SlideShare uma empresa Scribd logo
1 de 6
Chapter 2 
How stuff works 
Grammar 
Stepping Stones 3gt
voorzetsels van plaats en tijd 
at betekent bij 
•I will meet you at the shop. 
beside betekent naast 
• Justin sits beside his sister. 
behind betekent achter 
• She is hiding behind a tree. 
in front of betekent voor 
• The bus stops right in front of our house. 
next to betekent naast en heeft dezelfde betekenis als 
beside. 
• I’ve put the bed next to the window.
between betekent tussen en gebruik je als je het hebt over 
twee dingen of mensen. 
• John sat between Carla and Paul. 
above betekent boven. 
• The water came above our knees. 
under betekent onder 
• The water flows under the bridge. 
against betekent tegen(aan). 
• John was leaning against the wall.
among betekent onder, tussen, temidden van, en gebruik 
je als je over mensen en dingen als een groep praat. 
• A house among the trees. 
• They talked among themselves while they waited. 
in the middle of betekent in het midden van 
• I have a pain in the middle of my back. 
for betekent voor en gebruik je als je hebt over tijdsduur. 
• You can keep the pie in the fridge for three days.
Now show what you know! 
(kies het juiste voorzetsel) 
1. Who’s the girl standing behind / between Tom? 
2. They stood for / among the crowd watching the tennis match. 
3. We could meet at / against my office. 
4. The plane was flying above / in front of the clouds. 
5. I fell asleep with my laptop in the middle of / next to me. 
6. It was raining very hard. We sheltered under / beside a tree.
Now show what you know! 
(kies het juiste voorzetsel) 
1. Who’s the girl standing behind / between Tom? 
2. They stood for / among the crowd watching the tennis match. 
3. We could meet at / against my office. 
4. The plane was flying above / in front of the clouds. 
5. I fell asleep with my laptop in the middle of / next to me. 
6. It was raining very hard. We sheltered under / beside a tree.

Mais conteúdo relacionado

Destaque

Chapter 1 present simple
Chapter 1   present simpleChapter 1   present simple
Chapter 1 present simplewendydej
 
Theme 1 persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Theme 1   persoonlijke en bezittelijke voornaamwoordenTheme 1   persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Theme 1 persoonlijke en bezittelijke voornaamwoordenwendydej
 
Nederlands enkelvoud, engels meervoud
Nederlands enkelvoud, engels meervoudNederlands enkelvoud, engels meervoud
Nederlands enkelvoud, engels meervoudwendydej
 
Bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoordenBezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoordenwendydej
 
Past continuous en past simple
Past continuous en past simplePast continuous en past simple
Past continuous en past simplewendydej
 
Woordvolgorde
WoordvolgordeWoordvolgorde
Woordvolgordewendydej
 
Present perfect
Present perfectPresent perfect
Present perfectwendydej
 
Present continuous en present simple
Present continuous en present simplePresent continuous en present simple
Present continuous en present simplewendydej
 
Theme 3 vragen met to have (got)
Theme 3   vragen met to have (got)Theme 3   vragen met to have (got)
Theme 3 vragen met to have (got)wendydej
 
Theme 3 lidwoorden
Theme 3   lidwoordenTheme 3   lidwoorden
Theme 3 lidwoordenwendydej
 
Chapter 2 present perfect
Chapter 2   present perfectChapter 2   present perfect
Chapter 2 present perfectwendydej
 
Chapter 1 present continuous + present simple
Chapter 1   present continuous + present simpleChapter 1   present continuous + present simple
Chapter 1 present continuous + present simplewendydej
 

Destaque (15)

Chapter 1 present simple
Chapter 1   present simpleChapter 1   present simple
Chapter 1 present simple
 
Theme 1 persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Theme 1   persoonlijke en bezittelijke voornaamwoordenTheme 1   persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Theme 1 persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
 
Nederlands enkelvoud, engels meervoud
Nederlands enkelvoud, engels meervoudNederlands enkelvoud, engels meervoud
Nederlands enkelvoud, engels meervoud
 
Bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoordenBezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden
 
Past continuous en past simple
Past continuous en past simplePast continuous en past simple
Past continuous en past simple
 
Woordvolgorde
WoordvolgordeWoordvolgorde
Woordvolgorde
 
Present perfect
Present perfectPresent perfect
Present perfect
 
Present continuous en present simple
Present continuous en present simplePresent continuous en present simple
Present continuous en present simple
 
Bezit
BezitBezit
Bezit
 
Theme 3 vragen met to have (got)
Theme 3   vragen met to have (got)Theme 3   vragen met to have (got)
Theme 3 vragen met to have (got)
 
The
TheThe
The
 
Theme 3 lidwoorden
Theme 3   lidwoordenTheme 3   lidwoorden
Theme 3 lidwoorden
 
Chapter 2 present perfect
Chapter 2   present perfectChapter 2   present perfect
Chapter 2 present perfect
 
Future
FutureFuture
Future
 
Chapter 1 present continuous + present simple
Chapter 1   present continuous + present simpleChapter 1   present continuous + present simple
Chapter 1 present continuous + present simple
 

Mais de wendydej

Chapter 5 - Gerund
Chapter 5  - GerundChapter 5  - Gerund
Chapter 5 - Gerundwendydej
 
Chapter 5 - Woordvolgorde
Chapter 5  - WoordvolgordeChapter 5  - Woordvolgorde
Chapter 5 - Woordvolgordewendydej
 
Chapter 2 past continuous + past simple
Chapter 2   past continuous + past simpleChapter 2   past continuous + past simple
Chapter 2 past continuous + past simplewendydej
 
Chapter 1 woordvolgorde
Chapter 1   woordvolgordeChapter 1   woordvolgorde
Chapter 1 woordvolgordewendydej
 
Some en any
Some en anySome en any
Some en anywendydej
 
What en which
What en whichWhat en which
What en whichwendydej
 
Can, could, to be able to
Can, could, to be able toCan, could, to be able to
Can, could, to be able towendydej
 
Theme 3 vragen met to be
Theme 3   vragen met to beTheme 3   vragen met to be
Theme 3 vragen met to bewendydej
 
Rangtelwoorden
RangtelwoordenRangtelwoorden
Rangtelwoordenwendydej
 
Present simple
Present simplePresent simple
Present simplewendydej
 

Mais de wendydej (10)

Chapter 5 - Gerund
Chapter 5  - GerundChapter 5  - Gerund
Chapter 5 - Gerund
 
Chapter 5 - Woordvolgorde
Chapter 5  - WoordvolgordeChapter 5  - Woordvolgorde
Chapter 5 - Woordvolgorde
 
Chapter 2 past continuous + past simple
Chapter 2   past continuous + past simpleChapter 2   past continuous + past simple
Chapter 2 past continuous + past simple
 
Chapter 1 woordvolgorde
Chapter 1   woordvolgordeChapter 1   woordvolgorde
Chapter 1 woordvolgorde
 
Some en any
Some en anySome en any
Some en any
 
What en which
What en whichWhat en which
What en which
 
Can, could, to be able to
Can, could, to be able toCan, could, to be able to
Can, could, to be able to
 
Theme 3 vragen met to be
Theme 3   vragen met to beTheme 3   vragen met to be
Theme 3 vragen met to be
 
Rangtelwoorden
RangtelwoordenRangtelwoorden
Rangtelwoorden
 
Present simple
Present simplePresent simple
Present simple
 

Voorzetsels van plaats en tijd

  • 1. Chapter 2 How stuff works Grammar Stepping Stones 3gt
  • 2. voorzetsels van plaats en tijd at betekent bij •I will meet you at the shop. beside betekent naast • Justin sits beside his sister. behind betekent achter • She is hiding behind a tree. in front of betekent voor • The bus stops right in front of our house. next to betekent naast en heeft dezelfde betekenis als beside. • I’ve put the bed next to the window.
  • 3. between betekent tussen en gebruik je als je het hebt over twee dingen of mensen. • John sat between Carla and Paul. above betekent boven. • The water came above our knees. under betekent onder • The water flows under the bridge. against betekent tegen(aan). • John was leaning against the wall.
  • 4. among betekent onder, tussen, temidden van, en gebruik je als je over mensen en dingen als een groep praat. • A house among the trees. • They talked among themselves while they waited. in the middle of betekent in het midden van • I have a pain in the middle of my back. for betekent voor en gebruik je als je hebt over tijdsduur. • You can keep the pie in the fridge for three days.
  • 5. Now show what you know! (kies het juiste voorzetsel) 1. Who’s the girl standing behind / between Tom? 2. They stood for / among the crowd watching the tennis match. 3. We could meet at / against my office. 4. The plane was flying above / in front of the clouds. 5. I fell asleep with my laptop in the middle of / next to me. 6. It was raining very hard. We sheltered under / beside a tree.
  • 6. Now show what you know! (kies het juiste voorzetsel) 1. Who’s the girl standing behind / between Tom? 2. They stood for / among the crowd watching the tennis match. 3. We could meet at / against my office. 4. The plane was flying above / in front of the clouds. 5. I fell asleep with my laptop in the middle of / next to me. 6. It was raining very hard. We sheltered under / beside a tree.