door middel van een UCL- vragenlijst. De psychologen vertellen dat zij samen met
cliënten kijken welke reactiepatroon of stijl zij kunnen toepassen om beter met moeilijke situaties
om te gaan. Psycholoog A zegt: ”Ik kijk of iemand in staat is om een vertaalslag te maken van
bijv. piekeren(stijl) naar actief aanpakken(stijl). Als iemand piekert en niet beweegt in het
dagelijks functioneren, adviseer ik de cliënt meer structuur in het leven te brengen”. De
psychologen zijn het met elkaar eens dat het bijhouden van een weekschema en het zoeken naar
een passende structuur de zelfredzaamheid van cliënten stimuleert in het dagelijks functioneren.
De psychologen zeggen dat wanneer cliënten structuur hebben en actief blijven functioneren het
aanpakken van verdere problemen vloeiender gaat.
De psychologen vertellen dat zij van hun cliënten verwachten dat zij tijdens de behandeling actief
aan hun problematiek werken en buiten de behandeling blijven oefenen met de handvatten en
huiswerkopdrachten. Psycholoog A en D vertellen dat het actief werken aan problemen binnen PSY-
Care een ‘effectieve copingstijl’ wordt genoemd. De psychologen vinden het belangrijk dat cliënten
blijven bewegen in het dagelijks leven. Psycholoog B zegt: “Als de cliënten niet in staat zijn om te
werken dan adviseer ik hun om vrijwilligerswerk te gaan doen, zodat ze blijven functioneren in de
maatschappij. Op deze manier wordt de drempel voor de cliënt om betaald werk te gaan zoeken op
later stadium minder hoog”.
Psychologen proberen handvatten aan te reiken zodat cliënten vaardig worden om beter om te
kunnen gaan met lastige situaties. Psycholoog E legt uit: “Om vaardigheden te kunnen toepassen
heb je handvatten of technieken nodig. Bijvoorbeeld door ademhalingstechnieken toe te passen en
aan je houding te werken, kun je vaardig worden in de omgang met conflicten. Een techniek wordt
toegepast binnen een situatie en een vaardigheid wordt op meerdere situaties gegeneraliseerd”.
De psychologen geven handvatten en tips aan cliënten zodat zij beter om kunnen gaan met lastige
situaties. Een bekend handvat is het oefenen van moeilijke situaties door middel van een
rollenspel. Tijdens het rollenspel wordt er gereflecteerd en gerelativeerd. Psycholoog C voegt hier
aan toe dat het belangrijk is om de cliënt eerst bewust te maken van zijn gevoel, gedachte en
handeling binnen een situatie. De psycholoog heeft bijvoorbeeld een cliënt gehad die het moeilijk
vond om met conflicten om te gaan. Hij vertelt dat hij de cliënt bewust maakte van zijn gedachte,
gevoel en gedrag en probeerde vanuit dat punt de cliënt in beweging te zetten door vragen te
stellen, zoals: “Wat vind je zo lastig?, waar ben je bang voor?, hoe kun je het anders aanpakken?
en hoe reageer je dan?”.
Verder vertellen psychologen dat het geven van huiswerkopdrachten de zelfredzaamheid van de
cliënten stimuleert. Door te doen, ervaren zij welke manier van handelen werkt en welke niet. De
psychologen adviseren de cliënten om de situaties op te schrijven en te delen met desbetreffende
psycholoog. De psychologen stimuleren cliënten om zich bloot te stellen aan situaties waar ze bang
voor zijn, “Ook wel ‘exposure’ genoemd”: zegt psycholoog D. De psychologen en de literatuur
definiëren het begrip op gelijke wijzen. De literatuur zegt namelijk dat er bij exposure gericht
wordt op het veranderen van (vermijdend)gedrag. De cliënt stelt zich bloot aan de dingen waar hij
bang voor is totdat de negatieve emotionele reactie verdwenen is (Terluin et al., 2015).
Volgens de psychologen heeft exposure een positief effect omdat de cliënten door het oefenen zich
bewust worden van hun gevoel, gedachte en handelen. Op deze manier kunnen cliënten in
22
moeilijke situaties praktiseren. Psycholoog C zegt: “Ik zeg tegen mijn cliënten ga opzoek naar
lastige situaties en ga de confrontatie aan. Ik en andere collega’s adviseren hun cliënten om lastige
situaties te reflecteren en te relativeren (wat voelde je, wat dacht je en wat deed je; een
cognitieve methode)”. Tijdens de behandeling kan er geoefend worden met lastige situaties
bijvoorbeeld door middel van een rollenspel. De psycholoog geeft tijdens het rollenspel handvatten
om beter met de desbetreffende situaties om te leren gaan.
De psychologen zijn het met elkaar eens dat het hierbij relevant is om de cliënt vertrouwen te
geven dat ze het kunnen. Het is nodig dat psychologen inschatten of de cliënten het wel aan
kunnen. Psycholoog D vertelt “Door de cliënt inzicht te geven, geef ik als handvat dat de cliënt
moet nadenken over wat hij wel en wat hij niet kan. Zo weet de cliënt wat hij in moeilijke situaties
wel kan in zetten en welke niet. Bijvoorbeeld door stevig te staan of door een oppeppende zin te
gebruiken in zijn hoofd kan de cliënt zelfverzekerd overkomen”.
Psycholoog C zegt: “De hulpverlening voelt voor cliënten vaak vertrouwd, het is de kunst om in de
laatste fase van de behandeling de cliënten niet te veel op de psycholoog te laten leunen maar zelf
de problemen aan te laten pakken. In de laatste fase van de behandeling wordt de cliënt door PSY-
Care in zijn kracht gezet door zelf problemen te leren oplossen. De kans is dan minder dat de cliënt
na beëindiging van de behandeling gelijk een terugval krijgt en niet weet om te gaan met een
terugval”. De psychologen voegen hieraan toe dat het normaal is dat cliënten met een depressieve
stoornis terugvallen ondervinden. Het is juist de bedoeling dat de psychologen de zelfredzaamheid
van de cliënt zo versterken dat ze leren omgaan met hun problemen bij een terugval.
Terugvalpreventieplan
Psycholoog E vertelt ook namens de andere psychologen dat zij altijd samen met de cliënt een
terugvalpreventieplan opstellen. In een terugvalpreventieplan staat beschreven hoe een cliënt om
gaat met een terugval. Verder legt de psycholoog uit dat het plan de cliënt erop voorbereidt welke
moeilijke situaties hij kan tegenkomen. Hierin staat beschreven hoe een terugval aangepakt wordt.
Tijdens de behandeling worden er moeilijke situaties bedacht, gerelativeerd en geoefend. Er wordt
in het plan beschreven welke stappen er eerst gezet moeten worden om te voorkomen dat een
cliënt bijvoorbeeld in paniek raakt of de regie over zijn eigen leven verliest. Er wordt gekeken
welke technieken de cliënt kan inzetten om vaardig met de terugval om te kunnen gaan.
Het oefenen en het bedenken van het plan geeft de cliënt vertrouwen om zelfredzaam te kunnen
bewegen in moeilijke situaties. Hierbij wordt stilgestaan bij de vraag ‘hoe kun je de manier van
oefenen van technieken in nieuwe situaties toepassen zodat je het kan generaliseren?’ (Bögels en
Oppen, 2015).
6.2 In welke mate heeft PSY-Care volgens de cliënt bijgedragen aan het versterken van
het dagelijks functioneren binnen de thuissituatie?
Er zijn tien respondenten(vijf vrouwen en vijf mannen) benaderd om deze deelvraag van resultaten
te kunnen voorzien. De woonplaatsen variëren en bevinden zich in Zuid- Limburg. De leeftijden van
de respondenten variëren tussen de 18-65 jaar. Elke respondent heeft tijdens de behandeling
handvatten aangereikt gekregen van PSY-Care. In bijlage 5 zijn de handvatten weergegeven die
volgens de cliënt hebben geholpen bij het stimuleren van de zelfredzaamheid tijdens de
behandeling. Hieronder wordt eerst kort beschreven welke problemen de respondenten hetzelfde
beleefden. Daarna wordt er omschreven in welke mate PSY-Care volgens de respondenten heeft
bijgedragen aan het versterken van het dagelijks functioneren.
Uit de interviews met de respondenten blijkt dat alle respondenten problemen beleefde met
piekeren, negatief denken en zich futloos voelen. Ze piekeren over hun prestaties, hun omgeving
en over de toekomst. De literatuur van Bockting en Berndes (2011) komt hiermee overeen. De
literatuur zegt namelijk dat de ervaringen van mensen met een depressieve stoornis interpreteren
rond eigen waardeloosheid/schuld, de onrechtvaardigheid/liefdeloosheid van de wereld en
hopeloosheid over de toekomst. Dat betekent dat het levensgebied ‘geestelijke gezondheid’ onder
druk staat bij deze doelgroep.
90 procent van de respondenten geeft aan door negatief te interpreteren dat ze de grip op het
levensgebied ‘motivatie en zingeving’ kwijt zijn geraakt. 10 procent van de respondenten geeft het
volgende aan: “ik had de motivatie, maar door te veel druk op mijn schouders en te weinig slaap
had ik geen energie meer”. 80 procent van de respondenten wist voorheen de druk van algemene
dagelijkse verplichtingen niet goed te verdelen. Daarvan noemde meer dan de helft van de
respondenten het: “te veel hooi op mijn vork genomen”, andere “een burn-out” of “te
perfectionistisch”. Deze respondenten zijn van mening dat ze op dit moment beter kunnen omgaan
23
met de dagelijkse verplichtingen dan voor de behandeling. Ze geven aan dat PSY-Care hieraan een
bijdrage heeft geleverd. Ze geven aan dat ze door PSY-Care beter hun grenzen kunnen stellen
tegenover anderen en zo een dagstructuur hebben ontwikkeld. Ze hebben dat ontwikkeld door
middel van een dagplanning met daarin haalbare taken en rustpauzes. Zij geven aan meer
gegroeid te zijn in het verdelen en uitvoeren van dagelijkse verplichtingen.
Verder hebben deze respondenten vertelt dat PSY-Care heeft bijgedragen bij de bewustwording
van hun gedrag en stimulering van het opzoek gaan naar hun interesses en passies.
Aan begin van deze paragraaf is benoemd dat alle respondenten last beleefde van het negatief
interpreteren. Respondenten geven aan dat ze de volgende handvatten van PSY-Care nog inzetten
om, om te leren gaan met hun depressieve stoornis: loslaten van negatieve gedachtes door
geestelijk gerust te stellen, lijstje maken wat er allemaal in het leven is bereikt en daarover trots te
zijn, omdenken van negatieve naar positieve gedachtes, ademhalingsoefeningen, luisteren naar het
lichaam (gevoelens), negatieve situaties en teleurstellingen uitschrijven, reflecteren en relativeren
en het bijhouden van een dagboek.
Respondenten geven aan dat de bovengenoemde handvatten op de dag van vandaag rust in hun
hoofd brengen en negatieve gedachtes doen verminderen. Zij vertellen dat ze zelfs beter om
kunnen gaan met negatieve gedachtes.
Het cijfer dat de respondenten aan de behandeling geven komt gemiddeld uit op een 7,9. De reden
hiervoor is dat de behandeling geholpen heeft om eigen levensproblemen op te lossen.
80 procent van de respondenten toont aan dat ze meer zelfredzaam zijn geworden doordat PSY-
Care hun heeft aangespoord om de confrontaties aan te gaan met lastige situaties (exposure). 20
procent van de respondenten geeft aan dat ze beter met lastige situaties om kunnen gaan ,maar
dat ze bij sommige situaties nog last ervaren. Zij geven hiervoor de reden dat het komt omdat hun
de behandelingstraject niet volledig hebben afgerond. De ene 10 procent van de respondenten
wegens financiële omstandigheden en de ander 10 procent van de respondenten wegens drukte.
20 procent van de respondenten geeft aan meer het praktisch vermogen te hebben om eigen
levensproblemen te verzachten. 20 procent van de 80 procent van de respondenten geeft aan niet
het behandelingstraject volledig te hebben doorlopen wegens belemmerende factoren en daardoor
minder stimulans ervaren om eigen levensproblemen zelfredzaam op te lossen. Ze geven hierbij
wel aan bewuster met lastige situaties om te gaan, maar zich niet zelfredzaam voelen. Echter
vertellen beide respondenten dat ze door PSY-Care momenteel beter prioriteiten stellen en lastige
situaties verdraagzaam weten te maken(zie paragraaf 7.5).
6.3 Hoe hebben de ex-cliënten het proces na de behandeling tot nu toe ervaren?
Uit de interviews is gebleken dat 50 procent van de respondenten het proces na de behandeling tot
nu toe als een volledige stijgende lijn te ervaart. De respondenten geven aan na de behandeling
geen terugvallen beleefd te hebben. Ze geven aan dat ze hun levensproblemen op eigen kracht
kunnen aanpakken.
30 procent van de respondenten ervaart het proces als pieken en dalen. 20 procent van de 30
procent van de respondenten heeft door te reflecteren op zichzelf en op de situatie de draad weer
opgepakt. Het reflecteren is een handvat die PSY-Care de cliënten hebben aangereikt. Dit handvat
helpt volgens de respondenten bij het in stand houden van hun zelfredzaamheid in het dagelijks
functioneren. Een kleine gedeelte van de 30 procent van de respondenten beleeft het proces na
veel pieken en dalen als een “redelijk” toenemende lijn. De respondent zegt: “Wanneer ik een
terugval had, wist ik me terug te trekken en een moment te zoeken om de situatie te reflecteren.
Het duurde voor mijn gevoel wel lang tot ik uiteindelijk de lastige situatie had opgelost. Gelukkig
gaat het momenteel weer goed. Ondanks het behandeltraject kort was, probeer ik de handvatten
die ze me hebben gegeven zo goed mogelijk toe te passen”.
Uit zijn verhaal blijkt dat hij zijn behandeling niet volledig heeft afgerond en mist hij in zijn proces
bij sommige problemen en situaties nog extra handvatten.
10 procent van de respondenten heeft het proces ervaren als een afnemende lijn. Door een
mindfulness cursus bij een andere organisatie te volgen is de zelfredzaamheid toegenomen bij de
cliënt. Er wordt gezegd dat de handvatten van een mindfulness cursus en de behandeling bij PSY-
Care de juiste combinatie is om de zelfredzaamheid te vergroten in het dagelijks functioneren.
De andere 10 procent van de respondenten beleeft het proces na de behandeling aan het begin als
een redelijk toenemende lijn en daarna als een afnemende lijn wegens lichamelijk ziekte.
24
6.4 Welke ontwikkeling wordt zichtbaar wanneer de UCL vragenlijsten die na de
behandeling zijn ingevuld en die na 3-12 maanden na afsluiting van de behandeling met
elkaar worden vergleken?
In de bijlage 7 zijn de scores van de UCL- vragenlijsten te vinden. De UCL- vragenlijsten zijn ‘na
afsluiting van de behandeling’ en ‘na 3-12 maanden na de afsluiting van de behandeling’ ingevuld
door de respondenten. De scores worden naast elkaar gehouden om te bekijken welke ontwikkeling
zichtbaar is per respondent. De vragen worden gescoord op zeven schalen. De zeven schalen zijn:
actief aanpakken/confronteren, palliatieven reactie, vermijden/afwachten, sociale steun zoeken,
passief reactie patroon, expressie van emoties en geruststellende gedachten. In de literatuur staan
de zeven schalen uitgeschreven. Bijstra, Jackson & Bosma (1994) en Gezond Vanuit De Kern
(2010) geven betekenis aan deze zeven schalen. Hieronder worden de definities van de 7 schalen
beschreven:
1.‘Actief aanpakken’ houdt in dat de cliënt de situatie rustig van alle kanten bekijkt en de zaken op
een rijtje kan zetten. De cliënt heeft er vertrouwen in om stap voor stap doelgericht aan het werk
te gaan om het probleem aan te pakken. Deze manier wordt ook wel onder het ‘rationele fight’
mechanisme verstaan, het impulsief doelgericht een probleem aan willen pakken.
2.De cliënt heeft een ‘palliatieve reactie’ wanneer hij afleiding zoekt, met andere dingen bezig
houdt om maar niet aan het probleem te hoeven denken, proberen zich wat prettiger te voelen
door wat te ontspannen. Dat kan ook zijn roken, eten of sporten. Dit wordt gedaan om zo niet aan
de emotionele druk, het gepieker, ten onder te gaan. Op den duurt kan het zijn dat men
bijvoorbeeld overmatig gaat drinken of roken en het leidt tot een verslaving, ook wel ‘emotionele
flight reactie’ genoemd.
3.‘Vermijden/afwachten’ is een schaal die het probleem niet onder ogen wilt zien maar het probeert
weg te stoppen, uit de weg gaan en afwacht wat er gebeurt. Het probleem wordt niet aangepakt
wel gaat men ervaren wat er dan gebeurd, ook wel ‘rationele flight reactie’ genoemd.
4.Het ‘zoeken naar sociale steun’ houdt in dat men anderen benadert om problemen mee te
bespreken. Daarbij wordt er ook troost, begrip en steun gezocht en uiteindelijk een mogelijke
oplossing te gevonden, dit wordt ook wel ‘emotionele fight reactie’ genoemd.
5. Een ‘passieve reactie patroon’ houdt in dat een cliënt zich volledig door de problemen en situatie
in beslag laat nemen, niet instaat is om iets aan de situatie te doen en piekert over het verleden.
6. Expressie en emoties is een schaal dat betekent of de cliënt kan omgaan met zijn emoties en
emoties kan tonen naar de ander.
7. ‘Geruststellende gedachten’ betekent dat een cliënt zichzelf kan geruststellen met zijn gedachten
of zichzelf moed kan inspreken.
Hieronder zijn statische diagrammen zichtbaar. Per schaal wordt omschreven hoeveel procent van
de respondenten een constant, toegenomen en afgenomen proces laat zien.
Figuur 1. Figuur 2.
20%
40%
40%
Actief
aanpakken
Constant
e proces
Toegeno
men
Afgenom
en
20%
30%
50%
Palliatieve
reactie
Constant
e proces
Toegeno
men
Afnome
n
25
Figuur 3. Figuur 4.
Figuur 5. Figuur 6.
Figuur 7.
In bijlage 8 zijn er andere statische diagrammen zichtbaar. De andere statische diagrammen geven
de hoeveelheid van de respondenten weer per proces.
Figuur 1: Actief aanpakken
20 procent van de respondenten heeft een contant proces en er is geen toenemende of afnemende
lijn zichtbaar in het actief aanpakken van problemen of situaties.
40 procent van de respondenten het actief aanpakken van problemen of situaties afgenomen.
Bij 40 procent van de respondenten is het actief aanpakken van problemen of situaties
toegenomen.
Er is een gelijke aantal van respondenten die problemen meer actief zijn gaan aanpakken als die
problemen minder actief zijn gaan aanpakken.
40%
60%
Vermijden/
afwachten
Toegenome
n
Afgenomen
40%
20%
40%
Zoeken naar
sociale steun
Constant
e proces
Toegeno
men
Afgenom
en
40%
20%
40%
Passieve
reactiepatroon
Constant
e proces
Toegeno
men
Afgenom
en
40%
30%
30%
Expressie van
emoties
Constant
e proces
Toegeno
men
Agenom
en
20%
50%
30%
Geruststellen
van gedachtes
Constant
e proces
Toegeno
men
Afgenom
en
26
Figuur 2: Palliatieve reactie
Bij 20 procent van de respondenten heeft een constant proces en er is geen toenemende of
afnemende lijn zichtbaar met betrekking tot afleiding zoeken om niet aan het probleem te hoeven
denken.
Bij 30 procent van de respondenten is meer afleiding gaan zoeken om niet aan het probleem te
hoeven denken, er is dus sprake van een toename van de palliatieve reactie.
Bij 50 procent van de respondenten is minder afleiding gaan zoeken.
Uit cijfers blijkt dat respondenten minder afleiding is gaan zoeken om maar niet aan het probleem
te hoeven denken, er sprake van een afname van de palliatieve reactie.
Figuur 3: Vermijden/ afwachten
Bij 40 procent van de respondenten is het vermijdend gedrag toegenomen.
Bij 60 procent van de respondenten is het vermijdend gedrag afgenomen.
Merendeel van de respondenten laat zien minder problemen te vermijden. Minder dan de helft
toont aan meer problemen te vermijden.
Figuur 4: Sociale steun zoeken
Bij 30 procent van de respondenten heeft een constant proces en er is geen toenemende of
afnemende lijn in het zoeken naar sociale steun.
Bij 20 procent van de respondenten is opzoek gegaan naar meer sociale steun.
Bij 50 procent van de respondenten is minder opzoek gegaan naar sociale steun.
Uit cijfers blijkt dat respondenten minder sociale steun zijn gaan zoeken.
Figuur 5: Een passieve reactie patroon
Bij 40 procent van de respondenten laat een constant proces zien.
Bij 20 procent van de respondenten laat zich meer in beslag nemen door problemen of situaties.
Bij 40 procent van de respondenten laat zich minder in beslag nemen door problemen of situaties.
De cijfers van het afgenomen proces en het constant proces zijn gelijk aan elkaar. Uit cijfers blijkt
dat respondenten zich minder in beslag laten nemen door problemen of situaties.
Figuur 6: Expressie en emoties
Bij 40 procent van de respondenten heeft een constant proces en er is geen toenemende of
afnemende lijn in het omgaan met hun emoties.
Bij 30 procent van de respondenten kan beter omgaan met hun emoties.
Bij 30 procent van de respondenten kan minder goed omgaan met zijn emoties dan voorheen.
Het blijkt dat het constante proces hierin het hoogst scoort.
Verder blijkt uit de cijfers dat evenveel respondenten een toegenomen als een afgenomen proces
heeft ervaren.
Figuur 7: Geruststellende gedachten
Bij 20 procent van de respondenten heeft een constant proces en er is geen toenemende of
afnemende lijn in geruststellen van hun gedachtes
50 procent van de respondenten kan zijn gedachtes beter geruststellen.
30 procent van de respondenten kan zijn gedachtes minder goed geruststellen dan voorheen.
Merendeel van de respondenten kan beter omgaan met zichzelf geestelijk geruststellen door
bijvoorbeeld zichzelf moed in te spreken (Bijstra, Jackson & Bosma, 1994; Gezond vanuit de kern,
2010).
6.5 Welke factoren waren een belemmerende en/of een helpende factor tijdens
het versterken van de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren volgens
cliënten?
Uit de interviews blijkt dat 90 procent van de respondenten geeft aan dat er helpende factoren zijn
geweest bij het versterken van de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren. Hiervan geeft 20
procent van de respondenten aan belemmerende factoren te hebben ervaren na de behandeling.
10 procent geeft aan geen belemmerende of helpende factoren te hebben ervaren na de
behandeling.
27
De volgende factoren zijn door de respondenten beleefd als helpende factoren:
re-integratiecoach, cesartherapie, acupunctuur, mindfulness cursus, yoga, sociaal netwerk,
ondersteuning kinderfluisteraar bij de opvoeding, verlaten van een confronterend persoon, Steun
van RIBW tegen verslaving, praten met lotgenoten, lezen van hulpboeken, behalen van prestaties
(zoals rijbewijs), wereldreis maken, medicatie en op zichzelf gaan wonen.
80 procent van de respondenten geeft aan het sociaal netwerk, re-integratiecoach en mindfulness
cursus als helpende factoren te ervaren bij het stimuleren van de zelfredzaamheid. Enkele cliënten
geven aan het hebben van een ziekte/beperking en het dragen van mantelzorg als belemmerende
factoren te ervaren bij het stimuleren van de zelfredzaamheid.
28
Hoofdstuk 7 Conclusie
In dit hoofdstuk wordt op basis van de resultaten conclusies getrokken per deelvraag. Vervolgens
wordt er antwoord gegeven op de hoofdvraag.
7.1 Welke handvatten worden door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het
dagelijks functioneren te versterken?
Er worden verschillende handvatten door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het
dagelijks functioneren te versterken. Een psycholoog legde tijdens het groepsinterview uit dat
cliënten pas vaardigheden kunnen ontwikkelen als zij oefenen met het toepassen van handvatten,
tips of technieken. Uit het groepsinterview is opgevallen dat psychologen elkaars handvatten
herkennen en vrijwel dezelfde handvatten inzetten om de zelfredzaamheid in het dagelijks
functioneren te versterken. Hieronder wordt benoemd welke handvatten PSY-Care inzet om de
zelfredzaamheid van cliënten te stimuleren bij het dagelijks functioneren:
1. Huiswerkopdrachten meegeven aan cliënten. Hierdoor leren cliënten zelfstandig hun problemen
aan te pakken (zie paragraaf 6.1).
-Het blijkt dat psychologen dit handvat bij elk levensgebied van de zelfredzaamheidmatrix inzetten.
Alle psychologen zetten dit handvat in om bij de cliënt een vermogen te creëren, zodat zij blijven
oefenen om problemen zelfstandig te leren oplossen.
2. De psychologen attenderen cliënten erop dat ze moeten blijven bewegen in het dagelijks
functioneren (zie paragraaf 6.1).
- Logboek bijhouden van de dag. Hierin wordt door de cliënt opgeschreven wat hij op een dag doet,
eet en slaapt. Dit maakt volgens psychologen cliënten bewust van wat zij dagelijks doen en dat
spoort aan om wat te gaan doen. Dit handvat wordt ingezet wanneer cliënten problemen ervaren
op het gebied ‘motivatie/zingeving’, ‘dagbesteding’, ‘geestelijke gezondheid’, ‘lichamelijke
gezondheid’, ‘verslaving’ en ‘algemene dagelijkse vaardigheden’.
- Planning maken van wat er op die dag gedaan moet worden en wanneer er rust genomen moet
worden. Dit zorgt ervoor dat de cliënt blijft bewegen en zelfstandig wordt in het uitvoeren van
dagelijkse verplichtingen.
3. Het stimuleren van ‘exposure’ (zie paragraaf 6.1).
- Zelfstandig reflecteren en relativeren van lastige situaties en dit nader te bespreken tijdens de
behandeling.
- De cliënt laten nadenken doormiddel van vraagstellingen. Het blijkt dat psychologen de cliënt ook
aanleren om zichzelf reflecterende vraagstellingen te stellen. Hierdoor leert de cliënt zelfstandig
situaties te reflecteren.
4. Opstellen van een terugvalpreventieplan. De stappen in de terugvalpreventieplan ondersteunen
de cliënt om zelfredzaam problemen op te lossen en te voorkomen dat de cliënt zijn regie over zijn
eigen leven verliest (zie paragraaf 6.1).
- Lastige situatie worden geoefend met de psycholoog door middel van een rollenspel. De situaties
zijn situaties die in de praktijk voor komen. Zodoende zijn ze erop voorbereid.
- Er wordt tijdens de behandeling een dagboek bijgehouden hoe er met lastige situaties is
omgegaan en hoe de cliënt de situaties of problemen heeft aangepakt. De cliënt kan na beëindig
van de behandeling bij komende lastige situaties terugkijken in het dagboek.
7.2 In welke mate heeft PSY-Care volgens de cliënt bijgedragen aan het
versterken van het dagelijks functioneren?
Het cijfer die respondenten aan de behandeling geven (met de reden dat het geholpen heeft om
eigen levensproblemen op te lossen) komt gemiddeld uit op een 7,9.
Het valt op dat het merendeel van de respondenten versterkt is in hun zelfredzaamheid en beter
kan omgaan met de dagelijkse verplichtingen dan voor de behandeling. Al deze respondenten
geven aan dat PSY-Care hieraan een bijdrage heeft geleverd. Het merendeel van de respondenten
toont aan dat ze hierin meer zelfredzaam zijn geworden, omdat PSY-Care hun heeft aangespoord
om de confrontaties aan te gaan met lastige situaties (exposure). Ze geven ook aan dat ze door
PSY-Care beter hun grenzen kunnen stellen tegenover anderen en zo een dagstructuur hebben
ontwikkeld. Ze hebben dat ontwikkeld door gebruik te maken van een dagplanning waarin ze zelf
haalbare taken en rustpauzes in voerden. Echter, vertellen deze respondenten dat ze door PSY-
Care momenteel beter prioriteiten kunnen stellen en lastige situaties verdraagzaam weten te
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis
Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis

Mais conteúdo relacionado

Semelhante a Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis

Masterthesis & onderzoek samenvatting
Masterthesis & onderzoek samenvattingMasterthesis & onderzoek samenvatting
Masterthesis & onderzoek samenvatting
Babs van Wijk
 
rapport-posgez-innl2016-_zonmw_iph_def
rapport-posgez-innl2016-_zonmw_iph_defrapport-posgez-innl2016-_zonmw_iph_def
rapport-posgez-innl2016-_zonmw_iph_def
Ingrid Kersten
 
Van reservebank naar basisplaats
Van reservebank naar basisplaatsVan reservebank naar basisplaats
Van reservebank naar basisplaats
mariagoe
 
Seneca congres - Presentatie Machteld Huber
Seneca congres - Presentatie Machteld HuberSeneca congres - Presentatie Machteld Huber
Seneca congres - Presentatie Machteld Huber
Axioma Communicatie
 
Eindwerkstuk Tevredenheid is een Talent op zichzelf
Eindwerkstuk Tevredenheid is een Talent op zichzelfEindwerkstuk Tevredenheid is een Talent op zichzelf
Eindwerkstuk Tevredenheid is een Talent op zichzelf
Merel Claessens
 
Ouders waar het kan, hulp als het moet
Ouders waar het kan, hulp als het moetOuders waar het kan, hulp als het moet
Ouders waar het kan, hulp als het moet
Douwe Van Den Berg
 
BijZ09_V02_Kennis-Makers
BijZ09_V02_Kennis-MakersBijZ09_V02_Kennis-Makers
BijZ09_V02_Kennis-Makers
Martine Steen
 
Samen geestelijk gezond chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
Samen geestelijk gezond   chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...Samen geestelijk gezond   chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
Samen geestelijk gezond chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
UPoliteia
 
Samen geestelijk gezond chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
Samen geestelijk gezond   chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...Samen geestelijk gezond   chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
Samen geestelijk gezond chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
UPoliteia
 

Semelhante a Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis (20)

Masterthesis & onderzoek samenvatting
Masterthesis & onderzoek samenvattingMasterthesis & onderzoek samenvatting
Masterthesis & onderzoek samenvatting
 
scriptie FGZ definitief 14-7
scriptie FGZ definitief 14-7scriptie FGZ definitief 14-7
scriptie FGZ definitief 14-7
 
Handleiding Qsuite | Wat is meten en hoe doe ik dat?
Handleiding Qsuite | Wat is meten en hoe doe ik dat?Handleiding Qsuite | Wat is meten en hoe doe ik dat?
Handleiding Qsuite | Wat is meten en hoe doe ik dat?
 
Keynote 2: Eigen regie en zelfmanagementondersteuning
Keynote 2: Eigen regie en zelfmanagementondersteuningKeynote 2: Eigen regie en zelfmanagementondersteuning
Keynote 2: Eigen regie en zelfmanagementondersteuning
 
Congres Gezonde Zorg - 4 december 2014 - Machteld Huber
Congres Gezonde Zorg - 4 december 2014 - Machteld HuberCongres Gezonde Zorg - 4 december 2014 - Machteld Huber
Congres Gezonde Zorg - 4 december 2014 - Machteld Huber
 
rapport-posgez-innl2016-_zonmw_iph_def
rapport-posgez-innl2016-_zonmw_iph_defrapport-posgez-innl2016-_zonmw_iph_def
rapport-posgez-innl2016-_zonmw_iph_def
 
Van reservebank naar basisplaats
Van reservebank naar basisplaatsVan reservebank naar basisplaats
Van reservebank naar basisplaats
 
Ppt
PptPpt
Ppt
 
Seneca congres - Presentatie Machteld Huber
Seneca congres - Presentatie Machteld HuberSeneca congres - Presentatie Machteld Huber
Seneca congres - Presentatie Machteld Huber
 
het meedoen model
 het meedoen model het meedoen model
het meedoen model
 
Meesterschap in Monitoring effectmeting welsaam Wageningen
Meesterschap in Monitoring effectmeting welsaam Wageningen Meesterschap in Monitoring effectmeting welsaam Wageningen
Meesterschap in Monitoring effectmeting welsaam Wageningen
 
Eindwerkstuk Tevredenheid is een Talent op zichzelf
Eindwerkstuk Tevredenheid is een Talent op zichzelfEindwerkstuk Tevredenheid is een Talent op zichzelf
Eindwerkstuk Tevredenheid is een Talent op zichzelf
 
Cirkel van onmacht
Cirkel van onmachtCirkel van onmacht
Cirkel van onmacht
 
ACTIEF AAN HET WERK - Kort project voor mensen met lange afstand tot de arbei...
ACTIEF AAN HET WERK - Kort project voor mensen met lange afstand tot de arbei...ACTIEF AAN HET WERK - Kort project voor mensen met lange afstand tot de arbei...
ACTIEF AAN HET WERK - Kort project voor mensen met lange afstand tot de arbei...
 
Ouders waar het kan, hulp als het moet
Ouders waar het kan, hulp als het moetOuders waar het kan, hulp als het moet
Ouders waar het kan, hulp als het moet
 
BijZ09_V02_Kennis-Makers
BijZ09_V02_Kennis-MakersBijZ09_V02_Kennis-Makers
BijZ09_V02_Kennis-Makers
 
De Kennismakers: Bianca Buurman
De Kennismakers: Bianca BuurmanDe Kennismakers: Bianca Buurman
De Kennismakers: Bianca Buurman
 
Samen geestelijk gezond chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
Samen geestelijk gezond   chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...Samen geestelijk gezond   chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
Samen geestelijk gezond chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
 
Samen geestelijk gezond chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
Samen geestelijk gezond   chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...Samen geestelijk gezond   chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
Samen geestelijk gezond chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
 
Samen geestelijk gezond chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
Samen geestelijk gezond   chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...Samen geestelijk gezond   chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
Samen geestelijk gezond chantal van audenhove - vermaatschappelijking en he...
 

Onderzoek naar de zelfredzaamheid bij mensen met een depressieve stoornis

  • 1. Op eigen benen staan! ….“In welke mate is 3- 12 maanden na de behandeling bij PSY-Care de zelfredzaamheid toegenomen in het dagelijks functioneren bij de cliënten in de leeftijd van 18 t/m 65 jaar met een depressieve stoornis?”….. Lilian Coenen Email: lilian_91@live.nl Datum: 20-06-2016 Opleiding: Maatschappelijk werk en dienstverlening Leerlijn: Afstuderen 2015-2016 PSY-Care Broekhem 8 6301HH Valkenburg Docentbegeleider: E.Blaauw Opdrachtgever: N.Stals
  • 2. 2 Voorwoord Het onderzoeksrapport dat voor u ligt is een afstudeeropdracht van studente Lilian Coenen voor de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) van Avans hogeschool in ‘s- Hertogenbosch. N. Stals is de opdrachtgever van dit onderzoek en is werkzaam als directrice bij PSY-Care (GGZ-instelling) te Valkenburg. ‘Op eigen benen staan!’. Wie wil er nou niets liever dan het vermogen hebben om je eigen levensproblemen te kunnen oplossen? In dit onderzoek staat namelijk het begrip ‘zelfredzaamheid’ centraal. Dit onderzoek is gericht op mensen met een diagnose ‘depressieve stoornis’ in de leeftijd 18 tot en met 65 jaar. Er is voor deze doelgroep gekozen omdat de kans op terugvallen bij mensen met een depressieve stoornis vrij hoog is. Bovendien is de lijdensdruk volgens de literatuur ook enorm hoog (Elgersma, Bockting & Kok, 2011). N. Stals bood mij verschillende opdrachten aan waaruit ik mocht kiezen. Bij het onderwerp ‘zelfredzaamheid’ kon ik meer een vertaalslag maken naar het maatschappelijk werk dan de andere onderwerpen. Bovendien is het onderwerp ‘zelfredzaamheid’ enorm actueel in de maatschappij. Doelstelling van het kabinet is dat mensen langer zelfstandig en zelfredzaam moeten functioneren in de maatschappij. Het kabinet vindt dat de gemeenten, experts en mantelzorgers hierin de sleutel in handen hebben. De gemeente, experts en mantelzorgers dienen volgens het kabinet met beperkte middelen toch te zorgen dat zoveel mogelijk mensen mee kunnen blijven doen in de maatschappij (Wissenraet Van Spaendonck, 2016). Bij de keuze van het onderzoeksonderwerp ‘zelfredzaamheid’ realiseerde ik me dat ik het interessant vindt om te ontdekken welke handvatten er ingezet worden om de zelfredzaamheid te stimuleren. Daarnaast vind ik het interessant om te onderzoeken welke handvatten volgens de cliënten bruikbaar en helpend zijn bij het vergroten van de zelfredzaamheid. Het zou voor mij leerzaam zijn om dit te ontdekken omdat ik de bruikbare handvatten ook mee kan nemen in het werkveld als maatschappelijk werker. Verder is de onderzoeksvraag bedacht in samenwerking met mijn opdrachtgever, N. Stals en mijn onderzoeksbegeleider, E. Blaauw. Graag wil ik mijn dank uit spreken aan E. Blaauw en aan mijn studiegroepje voor de begeleiding en adviezen tijdens het onderzoeksproces. Ik wil N. Stals bedanken voor haar betrokkenheid en het meedenken gedurende het onderzoeksproces. Zij hebben samen met mij het mogelijk gemaakt dat het onderzoek binnen drie maanden werd afgerond. Lilian Coenen Weert, 20 juni 2016
  • 3. 3 Samenvatting PSY-Care heeft de mogelijkheid om samen met de cliënt te achterhalen of de cliënt ‘beter is gaan functioneren’(motto van de praktijk) en of de cliënt op eigen benen kan staan. Dit wordt door PSY- Care gemeten op kort termijn. Het is juist interessant om te weten of de zelfredzaamheid ook op langere termijn nog is toegenomen, omdat zij dan kunnen achterhalen of de werkwijze effectief werkt. De overheid wil dat iedereen zo goed en zo lang mogelijk zelfstandig in de maatschappij participeert. Dat geldt ook voor mensen die beperkingen ondervinden in hun zelfredzaamheid of in hun dagelijks leven. In dit onderzoek is er gekozen voor de doelgroep, mensen in de leeftijd 18 tot en met 65 jaar die gediagnosticeerd zijn met een depressieve stoornis. Hiervoor is gekozen omdat de kans op terugvallen vrij hoog is en de literatuur zegt dat de lijdensdruk voor deze doelgroep gedurende jaren alleen maar zal gaan toenemen (Elgersma, Bockting & Kok, 2011). De onderzoeksvraag luidt als volgt: “In welke mate is 3- 12 maanden na de behandeling bij PSY- Care de zelfredzaamheid toegenomen in het dagelijks functioneren bij de cliënten in de leeftijd van 18 t/m 65 jaar met een depressieve stoornis?”. 80 procent van de (geïnterviewde) cliënten beleeft dat de zelfredzaamheid is toegenomen en geeft aan een groei te zien. 20 procent van de respondenten geeft aan dat ze beter met lastige situaties om kunnen gaan, maar nog regelmatig last ervaart bij moeilijke situaties of problemen. 90 procent van de respondenten geeft aan helpende factoren te hebben beleefd in het proces na de behandeling zoals het sociaal netwerk, re-integratiecoach en de mindfulness cursus. 10 procent geeft aan belemmerende factoren waargenomen te hebben, zoals een lichamelijk ziekte hebben en het dragen van mantelzorg. Volgens alle respondenten heeft PSY-Care bijgedragen aan de bewustwording in het dagelijks leven. Zij geven de praktijk een 7,9. Cliënten geven aan minder vermijdend verdrag te vertonen, maar ook minder actief de problemen aan te pakken. De onderzoeker denkt dat cliënten minder bewust actief confronterende situaties zijn gaan opzoeken, ook wel exposure genoemd. Wat tijdens de behandeling juist wordt aangeraden. Verder zoeken cliënten minder afleiding en sociale steun. Terwijl het blijkt dat ze er wel behoefte aan hebben. Het is positieve dat cliënten zich beter geestelijk kunnen geruststellen. Ook laten cliënten minder een passieve reactiepatroon zien (zie hoofdstuk 6 en 7). De onderzoeker raadt PSY-Care aan om zich meer te richten op de samenredzaamheid en mindfulnesstechnieken tijdens behandelingen. Daarentegen wil de onderzoeker de praktijk aanmoedigen om de volgende handvatten te blijven inzetten om de zelfredzaamheid te stimuleren: ‘exposure, inzetten van huiswerkopdrachten(planning, dagboek en logboek bijhouden)’. Ook de technieken die cliënten krijgen om met hun geestelijke gezondheid om te gaan is effectief. De onderzoeker wil een compliment maken dat PSY-Care zijn eigenschappen ‘persoonlijke sfeer en de kundigheid’ (zoals beschreven op de website) waarmaakt. De onderzoeker heeft opgemerkt dat iedere cliënt de praktijk kundig en persoonlijk als prettig beleefde (zie verder hoofdstuk 8). Dit onderzoek is onderzocht met behulp van verschillende dataverzamelingsmethodes: enquête, individuele interview, groepsinterview en is gedeeltelijk voorzien van literatuur om de betrouwbaarheid en validiteit te verhogen. De structuur is niet bij alle methodes constant gebleven wegens omstandigheden. Dit is zo goed mogelijk opgelost om de betrouwbaarheid voor dit onderzoek nog te optimaliseren. Het zou mogelijk zijn dat respondenten een sociaal wenselijk antwoord hebben gegeven omdat het opmerkelijk is dat de resultaten van de enquête en interview met elkaar verschillen. Daarentegen hebben de twee dataverzamelingsmethodes wel een mooie aanvulling op elkaar. Er is door de onderzoeker aandacht besteed om de respondenten de ruimte te geven om hun verhaal te doen en het vertrouwen te geven dat de dataverzameling anoniem is. De onderzoeker heeft ooit eerder twee andere onderzoeken gedaan waarbij ze heeft kunnen oefenen met het interviewen. Echter heeft de onderzoeker het voordeel geen medewerker te zijn van PSY-Care, zodat de respondenten zich niet verplicht voelen om wenselijke antwoorden te geven om de praktijk een plezier te doen (zie hoofdstuk 9).
  • 4. 4 Inhoudsopgave Inleiding .............................................................................................................................. 6 Hoofdstuk 1 Organisatorische context ..................................................................................... 7 1.1 PSY-Care..................................................................................................................... 7 1.2 De doelgroep ............................................................................................................... 7 1.3 De opdrachtgever......................................................................................................... 7 Hoofdstuk 2 De aanleiding ..................................................................................................... 8 2.1 De aanleiding tot onderzoek .......................................................................................... 8 Hoofdstuk 3 De probleemanalyse............................................................................................ 9 3.1 Belang ....................................................................................................................... 9 3.2 Zelfredzaamheid ........................................................................................................10 3.3 Proces van verandering ...............................................................................................12 Hoofdstuk 4 Onderzoeksvragen ............................................................................................13 4.1 De hoofdvraag .............................................................................................................13 4.2 De deelvragen ............................................................................................................13 4.3 Doelstelling .................................................................................................................13 4.4 De Begripsafbakening ...................................................................................................13 Hoofdstuk 5 Onderzoeksontwerp ..........................................................................................15 5.1 Populatie.....................................................................................................................15 5.2 Methodes ....................................................................................................................16 Hoofdstuk 6 Resultaten .......................................................................................................20 6.1 Welke handvatten worden door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren te versterken?............................................................................20 6.2 In welke mate heeft PSY-Care volgens de cliënt bijgedragen aan het versterken van het dagelijks functioneren binnen de thuissituatie?................................................................22 6.3 Hoe hebben de ex-cliënten het proces tot aan 3-12 maanden na de behandeling beleefd? ...23 6.4 Welke ontwikkeling wordt zichtbaar wanneer de UCL- vragenlijsten die aan het begin van de behandeling en 3-12 maanden na afsluiting van de behandeling met elkaar worden vergleken?......................................................................................................24 6.5 Welke factoren waren een belemmerende en/of een helpende factor tijdens het versterken van de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren volgens cliënten? .............................26 Hoofdstuk 7 Conclusie .........................................................................................................28 7.1 Welke handvatten worden door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren te versterken?.............................................................................28 7.2 In welke mate heeft PSY-Care volgens de cliënt bijgedragen aan het versterken van het dagelijks functioneren binnen de thuissituatie? ..........................................................28 7.3 Hoe hebben de ex-cliënten het proces tot aan 3-12 maanden na de behandeling beleefd? ...29 7.4 Welke ontwikkeling wordt zichtbaar wanneer de UCL- vragenlijsten die aan het begin van de behandeling en 3-12 maanden na afsluiting van de behandeling met elkaar worden vergleken?.......................................................................................................29 7.5 Welke factoren waren een belemmerende en/of een helpende factor tijdens het versterken van de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren volgens cliënten? .............29 7.6 Eindconclusie...............................................................................................................30 Hoofdstuk 8 Aanbevelingen...................................................................................................32 8.1 Aanbevelingen .............................................................................................................32 Hoofdstuk 9 Discussie ..........................................................................................................34 9.1 Betrouwbaarheid..........................................................................................................34 9.2 Validiteit .....................................................................................................................34
  • 5. 5 Hoofdstuk 10 beroepsproduct................................................................................................36 10.1 Meerwaarde................................................................................................................36 10.2 Overgave....................................................................................................................36 10.3 Feedback....................................................................................................................36 Hoofdstuk 11 Reflecteren op onderzoekshouding.....................................................................38 Bronvermelding ...................................................................................................................40 Bijlagen ..............................................................................................................................41 Bijlage 1 Beoordelingsformulier. ..........................................................................................41 Bijlage 2 De zes stappen van Prochaska Diclemente. .............................................................45 Bijlage 3 De domeinen van Z.R.M. ......................................................................................46 Bijlage 4 Operationaliseren .................................................................................................48 Bijlage 5 Resultaten ...........................................................................................................56 Bijlage 6 UCL-vragenlijsten .................................................................................................62 Bijlage 7 Scores UCL-vragenlijsten.......................................................................................66 Bijlage 8 Statische diagrammen proces van de 7 schalen .......................................................76 Bijlage 9 Beroepsproduct ....................................................................................................77
  • 6. 6 Inleiding Dit onderzoeksrapport is een onderzoeksopdracht voor PSY-Care, een GGZ instelling met als motto ‘ voor beter functioneren’. De onderzoeker onderzoekt of de cliënten daadwerkelijk beter kunnen functioneren op langere termijn. In dit onderzoek wordt het duidelijk in welke mate de zelfredzaamheid van cliënten met een depressieve stoornis (leeftijd 18 tot en met 65 jaar) is toegenomen sinds het beëindigen van de behandeling 3-12 maanden geleden bij PSY-Care. Het onderzoeksrapport is als volgt ingedeeld: Het onderzoeksrapport begint als eerste met het voorwoord en samenvatting. Daarna wordt in hoofdstuk1 de doelgroep en PSY-Care gepresenteerd. In hoofdstuk 2 wordt vervolgens de aanleiding van het onderzoek beschreven. Aansluitend wordt in hoofdstuk 3 het probleem van het onderzoek geanalyseerd. In hoofdstuk 4 worden de onderzoeksvragen beschreven en de begrippen uitgeschreven. Vervolgens beschrijft de onderzoeker hoe de scriptie uitgevoerd wordt in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 en 7 wordt het onderzoek uitgevoerd en wordt er aansluitend in hoofdstuk 7 de aanbevelingen beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 8 door de onderzoeker kritisch naar zijn verslag gekeken betreft de betrouwbaarheid en de validiteit. Tenslotte wordt er gereflecteerd door de onderzoeker op zijn handelen in hoofdstuk 9. De onderzoeker wenst u veel leesplezier!
  • 7. 7 Hoofdstuk 1 Organisatorische context 1.1 PSY-Care Instellingen die in Nederland vallen onder Geestelijke Gezondheidszorg(GGZ) richten zich op het voorkomen van, het behandelen van en het genezen van psychische aandoeningen. Verder richten zij zich op het zo goed mogelijk laten deelnemen van mensen met een chronische psychische aandoening aan de samenleving en het bieden van (ongevraagde) hulp aan mensen die ernstig verward en/of verslaafd zijn en die uit zichzelf geen hulp zoeken (GGZ Nederland, 2016). PSY-Care is een instelling te Valkenburg a/d Geul. “PSY-Care is een vrijgevestigd psychologisch centrum met een diversiteit aan specialismen waardoor het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) de erkenning van een kleine GGZ instelling heeft gegeven” (PSY-Care, 2014). De werkzaamheden bij PSY-Care bestaan zowel uit diagnostiek als behandeling van basis GGZ problematiek, als gespecialiseerde GGZ problematiek. Met de slogan “Wij luisteren naar u” biedt PSY-Care een helpende hand aan kinderen, jongeren, adolescenten en volwassenen om beter te kunnen functioneren in de participerende maatschappij. Deze doelgroepen dienen doorverwezen te worden via de huisarts of via de Praktijkondersteuner Huisartsen op het gebied van Geestelijke Gezondheidszorg (POH- GGZ) (PSY-Care, 2014; N. Stals, persoonlijke mededeling, 9 maart 2016). PSY-Care werkt met diverse disciplines, zoals: Psychiater Kind & Jeugd, Psychotherapeut valt onder de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg(BIG), Gezondheidszorg psycholoog valt onder de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Gz-psycholoog BIG), psychotherapeut in opleiding, Gz-psycholoog in opleiding, Sociaal Psychiatrisch verpleegkundige en een systeemtherapeut. Dit maakt dat er een grote diversiteit aan diagnostiek- en behandelmethoden binnen PSY-Care aanwezig zijn. Het stelt PSY-care tevens in staat om vraag gestuurd te werk te gaan en zowel de testen als de behandeling af te stemmen op de persoonlijke hulpvraag van de cliënt (PSY-Care, 2014; N.Stals, persoonlijke mededeling, 9 maart 2016). 1.2 De doelgroep De doelgroep die gebruik maakt van de diensten binnen PSY-Care hebben een of meerdere van de volgende problematiek(en): Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD), autisme, leerproblemen, angsten, depressieve klachten, dwanghandelingen, hoogbegaafdheid, pesten, opvoedingsproblemen/opvoedondersteuning en kinderen met overgewicht. De diensten vallen, zowel binnen de Basis GGZ, als binnen de Gespecialiseerde GGZ De onderzoeker bakent het onderzoek af door zich te richten op een doelgroep. De onderzoeker richt zich op de doelgroep met een depressieve stoornis in de leeftijd 18 tot en met (t/m) 65 jaar die hun behandeling 3-12 maanden geleden hebben ondergaan. De reden hiervoor staat beschreven in hoofdstuk 5. Wanneer de somberheid van de cliënt niet overgaat doordat de cliënt veel problemen tegelijk te verwerken krijgt, is er sprake van een depressie. Een depressieve stoornis wordt veroorzaakt door een combinatie van factoren: een aanleg voor ziekte en/of problemen in de omgeving en/of onvoldoende vaardigheden om problemen het hoofd te kunnen bieden (Kragten, 2004). Nu al krijgen jaarlijks ruim 700.00 burgers in Nederland een depressie, van wie meer dan de helft vaker een depressie gehad heeft. Inmiddels is aangetoond dat een depressieve stoornis in veel gevallen terugvallen. Dat is niet alleen bij cliënten in Gespecialiseerde GGZ maar ook bij cliënten in de Basis GGZ (Elgersma, Bockting & Kok, 2011). De doelgroep binnen PSY-Care heeft een hulpvraag naar diagnostiek en/of behandeling. De doelgroep die behandeld wordt heeft een IQ boven de 80. De hulpvraag wordt bepaald door de klachten en niet door het vermoeden van een stoornis. N. Stals (persoonlijke mededeling, 9 maart 2016) zegt namelijk: “Juist omdat PSY-Care niet gespecialiseerd is in een bepaalde stoornis, kunnen zij objectief de klachten op een rij zetten en met behulp van een uitgebreide testbatterij de problematiek in kaart brengen“. N. Stals (persoonlijke mededeling, 9 maart 2016) vertelt dat de klachten van de doelgroep veelal veroorzaakt worden in het arbeidsproces en problemen in de thuissituatie. De problemen kunnen van tijdelijke aard zijn, maar kunnen ook in de persoonlijkheid zijn verankerd waardoor het traject veel langer en intensiever zal worden. N. Stals zegt dat PSY-Care elk individu als uniek ziet. Omdat elke persoon uniek is, zullen de problemen zich volgens haar ook altijd op een eigen manier profileren (N. Stals, persoonlijke mededeling, 9 maart 2016).
  • 8. 8 Hoofdstuk 2 Aanleiding 2.1 De aanleiding tot onderzoek PSY-Care heeft als doel om cliënten beter te laten functioneren. Om dit te bereiken gebruikt PSY- Care handvatten. Deze handvatten worden later in het onderzoek werden toegelicht. Uit evaluaties vlak na de behandeling komt voornamelijk positieve feedback naar voren over de werkwijze van PSY-Care. PSY-Care heeft behoefte om te weten of deze positieve feedback ook nog geldt drie maanden na de behandeling. Tijdens de behandeling krijgt de cliënt nog steun van een professional, maar na de behandeling moet de cliënt op eigen kracht omgaan met lastige situaties en problemen. In drie maanden tijd kan volgens N. Stals rondom het functioneren van de cliënt veel veranderen. De bedoeling is dat cliënten na de behandeling op eigen kracht zijn problemen kunnen aanpakken en hierdoor beter kunnen functioneren in de maatschappij. Door dit te onderzoeken wordt in kaart gebracht of de behandeling van PSY-Care ook op lange termijn bijdraagt aan het beter laten functioneren van de cliënt. Door onderzoek te doen kunnen de werknemers van PSY-Care de cliënten met een depressieve stoornis nog beter inschatten en begrijpen. In het volgende hoofdstuk leest u verder waarom dat juist voor deze doelgroep zo belangrijk is. Met deze informatie kan PSY-Care eventueel de behandeling en de nazorg die zij bieden aanpassen. Op deze manier werkt PSY-Care aan profilering (N. Stals, persoonlijke mededeling, 9 maart 2016). PSY-Care wil zich namelijk blijven profileren en optimaliseren om zich staande te houden en de kwaliteit te waarborgen (het belang hiervan wordt verder toegelicht in hoofdstuk 2). N. Stals (persoonlijke mededeling, 9 maart 2016) zegt: “We staan open voor feedback, zodat we ons kunnen blijven ontwikkelen”. PSY-Care denkt dat er naast positieve reacties ook opbouwende kritiek aanwezig is bij de mensen. Volgens de praktijk kan het altijd beter en is er altijd wel iets dat nog verbeterd kan worden. Het is belangrijk dat PSY-Care zich verantwoordt en anticipeert naar externe samenwerkingspartners over hoe ze zorg leveren en wat het effect is. Als externe samenwerkingspartner, zoals zorgverzekeringen, zien dat PSY-Care zich blijft verbeteren en effectieve zorg leveren aan burgers, is het voor hun ook aantrekkelijk om in hun te investeren. Bovendien kan PSY-Care aantonen dat zij van belangrijke invloed zijn en bijdragen aan de zelfredzaamheid binnen de samenleving. In de probleemanalyse wordt verder ingegaan waarom profileren en de zelfredzaamheid zo belangrijk is.
  • 9. 9 Hoofdstuk 3 De probleemanalyse In dit hoofdstuk wordt het probleem in kaart gebracht en wordt het belang hiervan omschreven op micro-, meso- en macroniveau. 3.1 Belang Belangen PSY-Care Het belang van iedere instelling is om kwaliteit te waarborgen. Waarom zou een instelling belang hebben bij kwaliteitszorg? Ten eerste is het wettelijke verplicht dat zorginstellingen zich profileren. Daarnaast wil iedere burger goede zorg krijgen. De directie en de verantwoordelijke personen bij bijvoorbeeld PSY-Care hebben er ook belang bij. Als de kwaliteit niet verbetert, dan blijven klanten ontevreden en gaan ze weg. In het ergste geval zal een instelling haar deuren moeten sluiten” (HZW Digitale Content, z.d.). N. Stals (persoonlijke mededeling, 20 april 2016) vertelt dat ze vanuit haar kennis en ervaring merkt dat mensen met een depressie snel een terugval kunnen krijgen. Er wordt tijdens de behandeling zelfs rekening mee gehouden dat mensen een terugval kunnen krijgen. Voor het onderzoek is het daarom aantrekkelijk om mensen met een depressieve stoornis te benaderen. Uit de literatuur en uit ervaring van PSY-Care blijkt dat de doelgroep regelmatig te maken krijgt met een terugval en de ziektelast is bij deze doelgroep groot (zie voor literatuur en verder uitleg hoofdstuk 3) (Elgersma, Bockting & Kok, 2011). Het is juist daarom van belang dat de behandeling positief uitpakt op de desbetreffende doelgroep zodat zij leren zelfstandig om te gaan met hun ziektelast. Zoals u al eerder leest wil PSY-Care weten aan de hand van ervaringen van cliënten (met een depressieve stoornis) of de zelfredzaamheid is toegenomen op langere termijn. PSY-Care wil dit laten onderzoeken omdat er dan ontdekt kan worden of ze kwaliteit leveren aan de desbetreffende doelgroep (Elgerma, Bockting & Kok, 2011). Wanneer de praktijk kan aantonen dat de cliënten na ondersteuning beter kunnen functioneren in het dagelijks leven is hun motto ‘naar beter functioneren’ nageleefd en is hun doel bereikt (N. Stals, persoonlijke mededeling, 5 april 2016). Belangen doelgroep en maatschappij De cliënten met een depressieve stoornis hebben ook belang bij het onderzoek. Als PSY-Care zich blijft ontwikkelen, wordt de hulp vanuit de praktijk verbeterd en worden de cliënten nog beter behandeld. Daarnaast heeft de maatschappij ook belang bij dit onderzoek. Als de zelfredzaamheid van de cliënt toeneemt, kunnen cliënten eerder terugkeren in het arbeidsproces waardoor de kosten voor de maatschappij worden verminderd. Als een cliënt op eigen kracht zijn levensproblemen kan oplossen kan uitval voorkomen worden. Omdat de verwijzing via de huisarts of via POH gaat, is het niet mogelijk voor cliënten om steeds terug te komen met dezelfde hulpvraag. Het belang is dat cliënten dan ook kwalitatief geholpen worden Volgens de literatuur zal over twintig jaar depressie in termen van lijdensdruk en ziektekosten de ranglijst van aandoening in Nederland aanvoeren. Nu al krijgen jaarlijks ruim 700.00 burgers in Nederland een depressie, van wie meer dan de helft vaker een depressie gehad heeft. Inmiddels is aangetoond dat een depressieve stoornis in veel gevallen terugvallen. Dat is niet alleen bij cliënten in de tweede lijn maar ook bij cliënten in de eerste lijn. Het is vooral dit chronische, terugvallende karakter dat hoge maatschappelijke kosten met zich meebrengt, niet alleen door het beroep op gezondheidszorgvoorzieningen (jaarlijks 600 miljoen euro in Nederland), maar ook in termen van arbeidsverzuim en productiviteitsverlies (jaarlijks ruim 950 miljoen euro) (Elgersma, Bockting & Kok, 2011). Het is relevant en noodzakelijk dat de zelfredzaamheid wordt vergroot bij cliënten met een depressieve stoornis om terugval te voorkomen en ook om hoge maatschappelijke kosten terug te dringen. Als cliënten zelf met oplossingen bezig zijn en de krachten inzetten waarover ze beschikken, dan wordt hun eigenwaarden vergroot en verkleint de kans dat ze opnieuw zorg aanvragen (Binnenlands bestuur, 2010). De bovengenoemde belangen onderschrijven de winst die te halen is uit verbetering van de zorg bij mensen met een depressieve stoornis. Volgens de literatuur hebben bijvoorbeeld fabrikanten die medicatie produceren voor mensen met een depressieve stoornis hier minder belang bij. Zij willen juist winst behalen met het produceren van medicatie. Wanneer zorginstellingen (zoals bijvoorbeeld PSY-Care) hun kwaliteit vergroten zullen meer mensen met een depressieve stoornis na de behandeling op eigen kracht kunnen oppakken en zullen ze minder afhankelijk zijn van medicatie (Dehue, 2006).
  • 10. 10 3.2 Zelfredzaamheid Zelfredzaamheid in de maatschappij ‘Zelfredzaamheid’ is tegenwoordig een speerpunt om de kosten binnen de zorg terug te dringen. De Wet Maatschappelijk Ondersteuning (WMO) definieert ‘zelfredzaamheid’ als volgt: “Het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken en als het met zo min mogelijk overheidssteun een zelfstandig leven kunnen leiden” (Brink, 2013). In de literatuur wordt zelfredzaamheid ook beschreven als “Het zelfstandig en autonoom kunnen oplossen van ‘levensproblemen’ en vermogen om dagelijkse algemene levensverrichtingen zelfstandig te kunnen doen, bijvoorbeeld wassen, aankleden en koken en vermogen om sociaal te kunnen functioneren, zo nodig met hulp van anderen” (Helsloot & Padje ,2010, P.10; Movisie, 2013). De begrippen zelfredzaamheid, eigen kracht, zelfregie en eigen verantwoordelijkheid zijn kernbegrippen in de WMO. Bij deze begrippen passen een aantal vragen, zo past bij het begrip zelfregie de vraag; ‘wat wil ik?’. Het gaat over het ‘zelf bepalen’ en zelf keuzes maken. Bij het begrip ‘eigen kracht’ past de vraag ‘Wat kan ik?’. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden van de cliënt. De vraag ‘wat moet of mag ik zelf doen’ is een vraag die past bij het begrip ‘eigen verantwoordelijkheid’. De vraag ‘is compensatie nodig?’ past bij het begrip ‘zelfredzaamheid’ en heeft daarmee ook betrekking op dit onderzoek (Brink, 2013). Per 1 januari 2016 werken de gemeente Valkenburg en gemeente Maastricht samen wanneer het gaat om de WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning). Het belang dat burgers zoveel mogelijk zelfredzaam functioneren staat beschreven in de WMO. Het doel van de WMO is dat iedereen zo goed en zo lang mogelijk zelfstandig kan meedoen in de maatschappij. Dat geldt ook voor mensen die beperkingen ondervinden in hun zelfredzaamheid of in hun dagelijks leven. De WMO regelt onder meer ondersteuning vanuit gemeente Valkenburg en gemeente Maastricht met als doel beperkingen te verminderen. De gemeenten in Nederland hebben de plicht om beperkingen in de zelfredzaamheid te compenseren. De gemeente Valkenburg en Maastricht heeft een zogenaamde ‘compensatieplicht’ (www.wmoraad-maastricht.nl). Dat betekent dat PSY-Care als GGZ-instelling ook de verantwoording op zich dient te nemen om cliënten te stimuleren bij hun zelfredzaamheid, zodat de kans groter is dat zij langer zelfstandig kunnen meedoen in de maatschappij. PSY-Care en Zelfredzaamheid Volgens N. Stals (persoonlijke mededeling, 24 maart 2016) is zelfredzaamheid een voortvloeisel van het dagelijks functioneren. De zelfredzaamheid definieert zij ook als “Het praktische vermogen waarover je beschikt om je eigen problemen op te lossen”. Zij ervaart in de praktijk dat, wanneer cliënten in staat zijn hun eigen problemen onder ogen te zien en hierop actie ondernemen, zij zich beter kunnen redden in de huidige maatschappij. N. Stals (persoonlijke mededeling, 24 maart 2016) benoemt dat het zichtbaar is dat veel cliënten uitvallen op dit gebied. De redenen daarvoor kunnen divers zijn. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: - Cliënten willen anderen niet ten last zijn met hun problemen. Waardoor de cliënten steun missen die hun omgeving zouden kunnen geven. - De problemen van cliënten worden gebagatelliseerd. Hierdoor gaan cliënten emoties of negatieve gedachten opkroppen en dat zorgt mogelijk voor frustraties en (woede) uitbarstingen. Hierbij is het belangrijk dat de cliënt zijn emoties kan reguleren. N. Stals (persoonlijke mededeling, 9 maart 2016) benoemt dat zonder een goede diagnostiek het niet mogelijk is om een adequate toegepaste behandeling voor iemand op te starten. De diagnostiek kan bestaan uit gesprekken in combinatie met vragenlijsten, maar kan ook worden uitgebreid met objectieve testmaterialen om een specifieke stoornis te kunnen vaststellen. Soms is een psychiatrisch consult noodzakelijk om duidelijk zicht te krijgen op iemands problematiek. “Deze mogelijkheid is binnen PSY-Care aanwezig. Het opstarten van medicatie is soms belangrijk om een goede therapie te kunnen opstarten. Reden hiervoor is dat men soms zo klem zit in negatieve gedachten dat deze vicieuze cirkel doorbroken moet worden (bijvoorbeeld met medicatie) om überhaupt voor therapie open te staan” zegt N. Stals (persoonlijke mededeling, 9 maart 2016). Na het behandeltraject kijkt de behandelaar samen met de cliënt in welke mate de cliënt met betrekking tot zijn hulpvraag in zijn zelfredzaamheid staat. Er wordt uiteindelijk door de behandelaar beoordeeld of de cliënt behoefte heeft aan een extra navolgend traject. Er wordt door een maatschappelijk werker ondersteuning aangeboden op het gebied van nazorg waarbij de zelfredzaamheid van de cliënt wordt versterkt. Dit is belangrijk zodat de cliënt in de toekomst zijn probleem zelf kan reguleren. De maatschappelijk werkster gaat samen met de cliënt kijken hoe hij
  • 11. 11 zijn zelfredzaamheid kan vergroten. De maatschappelijk werker ondersteunt de cliënt bij het toepassen en verwerken van de interventies in de thuissituatie. Het is een proces dat de cliënt probeert de interventies ‘zich eigen te maken’ (PSY-Care, 2014). Hierboven kan de lezer lezen dat PSY-Care op verschillende manieren bezig is met het vergroten van de zelfredzaamheid van de cliënt. Ook worden de klachten die cliënten naar voren brengen als eerste opstap meegenomen voor het opstarten van een behandeling. Verschillende gebeurtenissen kunnen ervoor zorgen dat het niet altijd makkelijk is voor een cliënt om zichzelf na langere tijd nog staande te houden. Een cliënt maakt goede vorderingen tot bijvoorbeeld het volgende gebeurt: een familiecrisis, een onverwachte bezoeker, een ongeluk of een verlies. Het kan zijn dat zich weer een oud gedragspatroon voordoet. Als de regel eenmaal geschonden is, lijkt het of alles verloren is. De term ‘terugval’ is een kleinerend label dat impliceert dat er maar twee mogelijkheden zijn: perfectie of terugval. Het helpt als je er bij een terugslag snel bij bent, het normaliseert en waakt ervoor dat niet iemand zijn hele plan in de war wordt geschopt. Effectieve behandeling van sommige problemen vereist doorzettingsvermogen tijdens moeilijke, ongemakkelijke of pijnlijke situaties. Sommige veranderingen gaan snel, maar er zijn er veel die voortdurend aandacht en inspanning blijven vergen. Tijdens de behandeling krijgt de cliënt voldoende ondersteuning bij onverwachte situaties en strubbelingen. De cliënt wordt steeds sterker om met onverwachte situaties om te gaan. Wanneer de cliënt de behandeling afsluit heeft de cliënt niet meer een psycholoog/behandelaar die met haar of hem mee kijkt wanneer het een keer moeilijk wordt (Miller & Rollnick, 2005). N. Stals vertelt (persoonlijke mededeling, 5 april 2016) dat ze aan de hand van verschillende uitspraken van cliënten kan horen of er een verbetering plaats heeft gevonden ten opzichte van de zelfredzaamheid. De praktijkvoorbeelden hiervan zijn onder andere: - “Ik ben daadwerkelijk beter gaan functioneren”. - “Het lukt me om mijn kinderen te corrigeren zonder boos te worden” - “Mijn problemen waarmee ik te kampen heb, bespreek ik voortaan met anderen. Dit is voor mij een opluchting omdat ik nu merk dat er veel meer begrip is vanuit mijn omgeving voor mijn problematiek dan ik had verwacht.” Meetbaarheid van zelfredzaamheid In een persoonlijk gesprek met N. Stals (24 maart 2016) legt zij uit dat de behandeling binnen PSY-Care wordt afgesloten met een cliënt wanneer de therapeut ziet dat er voldoende vooruitgang is geboekt en de cliënt voldoende zelfredzaam is om de problematiek verder zelfstandig op te pakken. Er kan een maatschappelijk werker aan te pas komen wanneer de cliënt nog extra ondersteuning nodig heeft in het dagelijks functioneren. De bedoeling van de therapie of de behandeling is dat de cliënt vertrouwen krijgt in zijn eigen kunnen. Voor en na het behandeltraject wordt ‘De Utrechtse Copinglijst (UCL)’ ingevuld door de cliënt om te zien in welke mate de cliënt omgaat met problemen en gebeurtenissen. Naast een persoonlijk gesprek waarin door beide wordt bekeken of er voldoende handvatten zijn en vooruitgang is geboekt, wordt er gebruik gemaakt van deze lijst om de vooruitgang meetbaar aan te kunnen tonen. 3.3 Proces van verandering Volgens PSY-Care doen cliënten hun best om tijdens de behandeling actief bezig te zijn met zich te profileren. Het is nuttig om kennis te hebben over hoe iemand zijn gedrag verandert, hoe iemand tot gedragsverandering komt, hoe iemand tot de kern van bewustwording komt en hoe iemand dit volhoudt. Deze informatie is relevant, omdat dit een beeld schets van hoe het veranderproces van een cliënt gaat, beeld kan krijgen in hoeverre de zelfredzaamheid toegenomen kan zijn, in hoeverre hij op eigen kracht zijn levensproblemen kan oplossen en voor de onderzoeker is het zinvol om te weten in welke fase de cliënt zich kan bevinden voordat de onderzoeker het onderzoek gaat uitvoeren. Als een cliënt met een depressieve stoornis in behandeling is geweest is het voor de cliënt de kunst om de draad weer verder op te pakken op eigen kracht. Hieronder beschrijft de literatuur Miller & Rollnick (2014) de zes stappen die iemand doorloopt in zijn veranderingsproces. De zes stappen zijn gebaseerd op een transtheoretische veranderingsmodel van Prochaska en Diclemente. De stappen zijn als het waren een cirkel die steeds rond gaat. Hoe vaker iemand de cirkel rond is geweest hoe verder je tot gedragsverandering komt en tot de kern van bewustwording (zie bijlage 2). Stap 5 (volhouden of consolidatie) van Prochaska en Diclemete is relevant voor dit onderzoek. Dit
  • 12. 12 is een stap waarbij een cliënt zelfstandig moet volhouden om aan zijn probleem te werken. Wanneer een cliënt aan zijn zelfredzaamheid werkt betekent dat hij zelfstandig moet volhouden om aan zijn probleem te werken. De persoon probeert zich sterk te houden en niet terug te vallen. Motivatie is nodig bij het veranderproces. Als de cliënt weet wat hij waardevol vindt, heeft hij de sleutel tot wat hem motiveert. De literatuur van de piramide van Maslow vult hierbij aan dat ieder mens behoefte heeft ‘zelfactualisatie’. Dat betekent dat ieder mens streeft om naar zijn kernwaarden (bijvoorbeeld gelijkheid) (Miller & Rollnick, 2014). Barteling (2013) legt een aantal technieken voor die kunnen helpen bij de omgang van stap 5: ‘handelingen van beloning van verandering (de cliënt dient zichzelf en zijn omgeving te belonen)’, ‘handelingen gericht op het wekken van vertrouwen en het zich openstellen voor iemand die om de cliënt geeft (de cliënt heeft behoefte aan een sociaal netwerk), ‘handelingen gericht op het substitueren van het probleemgedrag door alternatieven (de cliënt heeft behoefte aan ontspanning en om voor zichzelf op te komen)’ en ‘handelingen gericht op het vermijden van of omgaan met stimuli die het probleemgedrag uitlokken ( het toepassen van uitdovingstechnieken, eerst-denken- dan-doen-technieken en vermijden van risicovolle situaties) (Barteling, 2013). Verder kunnen er ook, zowel belemmerende als helpende factoren meespelen in het veranderproces. Er kunnen ook factoren meespelen die het veranderende gedrag beïnvloeden. In bijlage 2 leest u hier meer over. Het is goed om te weten dat er factoren van invloed kunnen zijn na de behandeling van cliënten met een depressieve stoornis. Als er in de uitvoering van dit onderzoek geen rekening wordt gehouden met de eventuele factoren kan het zijn de uitslag niet zuiver is. Het kan bijvoorbeeld zo maar eens kunnen zijn dat de zelfredzaamheid is toegenomen door andere factoren dan de behandeling bij PSY-Care volgens de cliënten.
  • 13. 13 Hoofdstuk 4 Onderzoeksvragen In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksvraag en de bijbehorende deelvragen zichtbaar. Vervolgens wordt de doelstelling van dit onderzoek omschreven. Tenslotte wordt dit hoofdstuk afgesloten met een begrippenlijst. De begrippen worden gedefinieerd om de theorie, de onderzoeksvraag en deelvragen te toetsen. Hierbij worden begrippen omgezet in meetbare eenheden (Heerink, Pinkster-Schalken, & Bratti-van der Werf, 2013). 4.1 De onderzoeksvraag De hoofdvraag van het onderzoek luidt als volgt: “In welke mate is 3- 12 maanden na de behandeling bij PSY-Care de zelfredzaamheid toegenomen in het dagelijks functioneren bij de cliënten in de leeftijd van 18 t/m 65 jaar met een depressieve stoornis?”. 4.2 De deelvragen 1.Welke handvatten worden door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren te versterken? 2. In welke mate heeft PSY-Care volgens de cliënt bijgedragen aan het versterken van het dagelijks functioneren binnen de thuissituatie? 3. Hoe hebben de ex-cliënten het proces tot aan 3-12 maanden na de behandeling beleefd? 4. Welke ontwikkeling wordt zichtbaar wanneer de UCL- vragenlijsten die aan het begin van de behandeling en 3-12 maanden na afsluiting van de behandeling met elkaar worden vergleken? 5. Welke factoren waren een belemmerende en/of een helpende factor tijdens het versterken van de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren volgens cliënten? 4.3 Doelstelling In deze paragraaf wordt het doel van het onderzoek benadrukt. De begripsdefinities zijn te vinden in volgende paragraaf. De doelstelling van het onderzoek is om erachter te komen in welke mate de zelfredzaamheid is toegenomen bij cliënten met een depressieve stoornis in de leeftijd 18 t/m 65 jaar, die behandeling 3-12 maanden geleden hebben afgesloten. Verder is het nodig om te weten of de handvatten die PSY-Care inzet effect heeft op de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren bij de desbetreffende doelgroep op langer termijn. Ook is het relevant om erachter te komen of er helpende of belemmerende factoren van invloed zijn geweest na de behandeling bij de desbetreffende doelgroep. Het doel is dat de zelfredzaam is toegenomen in het dagelijks functioneren bij de desbetreffende doelgroep op langer termijn. Verder is het doel dat PSY-Care daarin een grote rol in heeft gespeeld om erachter te komen of de handvatten die zij aanreiken wel effect heeft. De bedoeling is dat therapeuten en psychologen binnen PSY-Care na dit onderzoek een beter beeld krijgen of de handvatten die zij inzetten voldoende effect heeft bij het vergroten van de zelfredzaamheid op de desbetreffende doelgroep op langer termijn. De bedoeling is ook dat PSY- Care organisatie met dit onderzoek zich ook kan verantwoorden tegenover belanghebbende samenwerkingspartners. Door ervaringen en belevingen de desbetreffende doelgroep te verzamelen komen we erachter in welke mate de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren door hun is opgepakt en in welke mate het stand heeft gehouden. Verder worden de psychologen ook geïnterviewd en worden er UCL-vragenlijsten afgenomen om de onderzoeksvraag nog breder te beantwoorden. In hoofdstuk 5 ‘Onderzoeksontwerp’ wordt de reden voor de doelgroep, vraagtype, tijdperk en methodes verder onderbouwd.
  • 14. 14 4.4 De begripsafbakening Behandelingen: Een behandeling van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek paramedische aard, gericht op herstel of voorkoming van verergering van een lichamelijke of psychogeriatrische aandoening of beperking of van gedragsproblemen in verband met zo’n aandoening (Stimulansz, 2016). Dagelijks functioneren: Onder het dagelijks functioneren wordt in de literatuur verstaan als het dagelijks bezig zijn met wat je moet doen, algemene dagelijkse levensverrichtingen, zoals eten, zich wassen, naar het toilet gaan en het voeren van een huishouden, waarbij mensen met een functiebeperking soms zijn aangewezen op hulp en hulpmiddelen (Stimulansz, 2016; Encyclo, 2016). Hiermee bedoelen ze dat de mens een takenpakket heeft dat elke dag moet worden uitgevoerd om rond te komen en te overleven. Bij zo’n takkenpakket kan gedacht worden aan: eten, werken, ontspanning (hobby/sport en seksualiteit), persoonlijke verzorging, inkomen, verzorgen van het huishouden, communiceren met anderen en bewegen, ook wel ‘Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen’ genoemd. Het zijn de dagelijkse terugkerende basisverrichtingen die men moet doen om zelfstandig te kunnen blijven leven op een binnen de maatschappij geacht niveau (Gezondheidsplein, 2016). Het dagelijks functioneren wordt omschreven als de zeven levensgebieden: 1. Zingeving: de drijfveren, dromen verlangens en de motivatie om tot actie te komen en te blijven bewegen in het leven. 2. Wonen: de huisvestiging, de buurt/wijk en het vervoer van A naar B. 3. Financiën: Hoe meer inkomen binnen komt, hoe meer iemand de bewegingsruimte heeft om rond te komen (bestedingspatroon). Ook kan het zo zijn dat een cliënt financiële zorgen heeft voor anderen. Vroeger werd men verzorgd, nu moeten mensen steeds meer zelf regelen en veel mensen hebben dit niet van huis meegekregen. 4. Sociale relaties: het netwerk van de persoon kan ook invloed uitoefenen op het dagelijks functioneren. Het kan zijn dat iemand geen netwerk heeft. Wanneer er gesproken wordt over het netwerk kan er gedacht worden aan vrienden, buurtgenoten, professionele contacten en familie. 5. Lichamelijke gezondheid: de fysieke gesteldheid van een cliënt kan gevormd worden door sporten, bewegen, eten, drinken, zelfzorg, ziekte, handicap en fysieke conditie 6. Psychische gezondheid: het ‘welbevinden’ van een cliënt kan gevormd worden door autonomie, ziekte, handicap en zelfzorg. 7. Werk en activiteit: de invulling van een dag is het hebben van werk (onbetaald of betaald), dagactiviteiten, opleiding/scholing en vrijetijdsbesteding (Leeuwen, Heineke & Poll, 2013). Diagnostiek: Diagnostiek bestaat uit een samenhangende reeks van handelingen die erop gericht zijn te begrijpen wat cliënten beweegt en wat de oorzaken van hun problemen zijn. De bedoeling is dat je aanwijzingen krijgt voor de hulp- of dienstverlening, zodat je een passend werkplan met en voor de cliënt kunt opstellen (Roos, 2008). Zelfredzaamheid: “Vermogen om dagelijkse algemene levensverrichtingen zelfstandig te kunnen doen, bijvoorbeeld wassen, aankleden en koken en vermogen om sociaal te kunnen functioneren, zo nodig met hulp van anderen” (Movisie, 2013). Zie voor meer uitleg het vorige hoofdstuk.
  • 15. 15 Hoofdstuk 5 Onderzoeksontwerp In dit hoofdstuk wordt beschreven welke tijd, deskundigheid en middelen nodig zijn om het onderzoek vorm te geven. 5.1 Populatie Leeftijdsafbakening In de behandelde populatie van PSY-Care voorafgaand aan het onderzoek bevinden zich veel volwassenen in de leeftijd 18 tot met 65 jaar. Deze doelgroep is in staat verantwoordelijkheid over het eigen leven te dragen en daarmee geschikt als populatie voor dit onderzoek. De doelgroep ‘volwassenen’ hebben de leeftijd 18 tot en met 65 jaar. Er is gekozen voor deze leeftijd, omdat in deze leeftijd draagt de betreffende cliënt de verantwoording voor zijn eigen leven en voor de veranderingen die hij al dan niet er in aanbrengt. Kinderen en jongeren vallen nog onder de verantwoordelijkheid van hun ouders/ verzorgers. De doelgroep ‘senioren’ is een doelgroep waarvan hun kinderen al de leeftijd van een ‘volwassenen’ persoon hebben bereikt. De meeste senioren hebben kinderen die een leeftijd hebben van een ‘volwassene’. Op de desbetreffende doelgroep staat een enorme druk van verantwoordelijkheid en zorg. Zij zijn verantwoordelijk voor zichzelf en voor minderjarigen (hun kinderen). Een minderjarige is in grote mate afhankelijk van de volwassen persoon die voor hem/haar (wettelijk) verantwoordelijk is. De volwassene moet namens en voor de minderjarige hulp organiseren, zodat deze een acceptabel niveau van functioneren krijgt. Ze zijn verantwoordelijk voor het scheppen van de randvoorwaarden, maar ze zijn niet verantwoordelijk voor de inhoudelijke vooruitgang in de behandeling (Lauriks et al., 2013). Ze zijn bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de volgende punten: zelfstandige hulp aan anderen vragen, zij moeten zorgen voor een inkomen, zorg aan hun kinderen bieden, eventueel zorg aan hun ouders bieden (mantelzorg), zorgen voor hun eigen gezondheid en veiligheid, bewuste keuzes maken in beroep en school, zelf sociale contacten en vriendschappen aangaan en onderhouden, eigen normen en waarden bepalen, op passende wijze kunnen opkomen voor zijn eigen belang, persoonlijke doelen stellen en hun toekomstperspectief bepalen. Ook blijkt uit de registratiecijfers van PSY-Care dat alleen volwassenen met een depressieve stoornis zijn behandeld in het jaar 2014-2015 (en geen kinderen of jongeren). Verder is er voor één doelgroep gekozen om de onderzoeksvraag af te bakenen. Het afbakenen van een onderzoeksvraag maakt het onderzoek uitvoerbaar en het antwoord geven op de onderzoeksvraag maakt betrouwbaarder (Heerink, Pinkster-Schalken, & Bratti-Werf, 2013; Traject welzijn, z.d.). Doelgroepafbakening Dat er gekozen is voor mensen met een depressieve stoornis is, omdat uit de literatuur en uit ervaring van PSY-Care is gebleken dat de kans op een terugval bij deze doelgroep het grootst is. De kans op een terugval bij mensen met een depressieve stoornis is volgens de literatuur Nationale volksgezondheid kompas (2014) reëel. De kans op terugval na een depressie is een percentage van 50, na twee depressies een percentage van 70 en na drie of meer depressies een percentage van 90. In de lijst van ziekten met de hoogste ziektelast (in de wereld) van het Global Burden of Disease project staat depressie op plaats vier. Dit komt doordat depressie een brede negatieve impact heeft op het functioneren. Het dagelijks leven komt onderdruk te staan zoals, het sociaal netwerk, werk, zelfverzorging, dagbesteding enzovoorts. Een depressie vindt vaak al op jonge leeftijd plaats (en niet zoals veel andere somatische stoornissen vooral op het einde van het leven) en is vaak chronisch, waardoor het leven langdurig wordt beïnvloed. Een andere consistente risicofactor voor terugval zijn residuele klachten na herstel, hoe licht dan ook. Een Nederlands gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek (RCT) rapporteerde over een periode van twee jaar een terugvalpercentage van tweeënzestig. PSY-Care wil juist de doelgroep met de meeste kans op terugval graag betere zorg bieden (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2014; N. Stals, persoonlijke mededeling, 24 maart 2016). Tijdsafbakening Verder is de wens van PSY-care om voor het onderzoek ex-cliënten te benaderen die al drie maanden de behandeling hebben afgesloten. De reden hiervoor is dat zij ervaren dat de handvatten van de behandeling door de cliënten bewust ingezet worden na drie maanden. Wanneer de termijn langer is dan twaalf maanden, denkt PSY-Care dat de interventies onbewust ingezet wordt door de cliënt en dat het voor de cliënt lastiger is de ervaringen te beschrijven tijdens de interviews dan vanaf drie maanden (N.Stals, persoonlijke mededeling, 24 maart 2016).
  • 16. 16 Steekproef Er is voor een doelgroep, bepaalde leeftijdsgroepering en een diagnose gekozen om het onderzoek te generaliseren. Er hebben in totaal 19 cliënten de behandeling afgesloten in 2014-2015. Hiervan worden voor dit onderzoek 10 cliënten benaderd (bij het afnemen van enquêtes en de interviews). Het gaat om volwassenen van 18 tot en met 65 jaar, zowel mannen als vrouwen met een depressieve stoornis. De cliënten worden voor dit onderzoek doelgericht uitgezocht en geselecteerd op basis van verschillende kenmerken. Om het geheel nog verder generaliseerbaar te maken, wordt er naast het psychische gesteldheid van mensen (al dan niet in staat medewerking aan een interview te verlenen) ook rekening gehouden met de verschillende variabelen. Het doel is niet om conclusies te generaliseren naar de populatie, maar om resultaten binnen de praktijk te gebruiken (Verhoeven, 2011). De onderzoeker heeft er voor gekozen naast interviews ook enquêtes af te nemen voor meer betrouwbaarheid en validiteit. Wanneer de omvang van respondenten groter dan tien zou zijn is het niet haalbaar voor de onderzoeker. De onderzoeker heeft maar een beperkte tijd tot zijn beschikking om data te verzamelen en heeft gekozen voor het inzetten van een brede dataverzameling. De onderzoeker heeft er voor gekozen om de respondenten grondig te interviewen en enquêteren. Het gaat tenslotte om de inhoud en niet om de kwantiteit. Verder zal het voor een klein gedeelte onderbouwd worden met literatuur. De onderzoeker kiest ervoor in de uitvoering niet te veel literatuur te gebruiken om de belevingen en ervaringen van cliënten niet te onderdrukken. 5.2 Methodes Methodes De onderzoeker gaat het onderzoek uitvoeren in het veld. De onderzoeker is in dit onderzoek geïnteresseerd in de betekenis die de onderzochte personen zelf aan gebeurtenissen geven. De onderzoeker kiest daarom voor een kwalitatieve methode. Er is ook sprake van een kwantitatieve methode omdat de onderzoeker aan de hand van cijfers wil ontdekken hoe cliënten met situaties en problemen omgaan. De onderzoeker gaat dit doen door de UCL-vragenlijsten van de onderzoeksgroep te vergelijken met resultaten van diezelfde vragenlijst die op verzoek van de onderzoeker in een stadium van minimaal drie maanden en maximaal twaalf maanden na afronding van de behandeling worden ingevuld door dezelfde groep mensen. Verder draagt het onderzoek bij aan een verandering en verbetering van de concrete praktijk. De kwalitatieve als kwantitatieve elementen maken het onderzoek aantoonbaar sterk (Boer & Smaling, 2011; Verhoeven, 2011). Vraagtype De onderzoeker is in dit onderzoek geïnteresseerd in de betekenis die de onderzochte personen zelf geven aan de behandeling. Er wordt een evaluerend onderzoek gehouden. PSY-Care wil namelijk weten wat het handelen beoogt van de behandelingen op langere termijn. Het is namelijk nodig om te weten welke betekenis ex- cliënten geven aan de behandeling met de vraag ‘Zijn zij van mening dat PSY-Care heeft bijgedragen aan het toenemen van hun zelfredzaamheid?’. Bij een evaluerend onderzoek wordt hiervan de waarde vastgesteld (Verhoeven, 2011). Triangulatie Het combineren van verschillende kwalitatieve en kwantitatieve dataverzamelingsmethoden om een probleemstelling te beantwoorden wordt ook wel triangulatie genoemd (Verhoeven, 2011). De onderzoeker maakt gebruik van verschillende dataverzamelingsmethodes. Zij maakt gebruik van interviews(groepsinterviews en individuele interviews) wat valt onder een kwalitatieve methode. Verder maakt de onderzoeker gebruik van enquêtes dat valt onder een kwantitatieve methode. Om de validiteit te vergroten en de betrouwbaarheid te verkrijgen kiest de onderzoeker er voor om een triangulatie toe te passen. De gedachte achter triangulatie is dat er een rijker beeld verkregen wordt van de beroepspraktijk. Verbinden en samenvoegen van verschillende databronnen, methoden, theorieën levert zoveel mogelijk bevestigend bewijs (Donk & Lanen, 2015). Hieronder is in een tabel weergeven waarin duidelijk zichtbaar is welke methode ingezet wordt bij welke deelvraag.
  • 17. 17 Methodische tabel Deelvragen Wat is er voor nodig? 1.Welke handvatten worden door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren te versterken?  Gesprek met PSY-care (Groepsinterview)  Onderbouwen met literatuur 2. In hoeverre heeft PSY-care volgens de cliënt bijgedragen aan het versterken van het dagelijks functioneren binnen de thuissituatie?  Interviews cliënten  Waar moet op gelet worden tijdens interviews: - Vragen na de handvatten - Beleving en voorbeelden 3. Hoe hebben de ex-cliënten het proces tot aan drie maanden na de behandeling beleefd?  Interviews cliënten  Waar moet op gelet worden tijdens interviews: -Zelfredzaamheid- Matrix - Schaalvraagmeting - Beleving en voorbeelden 4. Welke ontwikkeling wordt zichtbaar wanneer de UCL vragenlijsten die aan het begin van de behandeling en drie maanden na afsluiting van de behandeling met elkaar worden vergleken?  Afnemen van UCL vragenlijsten en de periodes van afname met elkaar vergelijken.  Eerst worden de UCL- vragenlijsten afgenomen en daarna de interviews 5. Welke factoren waren een belemmerende en/of een helpende factor tijdens het versterken van de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren volgens cliënten?  Interviews cliënten  Onderbouwen met literatuur ; wat het maakt dat sommige factoren een helpende factor zijn Interviews De onderzoeker gaat op zoek naar de betekenis die cliënten met een depressieve stoornis geven aan hun zelfredzaamheid en aan de behandeling. Er wordt gevraagd naar ervaringen, belevingen en betekenissen van cliënten/respondenten. Er wordt uiteindelijk antwoord gegeven op de volgende deelvragen: ‘in welke mate heeft PSY-Care volgens de cliënt bijgedragen aan het versterken van het dagelijks functioneren binnen de thuissituatie?’ en ‘hoe hebben de ex-cliënten het proces tot aan 3-12 maanden na de behandeling beleefd?’. Verder wordt de volgende ook door middel van interviewen beantwoordt: ‘Welke factoren waren een belemmerende en/of een helpende factor tijdens het versterken van de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren?’. De factoren worden niet gemeten ,maar de deelvraag kan zeker aanvullende informatie bevatten. Wanneer er een terugval heeft plaatsgevonden is het interessant om te weten hoe dat is ontstaan volgens de cliënt. De factoren kunnen van invloed zijn bij het vergroten van de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren. De onderzoeker zal duidelijk maken aan de respondenten dat hun persoonsgegevens niet gepubliceerd worden in het onderzoeksrapport. Ook krijgen de respondenten te weten waar de dataverzameling voor gebruikt wordt. De onderzoeker denkt op deze manier meer grondige data te kunnen verzamelen omdat de respondenten niet door andere mensen worden herkent. Er is bijvoorbeeld niet gekozen voor een groepsinterview met cliënten omdat de kans is dat hun onder druk komen te staan en minder durven te vertellen dan tijdens een persoonlijke interview. Er is gekozen voor interviewen om de meest recente informatie over het onderwerp te verkrijgen. Verder is interviewen een geschikt instrument om informatie te achterhalen die mensen liever niet op schrift willen stellen, de onderzoeker heeft dan de mogelijkheid om sturing te geven wanneer er gevoelige onderwerpen aanbod komen en de onderzoeker wil ervaringen van cliënten horen waaruit blijkt of de handvatten van de behandelingen effectief zijn op het gebied van zelfredzaamheid. Door middel van interviews komt de onderzoeker te weten welke belevingen en ervaringen cliënten hebben bij het veranderproces, welke factoren bij hebben gedragen tot het toenemen/afnemen van de zelfredzaamheid en kan hierop doorvragen (Verhoeven, 2011; Hulshof,
  • 18. 18 2013). Er is in dit onderzoek gekozen voor halfgestructureerde interviews. Er is een lijst met topics en vragen opgesteld die besproken moeten worden, maar de respondent heeft ook ruimte voor eigen inbreng (zie bijlage 4). De topics zijn geoperationaliseerd op basis van de zelfredzaamheidmatrix (zie bijlage 3). De vragen van de interviews worden gekoppeld aan de topics van de criteria van zelfredzaamheid. Wanneer de onderzoeker de respondent interviewt zullen niet alle topics aan bod komen, want het is niet aannemelijk dat er voor elk respondent op elk levensgebied problemen voorkomen. Er wordt aan de respondent gevraagd op welk levensgebied zich problemen afspelen. De onderzoeker stelt vervolgens de vragen die betrekking hebben op dit levensgebied en gaat na welke handvatten de zelfredzaamheid hebben gestimuleerd en nog steeds gebruikt worden (Donk & Lanen, 2015). Verder heeft de onderzoeker ervoor gekozen om de interviews telefonisch af te nemen. De reden om de interviews telefonisch af te nemen is omdat PSY-Care de cliënten niet wilt onderdrukken met onnodige reiskosten. Het was ook niet haalbaar voor de onderzoeker om aan huis de interviews af te nemen omdat de respondenten ver uit elkaar wonen. UCL- Vragenlijsten/enquêtes De onderzoeker heeft gekozen om naast de methode interviews ook de methode enquêteren te gebruiken in de uitvoering van het onderzoek. Er is gekozen om een meting te scoren(te enquêteren) aan de hand met de Utrechtse Coping Stijl-vragenlijsten (UCL-vragenlijsten). De UCL- vragenlijst is een zelfbeoordelinglijst. Respondenten geven op een vierpuntschaal (zelfden of nooit; soms; vaak; erg vaak) aan in welke mate zij gebruik maken van de items (die aangegeven staan in de UCL- vragenlijst) om met problemen om te gaan (zie bijlage 6). De UCL- vragenlijst wordt gebruikt om te kunnen weergeven op welke manier mensen met problemen omgaan. Op basis van de vragen wordt er in kaart gebracht welke voorkeuren vaak worden gebruik en welke in mindere maten (Bijstra, Jackson & Bosma, 1994; Bosmans, 2002). “De UCL meet de coping stijl van personen en is oorspronkelijk op te vatten als stijl van het probleemoplossend vermogen. De uitslagen van de UCL-vragenlijst zijn echter afhankelijk van de toestand waarin de cliënt zich bevindt. ”(Telepsy, 2016). Het is interessant om de UCL vragenlijsten nogmaals te meten op langer termijn. Door de UCL-vragenlijsten nogmaals af te nemen kan de onderzoeker ontdekken hoe cliënten op langer termijn met hun levensproblemen omgaan. Doordat de UCL-vragenlijsten met elkaar worden vergleken kan er een verandering weergegeven worden. De onderzoeker kan dan ontdekken of de cliënt in staat is om na de behandeling zijn levensproblemen aan te pakken. De zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren kan belemmert of juist bevorderd worden door lastige omstandigheden. Het is daarom relevant om te toetsen of de cliënten hier tegenbestendig zijn. De onderzoeker zal de metingen naast elkaar te leggen en per cliënt te bekijken of hij gegroeid is en dit vast te leggen in statische diagrammen. Aan de hand van interviews kan de onderzoeker een beeld krijgen hoe cliënt de ontwikkeling na de behandeling tot nu toe ervaren hebben. verder kan de onderzoeker in contact komen met de respondenten via N. Stals. N. Stals heeft de cliënten uitgenodigd om mee te doen aan het onderzoek. Via N. Stals was de kans groter dat de cliënten mee wilde doen aan dit onderzoek omdat zij een bekende persoon voor hun is. N. Stals (persoonlijke mededeling, 5 april 2016) adviseerde de onderzoeker de UCL- vragenlijsten gescheiden te houden van de interviews zodat er in brede zin informatie verzameld kan worden. Naderhand kan volgens N. Stals de informatie met elkaar geconcludeerd worden. Groepsinterview Er wordt in het onderzoek ook geïnterviewd met een groep psychologen. De onderzoeker wil van de psychologen weten in welke mate zij van mening zijn welke handvatten zij bieden aan cliënten om de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren te stimuleren. De onderzoeker verzamelt kwalitatieve informatie (belevingen, motieven, ervaringen en betekenisverleningen) bij psychologen om de volgende deelvraag te kunnen beantwoorden ‘Welke handvatten worden door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren te versterken?’. Er is gekozen voor een groepsinterview omdat er een interactie tussen de psychologen kan ontstaan, hetgeen mogelijk meer informatie oplevert dan individuele interviews. Bovendien kunnen verschillende respondenten verschillende perspectieven inbrengen. Er is ook voor deze methode gekozen omdat het minder tijd inneemt. Psychologen geven aan weinig tijd te hebben. Een groepsinterview zou meer informatie kunnen bevatten dan een individuele interview omdat er met
  • 19. 19 elkaar over gebrainstormd kan worden (Interactum Lectoraat, z.d.). Literatuuronderzoek Naast de interviews, is het van belang dat een aantal deelvragen onderbouwd wordt aan de hand van literatuur. De onderzoeker kiest hiervoor omdat literatuur zorgt voor betrouwbaarheid en een goede onderbouwing. Het zorgt tevens voor een kritische bespreking van de meest relevante informatie. Zoals u al eerder heeft gelezen, kiest de onderzoeker ervoor om de data- verzameling deels te voorzien van literatuur. De onderzoeker kiest ervoor om deels literatuur toe te voegen om te voorkomen dat de ervaringen en belevingen van cliënten worden onderdrukt (Krul, 2015). ZRM Door verschillende wijkteams in Nederland wordt er een andere methode gebruikt om de zelfredzaamheid te meten, de zelfredzaamheid- matrix(ZRM). “De zelfredzaamheid- Matrix (ZRM) is een geordend systeem waarbij aan elf domeinen van het dagelijks functioneren (zoals inkomen, dagbesteding, zingeving; zie bijlage 3) een waarde voor zelfredzaamheid wordt toegewezen. Zelfredzaamheid is de uitslag van vaardigheden, omstandigheden en beweegredenen om goed in het dagelijks leven te functioneren” (Lauriks et al. ,2013). De ZRM helpt hulpverleners bij het bepalen van de zorgbehoefte en het formuleren van een zorg- en begeleidingsaanbod. De ZRM zou voor de onderzoeker een bijdrage kunnen leveren bij het afnemen van interviews en wordt als testinstrument ingezet tijdens de interviews (zie hoofdstuk 5). De elf domeinen van de ZRM vormen de zelfredzaamheid van een persoon en laat duidelijk zien wanneer er gesproken wordt over een sterk of zwak zelfredzaam vermogen. Het is daarom belangrijk dat dit meegenomen wordt tijdens de interviews. Het instrument kan de onderzoeker helpen om het effect van het zorgaanbod gerichte wijze te evalueren met cliënten en het interview inhoudelijk sterker te maken. Op deze manier wordt snel en eenvoudig inzicht verkregen in het dagelijks functioneren van een cliënt (Lauriks et al., 2013). Het instrument ZRM wordt ingezet tijdens het afnemen van de interviews (zie bijlage 4). De belangrijkste bron van informatie is de cliënt. Tijdens het afnemen van de interviews wordt er gebruik gemaakt van de elf domeinen in bijlage 3 ‘ZRM’. Er wordt gekozen om de ‘ZRM’ toe te passen tijdens de interviews omdat er naar de ervaringen en belevingen van cliënten per domein gericht bevraagd kan worden. Aan de hand van de elf domeinen wordt het interview concreet en inhoudelijk sterker. De elf domeinen van de ‘ZRM’ vormen de zelfredzaamheid van een individu. Wanneer dit wordt toegepast heeft de onderzoeker op alle relevante vlakken de respondent bevraagd met betrekking tot de raakvlakken met de zelfredzaamheid van de respondent (Lauriks et al. ,2011). Betrouwbaarheid en validiteit Het inzetten van een getrianguleerd ontwerp verhoogd de betrouwbaarheid. Er wordt namelijk tijdens het onderzoek gebruik gemaakt van groepsinterview, individuele interviews, enquêteren en literatuuronderzoek. Er is niet alleen sprake van een kwalitatieve onderzoeksmethode maar ook van een kwantitatieve onderzoeksmethode. Dat maakt een onderzoek niet alleen betrouwbaar maar inhoudelijk ook sterker. Het onderzoek bevat namelijk niet alleen cijfers maar er wordt ook betekenis gegeven aan de hand van ervaringen, motieven en belevingen door de onderzochte personen zelf. Daarnaast is het onderzoek ook betrouwbaar omdat tijdens het afnemen van de individuele interviews, groepsinterview en enquêtes vaste beginvragen gesteld. Ook worden de begrippen tijdens de interviews uitgelegd op basis van vakliteratuur. Er is verder sprake van dezelfde woordperceptie bij zowel de respondent als de interviewer. Er komen steeds dezelfde topics aan bod bij ieder individueel interview. Door deze herhaling is er meer kans op eenzijdige resultaten. Dit verhoogt de betrouwbaarheid. Het onderzoek kan opnieuw herhaald worden, met hetzelfde resultaat, wanneer er gebruik gemaakt wordt van dezelfde populatie, tijdperk en methode. Als er andere populatie, methode of tijdperk gebruikt wordt, kunnen er andere belevingen, ervaringen en motieven en betekenissen uitkomen (Baarda et al., 2009; Verhoeven, 2011).
  • 20. 20 Hoofdstuk 6 Resultaten In dit hoofdstuk is de dataverzameling uitgewerkt per deelvraag. In paragraaf 6.1 zijn de resultaten zichtbaar van het groepsinterview met de psychologen en is er gebruik gemaakt van literatuur. Het groepsinterview bestaat uit vijf psychologen(psycholoog A, Psycholoog B, etc.). In paragraaf 6.2, 6.3 en 6.5 zijn de individuele interviews met de cliënten uitgewerkt. Verder wordt in paragraaf 6.4 de resultaten van de ingevulde UCL- vragenlijsten zichtbaar aan de hand van statische diagrammen. Er hebben tien cliënten deelgenomen aan de individuele interviews. Deze cliënten zijn ook benaderd voor het afnemen van de UCL-vragenlijsten. 6.1 Welke handvatten worden door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren te versterken? Levensgebieden De psychologen vertellen dat cliënten met een depressieve stoornis problemen ervaren vanuit het levensgebied ‘geestelijke gezondheid’. De vraag is hoe zelfredzaam de cliënt met zijn depressieve stoornis kan om gaan. In de literatuur wordt door Bockting & Berndes (2011) en Trimbos- instituut (2009) vertelt dat cognitieve structuren bij mensen de basis vormen voor de wijze waarop men zijn ervaringen interpreteert. Bij depressie is de inhoud van de cognitieve structuren gecentreerd rond eigen waardeloosheid/schuld, de onrechtvaardigheid/liefdeloosheid van de wereld en hopeloosheid over de toekomst (cognitieve triade). Wanneer er problemen ontstaan op andere levensgebieden nemen de depressieve gevoelens toe. Dit is ook om te draaien. Wanneer de cliënt moeite heeft om, om te gaan met zijn depressieve stoornis kunnen andere levensgebieden onder druk komen te staan. Hierover weet psycholoog A een aanvullend voorbeeld te geven: “Als een cliënt bijvoorbeeld wordt ontslagen op zijn werk kan dat voor een grote teleurstelling zorgen. De depressieve stoornis wordt op dat moment overprikkeld. Hierdoor worden andere levensgebieden ook onderdrukt (zie bijlage 3). De keerzijde is dat de levensgebieden elkaar ook positief kunnen beïnvloeden. Wanneer een cliënt leert omgaan met lastige situaties kunnen depressieve gevoelens afnemen en kan hij beter functioneren op andere gebieden”. De andere psychologen zijn het met elkaar eens dat de levensgebieden elkaar voordurend beïnvloeden. De kunst is om de levensgebieden in balans te houden. Omgang problematiek Alle psychologen willen bij aanvang van het hulpverleningstraject weten wat voor problemen de cliënten ervaren op het gebied van dagbesteding, dagstructuur, sociaal netwerk, lichamelijke gezondheid (eten en slapen). Verder willen de psychologen weten hoe een cliënt met situaties en problemen omgaat. Er zijn verschillende stijlen hoe een cliënt met zijn problemen kan omgaan. In de literatuur staat dat mensen vijf verschillende reactiepatronen kunnen aannemen: Fright, Fight, Flight, Find en Flicker. Bouwkamp & Bouwkamp (2011) definieert de reactiepatronen als volgt: 1. Fright (een schrikreactie): De cliënt wilt de ander geen pijn doen. Wanneer de cliënt afgekeurd wordt door de ander, probeert hij zich aan te passen aan wat wel door de ander op prijs wordt gesteld. Hierbij worden de gevoelens van de cliënt onderdrukt. 2. Fight (een verdedigingsreactie): De cliënt verzet zich tegen het effect van zijn gedrag op de ander. Diegene heeft niet geleerd om met pijn van een ander om te gaan. 3. Flight (een vluchtreactie): De cliënt vlucht voor het onprettig gedrag van de ander en voor de pijn die dat met zich meebrengt. 4. Find (evenwichtige reactie): De cliënt laat de ander op vriendelijke, maar duidelijke wijze weten wat zijn gedrag voor hem betekent (feedback). 5. Flicker (complexe reactie): De cliënt bindt zich aan iemand om te krijgen wat hij nodig heeft en distantieert wanneer hij denkt dat dit er niet in zit. Handvatten “Wanneer het blijkt dat de zelfredzaamheid van de cliënt beperkt is, is het noodzakelijk om eerst de zelfredzaamheid te versterken en daarna aan de hulpvraag te werken. De zelfredzaamheid is de basis. Wanneer de zelfredzaamheid beperkt is, zal de cliënt niet actief aan zijn problematiek kunnen werken”: zegt psycholoog B namens de andere psychologen. Wanneer de zelfredzaamheid voldoende merkbaar is volgens de psycholoog dan wordt er gekeken in welk levensgebied de problematiek zich afspeelt. Het levensgebied waar het probleem zich afspeelt wordt uitgebouwd. Wanneer er bijvoorbeeld een problematiek zich afspeelt in het sociaal netwerk dan vraagt psycholoog A aan zijn cliënten: “Wie zijn er belangrijk in jouw netwerk?” en “Kun je aan hun vertellen wat je echt bezig houdt?”. Psycholoog E zegt: “Ik merk dat mensen vaak om hulp zoeken omdat het sociaal netwerk niet te bereiken is voor hun of juist te groot is”.
  • 21. 21 Wanneer er een problematiek veroorzaakt wordt of versterkt wordt door het levensgebied ‘verslaving’ probeert de psycholoog de cliënt hiervan bewust te maken. De psycholoog adviseert de cliënt de voordelen en nadelen op te schrijven van zijn middelengebruik. Met deze techniek kan de cliënt zijn inzicht vergroten en dat ervoor zorgen dat een cliënt wil veranderen. De psycholoog probeert de motivatie en zingeving van de cliënt te stimuleren door in gesprek te gaan met de cliënt over: “Wat heb je nodig om het gebruik van middelen te verminderen en wat heb je nodig om je te laten bewegen?”. Het is relevant om er achter te komen wat een cliënt nodig heeft om tot motivatie te komen, bijvoorbeeld het versterken van het sociaal netwerk, het zoeken van afleiding of het uitbreiden van zijn dagbesteding. Het is hierbij belangrijk om deeltaken die hierbij horen aan te sterken. Een deeltaak voor de cliënt zou bijvoorbeeld kunnen zijn ‘het uitzoeken van zijn passies en drijfveren’. Psycholoog B zegt dat de deeltaken zo klein mogelijk gemaakt moeten worden, zodat het lukt om ze uit te voeren. Wanneer het de cliënt lukt om kleine deeltaken uit te voeren, wordt zijn motivatie gestimuleerd. Psycholoog C zegt dat het ook helpt om mensen te motiveren door ze op te laten schrijven welke factoren positieve energie geven en welke factoren negatieve energie geven. De psycholoog probeert de cliënt dan te stimuleren om opzoek te gaan naar factoren die hem positieve energie geven. Dit is een techniek die de cliënt helpt om uit de negatieve spiraal te komen en de zelfredzaamheid te vergroten. De manier waarop iedere cliënt met hun problemen omgaat, wordt tijdens de hulpverleningstraject achterhaalt door middel van een UCL- vragenlijst. De psychologen vertellen dat zij samen met cliënten kijken welke reactiepatroon of stijl zij kunnen toepassen om beter met moeilijke situaties om te gaan. Psycholoog A zegt: ”Ik kijk of iemand in staat is om een vertaalslag te maken van bijv. piekeren(stijl) naar actief aanpakken(stijl). Als iemand piekert en niet beweegt in het dagelijks functioneren, adviseer ik de cliënt meer structuur in het leven te brengen”. De psychologen zijn het met elkaar eens dat het bijhouden van een weekschema en het zoeken naar een passende structuur de zelfredzaamheid van cliënten stimuleert in het dagelijks functioneren. De psychologen zeggen dat wanneer cliënten structuur hebben en actief blijven functioneren het aanpakken van verdere problemen vloeiender gaat. De psychologen vertellen dat zij van hun cliënten verwachten dat zij tijdens de behandeling actief aan hun problematiek werken en buiten de behandeling blijven oefenen met de handvatten en huiswerkopdrachten. Psycholoog A en D vertellen dat het actief werken aan problemen binnen PSY- Care een ‘effectieve copingstijl’ wordt genoemd. De psychologen vinden het belangrijk dat cliënten blijven bewegen in het dagelijks leven. Psycholoog B zegt: “Als de cliënten niet in staat zijn om te werken dan adviseer ik hun om vrijwilligerswerk te gaan doen, zodat ze blijven functioneren in de maatschappij. Op deze manier wordt de drempel voor de cliënt om betaald werk te gaan zoeken op later stadium minder hoog”. Psychologen proberen handvatten aan te reiken zodat cliënten vaardig worden om beter om te kunnen gaan met lastige situaties. Psycholoog E legt uit: “Om vaardigheden te kunnen toepassen heb je handvatten of technieken nodig. Bijvoorbeeld door ademhalingstechnieken toe te passen en aan je houding te werken, kun je vaardig worden in de omgang met conflicten. Een techniek wordt toegepast binnen een situatie en een vaardigheid wordt op meerdere situaties gegeneraliseerd”. De psychologen geven handvatten en tips aan cliënten zodat zij beter om kunnen gaan met lastige situaties. Een bekend handvat is het oefenen van moeilijke situaties door middel van een rollenspel. Tijdens het rollenspel wordt er gereflecteerd en gerelativeerd. Psycholoog C voegt hier aan toe dat het belangrijk is om de cliënt eerst bewust te maken van zijn gevoel, gedachte en handeling binnen een situatie. De psycholoog heeft bijvoorbeeld een cliënt gehad die het moeilijk vond om met conflicten om te gaan. Hij vertelt dat hij de cliënt bewust maakte van zijn gedachte, gevoel en gedrag en probeerde vanuit dat punt de cliënt in beweging te zetten door vragen te stellen, zoals: “Wat vind je zo lastig?, waar ben je bang voor?, hoe kun je het anders aanpakken? en hoe reageer je dan?”. Verder vertellen psychologen dat het geven van huiswerkopdrachten de zelfredzaamheid van de cliënten stimuleert. Door te doen, ervaren zij welke manier van handelen werkt en welke niet. De psychologen adviseren de cliënten om de situaties op te schrijven en te delen met desbetreffende psycholoog. De psychologen stimuleren cliënten om zich bloot te stellen aan situaties waar ze bang voor zijn, “Ook wel ‘exposure’ genoemd”: zegt psycholoog D. De psychologen en de literatuur definiëren het begrip op gelijke wijzen. De literatuur zegt namelijk dat er bij exposure gericht wordt op het veranderen van (vermijdend)gedrag. De cliënt stelt zich bloot aan de dingen waar hij bang voor is totdat de negatieve emotionele reactie verdwenen is (Terluin et al., 2015). Volgens de psychologen heeft exposure een positief effect omdat de cliënten door het oefenen zich bewust worden van hun gevoel, gedachte en handelen. Op deze manier kunnen cliënten in
  • 22. 22 moeilijke situaties praktiseren. Psycholoog C zegt: “Ik zeg tegen mijn cliënten ga opzoek naar lastige situaties en ga de confrontatie aan. Ik en andere collega’s adviseren hun cliënten om lastige situaties te reflecteren en te relativeren (wat voelde je, wat dacht je en wat deed je; een cognitieve methode)”. Tijdens de behandeling kan er geoefend worden met lastige situaties bijvoorbeeld door middel van een rollenspel. De psycholoog geeft tijdens het rollenspel handvatten om beter met de desbetreffende situaties om te leren gaan. De psychologen zijn het met elkaar eens dat het hierbij relevant is om de cliënt vertrouwen te geven dat ze het kunnen. Het is nodig dat psychologen inschatten of de cliënten het wel aan kunnen. Psycholoog D vertelt “Door de cliënt inzicht te geven, geef ik als handvat dat de cliënt moet nadenken over wat hij wel en wat hij niet kan. Zo weet de cliënt wat hij in moeilijke situaties wel kan in zetten en welke niet. Bijvoorbeeld door stevig te staan of door een oppeppende zin te gebruiken in zijn hoofd kan de cliënt zelfverzekerd overkomen”. Psycholoog C zegt: “De hulpverlening voelt voor cliënten vaak vertrouwd, het is de kunst om in de laatste fase van de behandeling de cliënten niet te veel op de psycholoog te laten leunen maar zelf de problemen aan te laten pakken. In de laatste fase van de behandeling wordt de cliënt door PSY- Care in zijn kracht gezet door zelf problemen te leren oplossen. De kans is dan minder dat de cliënt na beëindiging van de behandeling gelijk een terugval krijgt en niet weet om te gaan met een terugval”. De psychologen voegen hieraan toe dat het normaal is dat cliënten met een depressieve stoornis terugvallen ondervinden. Het is juist de bedoeling dat de psychologen de zelfredzaamheid van de cliënt zo versterken dat ze leren omgaan met hun problemen bij een terugval. Terugvalpreventieplan Psycholoog E vertelt ook namens de andere psychologen dat zij altijd samen met de cliënt een terugvalpreventieplan opstellen. In een terugvalpreventieplan staat beschreven hoe een cliënt om gaat met een terugval. Verder legt de psycholoog uit dat het plan de cliënt erop voorbereidt welke moeilijke situaties hij kan tegenkomen. Hierin staat beschreven hoe een terugval aangepakt wordt. Tijdens de behandeling worden er moeilijke situaties bedacht, gerelativeerd en geoefend. Er wordt in het plan beschreven welke stappen er eerst gezet moeten worden om te voorkomen dat een cliënt bijvoorbeeld in paniek raakt of de regie over zijn eigen leven verliest. Er wordt gekeken welke technieken de cliënt kan inzetten om vaardig met de terugval om te kunnen gaan. Het oefenen en het bedenken van het plan geeft de cliënt vertrouwen om zelfredzaam te kunnen bewegen in moeilijke situaties. Hierbij wordt stilgestaan bij de vraag ‘hoe kun je de manier van oefenen van technieken in nieuwe situaties toepassen zodat je het kan generaliseren?’ (Bögels en Oppen, 2015). 6.2 In welke mate heeft PSY-Care volgens de cliënt bijgedragen aan het versterken van het dagelijks functioneren binnen de thuissituatie? Er zijn tien respondenten(vijf vrouwen en vijf mannen) benaderd om deze deelvraag van resultaten te kunnen voorzien. De woonplaatsen variëren en bevinden zich in Zuid- Limburg. De leeftijden van de respondenten variëren tussen de 18-65 jaar. Elke respondent heeft tijdens de behandeling handvatten aangereikt gekregen van PSY-Care. In bijlage 5 zijn de handvatten weergegeven die volgens de cliënt hebben geholpen bij het stimuleren van de zelfredzaamheid tijdens de behandeling. Hieronder wordt eerst kort beschreven welke problemen de respondenten hetzelfde beleefden. Daarna wordt er omschreven in welke mate PSY-Care volgens de respondenten heeft bijgedragen aan het versterken van het dagelijks functioneren. Uit de interviews met de respondenten blijkt dat alle respondenten problemen beleefde met piekeren, negatief denken en zich futloos voelen. Ze piekeren over hun prestaties, hun omgeving en over de toekomst. De literatuur van Bockting en Berndes (2011) komt hiermee overeen. De literatuur zegt namelijk dat de ervaringen van mensen met een depressieve stoornis interpreteren rond eigen waardeloosheid/schuld, de onrechtvaardigheid/liefdeloosheid van de wereld en hopeloosheid over de toekomst. Dat betekent dat het levensgebied ‘geestelijke gezondheid’ onder druk staat bij deze doelgroep. 90 procent van de respondenten geeft aan door negatief te interpreteren dat ze de grip op het levensgebied ‘motivatie en zingeving’ kwijt zijn geraakt. 10 procent van de respondenten geeft het volgende aan: “ik had de motivatie, maar door te veel druk op mijn schouders en te weinig slaap had ik geen energie meer”. 80 procent van de respondenten wist voorheen de druk van algemene dagelijkse verplichtingen niet goed te verdelen. Daarvan noemde meer dan de helft van de respondenten het: “te veel hooi op mijn vork genomen”, andere “een burn-out” of “te perfectionistisch”. Deze respondenten zijn van mening dat ze op dit moment beter kunnen omgaan
  • 23. 23 met de dagelijkse verplichtingen dan voor de behandeling. Ze geven aan dat PSY-Care hieraan een bijdrage heeft geleverd. Ze geven aan dat ze door PSY-Care beter hun grenzen kunnen stellen tegenover anderen en zo een dagstructuur hebben ontwikkeld. Ze hebben dat ontwikkeld door middel van een dagplanning met daarin haalbare taken en rustpauzes. Zij geven aan meer gegroeid te zijn in het verdelen en uitvoeren van dagelijkse verplichtingen. Verder hebben deze respondenten vertelt dat PSY-Care heeft bijgedragen bij de bewustwording van hun gedrag en stimulering van het opzoek gaan naar hun interesses en passies. Aan begin van deze paragraaf is benoemd dat alle respondenten last beleefde van het negatief interpreteren. Respondenten geven aan dat ze de volgende handvatten van PSY-Care nog inzetten om, om te leren gaan met hun depressieve stoornis: loslaten van negatieve gedachtes door geestelijk gerust te stellen, lijstje maken wat er allemaal in het leven is bereikt en daarover trots te zijn, omdenken van negatieve naar positieve gedachtes, ademhalingsoefeningen, luisteren naar het lichaam (gevoelens), negatieve situaties en teleurstellingen uitschrijven, reflecteren en relativeren en het bijhouden van een dagboek. Respondenten geven aan dat de bovengenoemde handvatten op de dag van vandaag rust in hun hoofd brengen en negatieve gedachtes doen verminderen. Zij vertellen dat ze zelfs beter om kunnen gaan met negatieve gedachtes. Het cijfer dat de respondenten aan de behandeling geven komt gemiddeld uit op een 7,9. De reden hiervoor is dat de behandeling geholpen heeft om eigen levensproblemen op te lossen. 80 procent van de respondenten toont aan dat ze meer zelfredzaam zijn geworden doordat PSY- Care hun heeft aangespoord om de confrontaties aan te gaan met lastige situaties (exposure). 20 procent van de respondenten geeft aan dat ze beter met lastige situaties om kunnen gaan ,maar dat ze bij sommige situaties nog last ervaren. Zij geven hiervoor de reden dat het komt omdat hun de behandelingstraject niet volledig hebben afgerond. De ene 10 procent van de respondenten wegens financiële omstandigheden en de ander 10 procent van de respondenten wegens drukte. 20 procent van de respondenten geeft aan meer het praktisch vermogen te hebben om eigen levensproblemen te verzachten. 20 procent van de 80 procent van de respondenten geeft aan niet het behandelingstraject volledig te hebben doorlopen wegens belemmerende factoren en daardoor minder stimulans ervaren om eigen levensproblemen zelfredzaam op te lossen. Ze geven hierbij wel aan bewuster met lastige situaties om te gaan, maar zich niet zelfredzaam voelen. Echter vertellen beide respondenten dat ze door PSY-Care momenteel beter prioriteiten stellen en lastige situaties verdraagzaam weten te maken(zie paragraaf 7.5). 6.3 Hoe hebben de ex-cliënten het proces na de behandeling tot nu toe ervaren? Uit de interviews is gebleken dat 50 procent van de respondenten het proces na de behandeling tot nu toe als een volledige stijgende lijn te ervaart. De respondenten geven aan na de behandeling geen terugvallen beleefd te hebben. Ze geven aan dat ze hun levensproblemen op eigen kracht kunnen aanpakken. 30 procent van de respondenten ervaart het proces als pieken en dalen. 20 procent van de 30 procent van de respondenten heeft door te reflecteren op zichzelf en op de situatie de draad weer opgepakt. Het reflecteren is een handvat die PSY-Care de cliënten hebben aangereikt. Dit handvat helpt volgens de respondenten bij het in stand houden van hun zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren. Een kleine gedeelte van de 30 procent van de respondenten beleeft het proces na veel pieken en dalen als een “redelijk” toenemende lijn. De respondent zegt: “Wanneer ik een terugval had, wist ik me terug te trekken en een moment te zoeken om de situatie te reflecteren. Het duurde voor mijn gevoel wel lang tot ik uiteindelijk de lastige situatie had opgelost. Gelukkig gaat het momenteel weer goed. Ondanks het behandeltraject kort was, probeer ik de handvatten die ze me hebben gegeven zo goed mogelijk toe te passen”. Uit zijn verhaal blijkt dat hij zijn behandeling niet volledig heeft afgerond en mist hij in zijn proces bij sommige problemen en situaties nog extra handvatten. 10 procent van de respondenten heeft het proces ervaren als een afnemende lijn. Door een mindfulness cursus bij een andere organisatie te volgen is de zelfredzaamheid toegenomen bij de cliënt. Er wordt gezegd dat de handvatten van een mindfulness cursus en de behandeling bij PSY- Care de juiste combinatie is om de zelfredzaamheid te vergroten in het dagelijks functioneren. De andere 10 procent van de respondenten beleeft het proces na de behandeling aan het begin als een redelijk toenemende lijn en daarna als een afnemende lijn wegens lichamelijk ziekte.
  • 24. 24 6.4 Welke ontwikkeling wordt zichtbaar wanneer de UCL vragenlijsten die na de behandeling zijn ingevuld en die na 3-12 maanden na afsluiting van de behandeling met elkaar worden vergleken? In de bijlage 7 zijn de scores van de UCL- vragenlijsten te vinden. De UCL- vragenlijsten zijn ‘na afsluiting van de behandeling’ en ‘na 3-12 maanden na de afsluiting van de behandeling’ ingevuld door de respondenten. De scores worden naast elkaar gehouden om te bekijken welke ontwikkeling zichtbaar is per respondent. De vragen worden gescoord op zeven schalen. De zeven schalen zijn: actief aanpakken/confronteren, palliatieven reactie, vermijden/afwachten, sociale steun zoeken, passief reactie patroon, expressie van emoties en geruststellende gedachten. In de literatuur staan de zeven schalen uitgeschreven. Bijstra, Jackson & Bosma (1994) en Gezond Vanuit De Kern (2010) geven betekenis aan deze zeven schalen. Hieronder worden de definities van de 7 schalen beschreven: 1.‘Actief aanpakken’ houdt in dat de cliënt de situatie rustig van alle kanten bekijkt en de zaken op een rijtje kan zetten. De cliënt heeft er vertrouwen in om stap voor stap doelgericht aan het werk te gaan om het probleem aan te pakken. Deze manier wordt ook wel onder het ‘rationele fight’ mechanisme verstaan, het impulsief doelgericht een probleem aan willen pakken. 2.De cliënt heeft een ‘palliatieve reactie’ wanneer hij afleiding zoekt, met andere dingen bezig houdt om maar niet aan het probleem te hoeven denken, proberen zich wat prettiger te voelen door wat te ontspannen. Dat kan ook zijn roken, eten of sporten. Dit wordt gedaan om zo niet aan de emotionele druk, het gepieker, ten onder te gaan. Op den duurt kan het zijn dat men bijvoorbeeld overmatig gaat drinken of roken en het leidt tot een verslaving, ook wel ‘emotionele flight reactie’ genoemd. 3.‘Vermijden/afwachten’ is een schaal die het probleem niet onder ogen wilt zien maar het probeert weg te stoppen, uit de weg gaan en afwacht wat er gebeurt. Het probleem wordt niet aangepakt wel gaat men ervaren wat er dan gebeurd, ook wel ‘rationele flight reactie’ genoemd. 4.Het ‘zoeken naar sociale steun’ houdt in dat men anderen benadert om problemen mee te bespreken. Daarbij wordt er ook troost, begrip en steun gezocht en uiteindelijk een mogelijke oplossing te gevonden, dit wordt ook wel ‘emotionele fight reactie’ genoemd. 5. Een ‘passieve reactie patroon’ houdt in dat een cliënt zich volledig door de problemen en situatie in beslag laat nemen, niet instaat is om iets aan de situatie te doen en piekert over het verleden. 6. Expressie en emoties is een schaal dat betekent of de cliënt kan omgaan met zijn emoties en emoties kan tonen naar de ander. 7. ‘Geruststellende gedachten’ betekent dat een cliënt zichzelf kan geruststellen met zijn gedachten of zichzelf moed kan inspreken. Hieronder zijn statische diagrammen zichtbaar. Per schaal wordt omschreven hoeveel procent van de respondenten een constant, toegenomen en afgenomen proces laat zien. Figuur 1. Figuur 2. 20% 40% 40% Actief aanpakken Constant e proces Toegeno men Afgenom en 20% 30% 50% Palliatieve reactie Constant e proces Toegeno men Afnome n
  • 25. 25 Figuur 3. Figuur 4. Figuur 5. Figuur 6. Figuur 7. In bijlage 8 zijn er andere statische diagrammen zichtbaar. De andere statische diagrammen geven de hoeveelheid van de respondenten weer per proces. Figuur 1: Actief aanpakken 20 procent van de respondenten heeft een contant proces en er is geen toenemende of afnemende lijn zichtbaar in het actief aanpakken van problemen of situaties. 40 procent van de respondenten het actief aanpakken van problemen of situaties afgenomen. Bij 40 procent van de respondenten is het actief aanpakken van problemen of situaties toegenomen. Er is een gelijke aantal van respondenten die problemen meer actief zijn gaan aanpakken als die problemen minder actief zijn gaan aanpakken. 40% 60% Vermijden/ afwachten Toegenome n Afgenomen 40% 20% 40% Zoeken naar sociale steun Constant e proces Toegeno men Afgenom en 40% 20% 40% Passieve reactiepatroon Constant e proces Toegeno men Afgenom en 40% 30% 30% Expressie van emoties Constant e proces Toegeno men Agenom en 20% 50% 30% Geruststellen van gedachtes Constant e proces Toegeno men Afgenom en
  • 26. 26 Figuur 2: Palliatieve reactie Bij 20 procent van de respondenten heeft een constant proces en er is geen toenemende of afnemende lijn zichtbaar met betrekking tot afleiding zoeken om niet aan het probleem te hoeven denken. Bij 30 procent van de respondenten is meer afleiding gaan zoeken om niet aan het probleem te hoeven denken, er is dus sprake van een toename van de palliatieve reactie. Bij 50 procent van de respondenten is minder afleiding gaan zoeken. Uit cijfers blijkt dat respondenten minder afleiding is gaan zoeken om maar niet aan het probleem te hoeven denken, er sprake van een afname van de palliatieve reactie. Figuur 3: Vermijden/ afwachten Bij 40 procent van de respondenten is het vermijdend gedrag toegenomen. Bij 60 procent van de respondenten is het vermijdend gedrag afgenomen. Merendeel van de respondenten laat zien minder problemen te vermijden. Minder dan de helft toont aan meer problemen te vermijden. Figuur 4: Sociale steun zoeken Bij 30 procent van de respondenten heeft een constant proces en er is geen toenemende of afnemende lijn in het zoeken naar sociale steun. Bij 20 procent van de respondenten is opzoek gegaan naar meer sociale steun. Bij 50 procent van de respondenten is minder opzoek gegaan naar sociale steun. Uit cijfers blijkt dat respondenten minder sociale steun zijn gaan zoeken. Figuur 5: Een passieve reactie patroon Bij 40 procent van de respondenten laat een constant proces zien. Bij 20 procent van de respondenten laat zich meer in beslag nemen door problemen of situaties. Bij 40 procent van de respondenten laat zich minder in beslag nemen door problemen of situaties. De cijfers van het afgenomen proces en het constant proces zijn gelijk aan elkaar. Uit cijfers blijkt dat respondenten zich minder in beslag laten nemen door problemen of situaties. Figuur 6: Expressie en emoties Bij 40 procent van de respondenten heeft een constant proces en er is geen toenemende of afnemende lijn in het omgaan met hun emoties. Bij 30 procent van de respondenten kan beter omgaan met hun emoties. Bij 30 procent van de respondenten kan minder goed omgaan met zijn emoties dan voorheen. Het blijkt dat het constante proces hierin het hoogst scoort. Verder blijkt uit de cijfers dat evenveel respondenten een toegenomen als een afgenomen proces heeft ervaren. Figuur 7: Geruststellende gedachten Bij 20 procent van de respondenten heeft een constant proces en er is geen toenemende of afnemende lijn in geruststellen van hun gedachtes 50 procent van de respondenten kan zijn gedachtes beter geruststellen. 30 procent van de respondenten kan zijn gedachtes minder goed geruststellen dan voorheen. Merendeel van de respondenten kan beter omgaan met zichzelf geestelijk geruststellen door bijvoorbeeld zichzelf moed in te spreken (Bijstra, Jackson & Bosma, 1994; Gezond vanuit de kern, 2010). 6.5 Welke factoren waren een belemmerende en/of een helpende factor tijdens het versterken van de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren volgens cliënten? Uit de interviews blijkt dat 90 procent van de respondenten geeft aan dat er helpende factoren zijn geweest bij het versterken van de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren. Hiervan geeft 20 procent van de respondenten aan belemmerende factoren te hebben ervaren na de behandeling. 10 procent geeft aan geen belemmerende of helpende factoren te hebben ervaren na de behandeling.
  • 27. 27 De volgende factoren zijn door de respondenten beleefd als helpende factoren: re-integratiecoach, cesartherapie, acupunctuur, mindfulness cursus, yoga, sociaal netwerk, ondersteuning kinderfluisteraar bij de opvoeding, verlaten van een confronterend persoon, Steun van RIBW tegen verslaving, praten met lotgenoten, lezen van hulpboeken, behalen van prestaties (zoals rijbewijs), wereldreis maken, medicatie en op zichzelf gaan wonen. 80 procent van de respondenten geeft aan het sociaal netwerk, re-integratiecoach en mindfulness cursus als helpende factoren te ervaren bij het stimuleren van de zelfredzaamheid. Enkele cliënten geven aan het hebben van een ziekte/beperking en het dragen van mantelzorg als belemmerende factoren te ervaren bij het stimuleren van de zelfredzaamheid.
  • 28. 28 Hoofdstuk 7 Conclusie In dit hoofdstuk wordt op basis van de resultaten conclusies getrokken per deelvraag. Vervolgens wordt er antwoord gegeven op de hoofdvraag. 7.1 Welke handvatten worden door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren te versterken? Er worden verschillende handvatten door de praktijk aangereikt om de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren te versterken. Een psycholoog legde tijdens het groepsinterview uit dat cliënten pas vaardigheden kunnen ontwikkelen als zij oefenen met het toepassen van handvatten, tips of technieken. Uit het groepsinterview is opgevallen dat psychologen elkaars handvatten herkennen en vrijwel dezelfde handvatten inzetten om de zelfredzaamheid in het dagelijks functioneren te versterken. Hieronder wordt benoemd welke handvatten PSY-Care inzet om de zelfredzaamheid van cliënten te stimuleren bij het dagelijks functioneren: 1. Huiswerkopdrachten meegeven aan cliënten. Hierdoor leren cliënten zelfstandig hun problemen aan te pakken (zie paragraaf 6.1). -Het blijkt dat psychologen dit handvat bij elk levensgebied van de zelfredzaamheidmatrix inzetten. Alle psychologen zetten dit handvat in om bij de cliënt een vermogen te creëren, zodat zij blijven oefenen om problemen zelfstandig te leren oplossen. 2. De psychologen attenderen cliënten erop dat ze moeten blijven bewegen in het dagelijks functioneren (zie paragraaf 6.1). - Logboek bijhouden van de dag. Hierin wordt door de cliënt opgeschreven wat hij op een dag doet, eet en slaapt. Dit maakt volgens psychologen cliënten bewust van wat zij dagelijks doen en dat spoort aan om wat te gaan doen. Dit handvat wordt ingezet wanneer cliënten problemen ervaren op het gebied ‘motivatie/zingeving’, ‘dagbesteding’, ‘geestelijke gezondheid’, ‘lichamelijke gezondheid’, ‘verslaving’ en ‘algemene dagelijkse vaardigheden’. - Planning maken van wat er op die dag gedaan moet worden en wanneer er rust genomen moet worden. Dit zorgt ervoor dat de cliënt blijft bewegen en zelfstandig wordt in het uitvoeren van dagelijkse verplichtingen. 3. Het stimuleren van ‘exposure’ (zie paragraaf 6.1). - Zelfstandig reflecteren en relativeren van lastige situaties en dit nader te bespreken tijdens de behandeling. - De cliënt laten nadenken doormiddel van vraagstellingen. Het blijkt dat psychologen de cliënt ook aanleren om zichzelf reflecterende vraagstellingen te stellen. Hierdoor leert de cliënt zelfstandig situaties te reflecteren. 4. Opstellen van een terugvalpreventieplan. De stappen in de terugvalpreventieplan ondersteunen de cliënt om zelfredzaam problemen op te lossen en te voorkomen dat de cliënt zijn regie over zijn eigen leven verliest (zie paragraaf 6.1). - Lastige situatie worden geoefend met de psycholoog door middel van een rollenspel. De situaties zijn situaties die in de praktijk voor komen. Zodoende zijn ze erop voorbereid. - Er wordt tijdens de behandeling een dagboek bijgehouden hoe er met lastige situaties is omgegaan en hoe de cliënt de situaties of problemen heeft aangepakt. De cliënt kan na beëindig van de behandeling bij komende lastige situaties terugkijken in het dagboek. 7.2 In welke mate heeft PSY-Care volgens de cliënt bijgedragen aan het versterken van het dagelijks functioneren? Het cijfer die respondenten aan de behandeling geven (met de reden dat het geholpen heeft om eigen levensproblemen op te lossen) komt gemiddeld uit op een 7,9. Het valt op dat het merendeel van de respondenten versterkt is in hun zelfredzaamheid en beter kan omgaan met de dagelijkse verplichtingen dan voor de behandeling. Al deze respondenten geven aan dat PSY-Care hieraan een bijdrage heeft geleverd. Het merendeel van de respondenten toont aan dat ze hierin meer zelfredzaam zijn geworden, omdat PSY-Care hun heeft aangespoord om de confrontaties aan te gaan met lastige situaties (exposure). Ze geven ook aan dat ze door PSY-Care beter hun grenzen kunnen stellen tegenover anderen en zo een dagstructuur hebben ontwikkeld. Ze hebben dat ontwikkeld door gebruik te maken van een dagplanning waarin ze zelf haalbare taken en rustpauzes in voerden. Echter, vertellen deze respondenten dat ze door PSY- Care momenteel beter prioriteiten kunnen stellen en lastige situaties verdraagzaam weten te