13. Hoe helder staat de morgenster (LvdK 157) t. & m. Ph. Nicolai; v. J.W. Schulte Nordholt
14. Hoe helder staat de morgenster (LvdK 157) t. & m. Ph. Nicolai; v. J.W. Schulte Nordholt
15. Hoe helder staat de morgenster (LvdK 157) t. & m. Ph. Nicolai; v. J.W. Schulte Nordholt
16. Hoe helder staat de morgenster (LvdK 157) t. & m. Ph. Nicolai; v. J.W. Schulte Nordholt
17. Hoe helder staat de morgenster (LvdK 157) t. & m. Ph. Nicolai; v. J.W. Schulte Nordholt
18. Hoe helder staat de morgenster (LvdK 157) t. & m. Ph. Nicolai; v. J.W. Schulte Nordholt
19. Stil gebed
Votum en groet
Ere zij de Vader en de Zoon
En de Heilige Geest,
Als in den beginne, nu en immer,
En van eeuwigheid tot
eeuwigheid.
Amen.
20. P 68 – 2, 3
Draagt op een lied, aan Hem gewijd
21. Psalm 68 (LvdK) t. W. Barnard; m. Straatsburg 1539 / Genève 1551
22. Psalm 68 (LvdK) t. W. Barnard; m. Straatsburg 1539 / Genève 1551
23. Psalm 68 (LvdK) t. W. Barnard; m. Straatsburg 1539 / Genève 1551
24. Psalm 68 (LvdK) t. W. Barnard; m. Straatsburg 1539 / Genève 1551
25. Psalm 68 (LvdK) t. W. Barnard; m. Straatsburg 1539 / Genève 1551
26. Psalm 68 (LvdK) t. W. Barnard; m. Straatsburg 1539 / Genève 1551
27. Psalm 68 (LvdK) t. W. Barnard; m. Straatsburg 1539 / Genève 1551
28. Psalm 68 (LvdK) t. W. Barnard; m. Straatsburg 1539 / Genève 1551
29. Lezing van de belofte van het
Nieuwe Verbond: Jer. 31
30. 31 Zie, er komen dagen, spreekt
de HEERE, dat Ik met het huis van
Israël en met het huis van Juda
een nieuw verbond zal sluiten,
32 niet zoals het verbond dat Ik
met hun vaderen gesloten heb op
de dag dat Ik hun hand vastgreep
om hen uit het land Egypte te
leiden –
31. Mijn verbond, dat zij verbroken
hebben, hoewel Ík hen getrouwd
had, spreekt de HEERE.
33 Voorzeker, dit is het verbond
dat Ik na die dagen met het huis
van Israël sluiten zal, spreekt de
HEERE: Ik zal Mijn wet in hun
binnenste geven en zal die in hun
hart schrijven. Ik zal hun tot een
God zijn en zíj zullen Mij tot een
volk zijn.
32. 34 Dan zullen zij niet meer
eenieder zijn naaste en eenieder
zijn broeder onderwijzen door te
zeggen: Ken de HEERE, want
zij zullen Mij allen kennen, vanaf
hun kleinste tot hun grootste toe,
spreekt de HEERE. Want Ik zal hun
ongerechtigheid vergeven en aan
hun zonde niet meer denken.
34. 1 Toen sprak God al deze woorden:
2 Ik ben de HEERE, uw God, Die u
uit het land Egypte, uit het
slavenhuis, geleid heeft.
3 U zult geen andere goden voor
Mijn aangezicht hebben.
35. 4 U zult voor uzelf geen beeld
maken, geen enkele
afbeelding van wat boven in de
hemel, of beneden op de aarde of
in het water onder de aarde is.
5 U zult zich daarvoor niet
neerbuigen, en die niet dienen,
want Ik, de HEERE, uw God, ben
een na-ijverig God, Die de misdaad
van de vaderen vergeldt aan de
kinderen,
36. aan het derde en
vierde geslacht van hen die Mij
haten, 6 maar Die barmhartigheid
doet aan duizenden van hen die Mij
liefhebben en Mijn geboden in acht
nemen.
7 U zult de Naam van de HEERE,
uw God, niet ijdel gebruiken, want
de HEERE zal niet voor onschuldig
houden wie Zijn Naam ijdel
gebruikt.
37. 8 Gedenk de sabbatdag, dat u die
heiligt.
9 Zes dagen zult u arbeiden en al
uw werk doen,
10 maar de zevende dag is de
sabbat van de HEERE, uw
God. Dan zult u geen enkel werk
doen, u, noch uw zoon, noch uw
dochter,
38. noch uw slaaf, noch uw slavin,
noch uw vee, noch uw vreemdeling
die binnen uw poorten is.
11 Want in zes dagen heeft de
HEERE de hemel en de aarde
gemaakt, de zee, en al wat erin is,
en Hij rustte op de zevende dag.
Daarom zegende de HEERE de
sabbatdag, en heiligde die.
39. 12 Eer uw vader en uw moeder,
opdat uw dagen verlengd worden
in het land dat de HEERE, uw God,
u geeft.
13 U zult niet doodslaan.
14 U zult niet echtbreken .
15 U zult niet stelen.
16 U zult geen vals getuigenis
spreken tegen uw naaste.
40. 17 U zult niet begeren het huis
van uw naaste. U zult niet begeren
de vrouw van uw naaste, noch zijn
slaaf, noch zijn slavin, noch zijn
rund, noch zijn ezel, noch iets wat
van uw naaste is.
51. 10 Maar over het huis van David en
over de inwoners van Jeruzalem
zal Ik de Geest van de genade en
van de gebeden uitstorten. Zij
zullen Mij aanschouwen, Die zij
doorstoken hebben. Zij zullen over
Hem rouw bedrijven, als met de
rouwklacht over een enig kind; en
zij zullen over Hem bitter klagen,
zoals men bitter klaagt over een
eerstgeborene.
52. 11 Op die dag zal in Jeruzalem de
rouwklacht groot zijn, zoals de
rouwklacht van Hadad-Rimmon in
het dal van Megiddo.
12 Het land zal rouw bedrijven, elk
geslacht afzonderlijk: het geslacht
van het huis van David afzonderlijk
en hun vrouwen afzonderlijk, het
geslacht van het huis van Nathan
afzonderlijk en hun vrouwen
afzonderlijk,
53. 13 het geslacht van het huis van
Levi afzonderlijk en hun vrouwen
afzonderlijk, het geslacht van
Simeï afzonderlijk en hun vrouwen
afzonderlijk,
14 al de overige geslachten: elk
geslacht afzonderlijk en hun
vrouwen afzonderlijk.
55. 16 Het zal geschieden dat al de
overgeblevenen van alle
heidenvolken die tegen Jeruzalem
zijn opgerukt, van jaar tot jaar
zullen opgaan om zich neer te
buigen voor de Koning, de HEERE
van de legermachten, en om het
Loofhuttenfeest te vieren.
56. 17 Het zal geschieden dat er geen
regen zal vallen op hem die uit de
geslachten van de aarde niet zal
opgaan naar Jeruzalem om zich
voor de Koning, de HEERE van de
legermachten, neer te buigen.
18 Als het geslacht van de
Egyptenaren,
57. waarop geen regen is gevallen,
niet zal opgaan en komen, dan zal
de plaag komen waarmee de
HEERE de heidenvolken zal treffen
die niet zullen optrekken om het
Loofhuttenfeest te vieren.
19 Dit zal de straf zijn voor de
zonde van Egypte en de straf voor
de zonde van alle heidenvolken die
niet zullen opgaan om het
Loofhuttenfeest te vieren.
58. 20 Op die dag zal op de bellen van
de paarden staan: HEILIG VOOR DE
HEERE. En de potten in het huis
van de HEERE zullen zijn als de
sprengbekkens voor het altaar.
59. 21 Ja, al de potten in Jeruzalem en
in Juda zullen voor de HEERE van
de legermachten heilig zijn, zodat
allen die willen offeren, zullen
komen en ervan nemen om erin te
koken. Op die dag zal er geen
Kanaäniet meer zijn in het huis van
de HEERE van de legermachten.
61. 37 En op de laatste, de grote dag
van het feest, stond Jezus daar en
riep: Als iemand dorst heeft, laat
hij tot Mij komen en drinken.
38 Wie in Mij gelooft, zoals de
Schrift zegt: Stromen van levend
water zullen uit zijn binnenste
vloeien.
62. 39 (En dit zei Hij over de Geest,
Die zij die in Hem geloven,
ontvangen zouden; want de Heilige
Geest was er nog niet, omdat Jezus
nog niet verheerlijkt was.)