2. Discussie
Wanneer ben jij voor het laatst ziek geweest?
Heb je al eens in het ziekenhuis gelegen?
Heb je al eens iets gebroken?
Neem je vaak medicijnen?
Geloof je in homeopathie?
3. Wat doen zij?
Hij wast zich.
Zij wast hem.
OPGELET!
Sommige werkwoorden zijn alleen reflexief
Ik haast me!
Ik haast jou!
4. Reflexieve werkwoorden
VORM
zich haasten
zich wassen
ik haast me
ik was me
je/jij haast je
je/jij wast je
u haast zich/u
u wast zich/u
hij haast zich
hij wast zich
ze/zij haast zich
ze/zij wast zich
we/wij haasten
ons
we/wij wassen ons
jullie haasten je
u wast zich/u
u haast zich/u
ze/zij wassen zich
ze/zij haasten zich
jullie wassen je
7. Verbetering
1. heeft verteld
1. gelezen
2. is begonnen
2. gekeken
3. heeft ontmoet
3. gereisd
4. heeft klaargemaakt
4. gekookt
5. heb (kunnen)
5. geweest/gegaan
antwoorden
6. zijn gevlogen
7. heb gelegen
8. heeft gekocht
9. heeft (willen) bakken
10. heeft geregend
6. geproefd
8. Verbetering
1. Nee, ik ben nog niet in Rome geweest.
2. Nee, ik heb nog geen cadeautje voor Paolo gevonden.
3. Nee, ik heb nog geen plannen voor het weekend.
4. Nee, ik heb Paolo nog niet gezien.
5. Nee, ik heb nog niet veel boeken gelezen.
9. Verbetering
1. loopt af
2. durft
3. middelbaar/secundair
4. wegen
5. voorzichtig
6. zuivelafdeling
7. rijst
8. boodschappenlijstje
9. pot, pak
10. mandarijn
11. blik
12. gestopt/gestoken
13. zetten
10. Verbetering
1. 4 – 2 – 5 – 1 – 3
2. Niet waar – niet waar – waar – niet waar – waar
3. - Loes vraagt aan Karel om boodschappen te doen.
- Omdat zij langer moet werken
- 1 pak koffie, 1 kg rijst, 1 fles olie, 1 doos waspoeder, 1
pot mayonaise, 1 blik soep
4.
a–b–b
11. Ik heb me enorm gehaast…
En toen was ik toch nog te laat!