2. Positie Ellerman 3 april 2005 Kring voor de Geschiedenis van de Farmacie in de Benelux A. Ypey School van Nagasaki Ontwikkeling van de Kweekschool J.L.C. Pompe van Meerdervoort J. van de Water F. Oesterlen Achtergrond geneeskunde in de 19e eeuw G.L.H. Ellerman Ontwikkeling van de geneesmiddelleer in de 19e eeuw: Nieuwe classificaties
3. ‘ s-Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen 3 april 2005 Kring voor de Geschiedenis van de Farmacie in de Benelux
4.
5. Artsenijmiddelleer aan de Kweekschool 3 april 2005 Kring voor de Geschiedenis van de Farmacie in de Benelux Quarin Willemier Ellerman Van Raalte Quarin Willemier 1834-42 1843-49 1850-52 1853-68 Van de Water Vriese Oesterlen Pereira Oesterlen Docent Boek Jaar
6.
7. Ellerman’s Verdeeling van Artsenijmiddelen 3 april 2005 Kring voor de Geschiedenis van de Farmacie in de Benelux
8. 3 april 2005 Kring voor de Geschiedenis van de Farmacie in de Benelux Zelfde stof & zelfde werking Alleen zelfde werking Overig: rangschikking naar scheikundige eigenschappen
9.
10.
11.
12.
13.
14. Vervallen stoffen Oesterlen Ellerman 3 april 2005 Kring voor de Geschiedenis van de Farmacie in de Benelux
19. Vervallen stoffen Oesterlen Ellerman 3 april 2005 Kring voor de Geschiedenis van de Farmacie in de Benelux
Notas do Editor
In de indeling maakte hij eigenlijk een onderscheid in drie groepen geneesmiddelen. Ten eerste waren de middelen gerangschikt die een zelfde of een gelijkende stof als gemeenschappelijk kenmerk bezaten, welke ervoor zorgde dat deze middelen ook een gelijksoortige werking uitoefenden. In Ellerman’s indeling vind je deze stoffen terug onder de 1 e , 2 e , 3 e ,4 e ,6 e , 8 e en 9 e klasse. Ten tweede werden de geneesmiddelen die niet een gemeenschappelijke stof bezaten maar wel een gelijksoortige werking op het levende organisme uitoefenden, bij elkaar gegroepeerd. Deze stoffen vinden we terug in zijn 5 e , 7 e en 10 e klasse. Ten laatste vinden we in de 11 e , 12 e , 13 e en 14 e klasse die middelen die niet onder de eerst genoemde categorieën vallen, gerangschikt volgens hun scheikundige eigenschappen waarbij zoveel mogelijk de overeenkomst in werking op het lichaam in aanmerking genomen is. Ellerman realiseerde zich dat deze scheikundig-fysiologische verdeling dus een gemengde en juist om die reden zeer onvolkomen verdeling was, maar voelde zich genoodzaakt wegens de veelvuldige voordelen die de indeling bood, aan deze de voorkeur te geven boven alle andere.
Over de verdeling en rangschikking van artsenijmiddelen zegt Ellerman het volgende. Om de beoefening van de artsenijmiddelleer gemakkelijker te maken heeft men getracht de artsenijmiddelen volgens bepaalde beginselen in klassen te rangschikken. Men heeft verschillende grondslagen van wetenschappelijke verdeling aangenomen om dit doel te bereiken. Deze grondslagen konden hoofdzakelijk onder twee afdelingen worden ondergebracht: 1° Grondslagen die berustten op de werking die door de artsenijmiddelen op het menselijke lichaam wordt uitgeoefend; en 2° Grondslagen die steunden op de natuur- en scheikundige eigenschappen van artsenijmiddelen. Omdat de leer der artsenijmiddelen voornamelijk de kennis van de werking van artsenijmiddelen ten doel had, zou een daarop gegronde verdeling zeker de meest wenselijke en ook doelmatigste geweest zijn, als deze werking niet nog onvoldoende bekend en van zoveel omstandigheden afhankelijk was. Bovendien zouden artsenijmiddelen met verschillende werkingen onder verschillende omstandigheden onder meerdere klassen moeten worden gerangschikt, en daardoor herhaald in de rangschikking voorkomen. Deze grondslag was dus te wankel om tot een goede wetenschappelijke verdeling te komen. De tweede wijze van verdeling, op basis van de natuur- en scheikundige eigenschappen van de artsenijmiddelen, was een meer natuurlijke en meer zuiver wetenschappelijke. Zij beschouwde de artsenijmiddelen als voortbrengselen uit de drie rijken van de natuur en rangschikte de middelen volgens hun overeenkomstige kenmerken in groepen. Deze wijze van rangschikking was weliswaar voor de arts van het grootste belang, maar in haar toepassing minder doeltreffend. Daarnaast werd ook de invloed van de artsenijmiddelen op het menselijke lichaam helemaal uit het oog verloren. Het voorgaande overziende, kwam Ellerman tot de conclusie, dat bij de toenmalige stand der wetenschap een in alle opzichten voldoende verdeling van artsenijmiddelen onmogelijk te maken was. Voor sommige schrijvers betekende dit dat ze uit ‘wanhoop’ naar een goede verdeling besloten tot het maken van een alfabetische indeling; echter, een dergelijke indeling mocht uiteraard nimmer als wetenschappelijke grondslag aangenomen worden. Ellerman besloot uiteindelijk dan ook om een verdeling van artsenijmiddelen te maken die zoveel mogelijk op beide eerder genoemde grondslagen (fysiologische werking enerzijds en natuur- en scheikundige eigenschappen anderzijds) was gestoeld; deze was in zijn ogen de minst ondoelmatige verdeling.