Het parochiewezen in Antwerpen was sinds de middeleeuwen niet fundamenteel veranderd. De structuur was niet aangepast aan de vereisten van de Tridentijnse kerk: de parochies waren te groot en het kapittel had zoveel macht dat het gezag van de pastoor eronder leed.
Onder invloed van de bisschop werd deze structuur wel bemand met een nieuwe priestergeneratie: universitair geschoold, met pastorale ervaring en talenkennis, met oratorisch talent. Hun taken waren duidelijk omschreven, hun kudde goed afgebakend, met een pragmatisme en efficiëntie een koopmansstad waardig. De pastoors waren bijzonder bekommerd om studie, catechismus en heiligenverering. Ze werden goed betaald, maar moesten er hard voor werken.
Als één lichaam met als hoofd de bisschop. De vicaris-generaal en de pastoors vormden de mond, belast met de onophoudelijke verkondiging van het Woord Gods. De aartsdiaken en aartspriester, die eventuele overtredingen moesten opmerken, waren respectievelijk het rechter- en linkeroog. De oren werden uiteraard belichaamd door de penitencier en de biechtvaders. De officiaal vormde de bestraffende rechterhand, de zegeldrager de uitvoerende linker, en de landdekens natuurlijk de voeten. En het kapittel? Het kapittel was de romp, een weliswaar belangrijk onderdeel, maar met een vage, onduidelijke functie van "de ledematen te versterken, te ondersteunen en te vermanen".
Kapittel = pastoor van de gehele stad (vooral duidelijk bij stedelijke relig. Manifestaties zoals een processie tegen de pest, gelovigen denken: paasplicht kan steeds in OLV)
concordaten: praefectus funerum houdt betaling van alle begrafenisrechten in het oog Ze blijven dus inderdaad de romp: het onderdeel waar verbruikt wordt wat anderen hebben voortgebracht, en dat het geheel min of meer samenhoudt en continuïteit verzekert.
Sint-Walburgis: groot (25 %) en gemengd: ambachtslieden aan de haven, rijke brouwers in het noorden, immigranten en armen in de nieuwstad OLV: gemiddeld (20%, gesplitst in 1614) en rijk
JACOB: gemiddeld (17 %) en eerder rijk ANDRIES: klein (8%) en arm
Sint Joris: groot en arm (de boerekerk) Sint-Filippus uit het gebedenboek van de hertog van Anjou 1582, verhaal dat deze parochie volledig zelfstandig was nog twee buitenparochies: Sint-Willibrordus Kiel, later Sint-Laurentius, enkel in vredesperiodes Conclusie 13 binnen en 3 buiten de stad voor 60.000 tot 70.000 mensen (platteland onderpastoor nodig vanaf 1.000)
niet iedereen mag aan concursus deelnemen, gewoonlijk maar 4tal preekproef steeds ook al is er maar één kandidaat of gaat het om een permutatie
straal van 45 km rond Antwerpen helft heeft theologie gestudeerd met lic. diploma cursus honorum ook manier om hen in de stad te houden, maar heeft als nadeel dat de arme parochies steeds maar van pastoor moeten wisselen (ambtsduur gemiddeld vijf jaar korter tussen AND en OLV) onderpastoors nog erger; kerkbestuur Sint-Andries reageert wanneer pastoor Sint-Jacob sterft!
parochies van 10.000 communicanten zijn geen uitzondering, dus steeds veel veel meer dan op platteland als eerste taak aangeduid, tridentijns, cfr. de mond van van Zandvoort, aantal beroemde predikanten: Melchior vanden Bossche, Rumoldus Backx en Frans vanden Bossche, telkens van 8.00 tot 9.00, een 60 à 70 per jaar dus de dringende sacramenten, sociale controle zeer streng ahw 24/24 paraat, enkele voorbeelden van de zorg die men eraan besteedde
aalmoezen geven: grote sociale controle
Pastoor Callebout rond 1720 in Sint-Joris, wel nog een onderpastoor erbij
aalmoezen geven: grote sociale controle
samenstelling inkomen eerste helft 17 de grote afhankelijkheid van vrijgevigheid parochianen: niet goed wel goed inkomen eerste helft steeds meer dan 300, tweede steeds meer dan 700
samenstelling inkomen tweede helft 17 de dus vast inkomen en competentia verhogen
vooral ruzie met ondergeschikt personeel en koster