2. Zij dan, verbleven daar wel aanzienlijke tijd, vrijmoedig sprekend in
de Heer, Die getuigde van het woord van Zijn genade; gevend, dat
tekenen en wonderen gebeurden door hun handen. Handelingen 14:3
3. de menigte van
de stad echter
werd gespleten;
dezen waren
inderdaad tezamen
met de Joden,
en diegenen die
tezamen met de
apostelen waren
Handelingen 14:4
splijten = schizo
vergelijk
schizofrenie
schisma’s
traditie <--> geloof
4. toen er nu een storm(loop) ontstond van
zowel de natiën als Joden tezamen met
hun vorsten, om hen te mishandelen en
met stenen te gooien Handelingen 14:5
hier letterlijk,
later meestal
geestelijk
5. namen zij, ervan bewust
zijnde, hun toevlucht in
de steden van Lykaonië:
Lystra en Derbe en de
omgeving Handelingen 14:6
Lykaonië: lichtland, wolfin,
land van wolven
(hoogvlakte)
Lystra: vrijkoping?
Derbe: leerlooier?
6. en daar verkondigden zij evangelie
Handelingen 14:7
pure, directe verkondiging,
geen synagoge genoemd,
rechtstreeks aan de natiën
7. Hand.14:8
En een man in Lystra zat met krachteloze voeten:
hij was verlamd vanaf de moederschoot, en wandelt nooit.
9. Hand.14:9b,10
en ziende dat hij geloof heeft om gered te worden
zei hij met luide stem: Sta recht op uw voeten!
En hij sprong op en wandelde.
10. Petrus (Ha.3:2-8) Paulus (Ha.14:8-10)
verlamd (altijd) verlamd (altijd)
nabij Gods woonplaats ver weg
Israël, gedragen (hulp) natiën (geen hulp)
strekt hand uit, tilt op spreekt alleen
hoopte iets te krijgen hoorde en gelooft
lopen, later springen springt direct op
11. Hand.14:11
En de menigten, die
zagen wat Paulus
gedaan had, verhieven
hun stem en zeiden in
het Lycaonisch:
De goden zijn aan
mensen gelijk geworden
en naar ons afgedaald.
12. Hand.14:12
En zij noemden Barnabas Zeus en Paulus Hermes,
omdat hij het woord voerde.
Zeus = oppergod in Griekse
mythologie; in Rome noemde
men deze Jupiter
Hermes = godenzoon en gold
als boodschapper, Mercurius
13. Hand.14:13
En de priester van Zeus,
wiens tempel vóór hun
stad lag, bracht ossen en
kransen bij de poorten en
wilde samen met de
menigten offeren.
offeren = kenmerk van afgodendienst;
ook goddelijke eer aan mensen
bewijzen, is afgoderij
14. Hand.14:14
Maar toen de apostelen Barnabas en Paulus dat hoorden, scheurden
zij hun (boven)kleren, stortten zich in de menigte en riepen:
15. Hand.14:15
mannen, waarom doen jullie
dit? ook wij zijn mensen van
gelijk gevoel, en wij verkondigen
jullie juist dat jullie je van deze
ijdele dingen om te keren naar
de levende God, Die de hemel,
de aarde, de zee en
alles wat erin is, gemaakt heeft.
17. Hand.14:17
hoewel Hij Zichzelf toch
niet onbetuigd liet door
goed te doen: Hij gaf ons
vanuit de hemel regen en
vruchtdragende era’s en
vervulde ons hart met
voedsel en vreugde
18. Hand.14:18
en door dit te zeggen, weerhielden zij de menigten maar nauwelijks
van weerhouden, aan hen te offeren.
19. Hand.14:19
maar er kwamen Joden
uit Antiochië en Ikonium,
die de menigten
overtuigden; en zij
stenigden Paulus en
sleepten hem de stad uit,
omdat zij meenden dat
hij doodgegaan was
20. Hand.14:20
maar toen de discipelen hem omringd hadden, stond hij op
en ging de stad in, en de volgende ochtend vertrok hij met
Barnabas naar Derbe.
21. Hand.14:21
en nadat zij aan die
stad het Evangelie
verkondigd hadden
en veel discipelen
gemaakt hadden,
keerden zij terug
naar Lystra, Ikonium
en Antiochië
22. Hand.14:22
en de zielen van de discipelen verstevigend, hen aansprekend
in het geloof te blijven en zeiden: door veel verdrukkingen
moeten wij ingaan in het koninkrijk van God.
23. Hand.14:23
en toen zij in elke
gemeente door het
hand-uitstrekken van
voor hen oudsten
gekozen hadden en
onder vasten gebeden
hadden, droegen
zij hen op aan
de Heer, in Wie zij
nu geloofden.
27. Hand.14:27
toen zij daar aangekomen waren, riepen zij de uitgeroepen gemeente
bijeen en deden er verslag van wat voor grote dingen God met hen gedaan
had, en dat Hij voor de natiën een deur van geloof geopend had.