2. VDD GB 6
Kom tot uw Heiland,
toef langer niet.
Kom nu tot Hem,
Die redding u biedt,
die ook voor u
de hemel verliet.
Hoor naar Zijn
roepstem kom!
3. Heerlijk, heerlijk klinkt de
vreugdetoon
van de zaal'gen, juichend bij
Gods Zoon;
als zij vergaad'ren rondom
de troon,
daar waar de eng'len staan.
4. 2
"Laat kind'ren komen", zo
klonk Zijn stem.
Spring op van vreugd,
verblijd u in Hem;
o, luister naar die lief'lijke
stem:
toef langer niet, maar kom!
5. Heerlijk, heerlijk klinkt de
vreugdetoon
van de zaal'gen, juichend bij
Gods Zoon;
als zij vergaad'ren rondom
de troon,
daar waar de eng'len staan.
6. 3
Wil toch bedenken: Hij is
nabij:
volg dan Zijn stem, ook u
maakt Hij vrij.
Luister, Hij spreekt tot U en
tot mij:
"Komt tot Mij, zondaars,
komt!"
7. Heerlijk, heerlijk klinkt de
vreugdetoon
van de zaal'gen, juichend bij
Gods Zoon;
als zij vergaad'ren rondom
de troon,
daar waar de eng'len staan.
9. P 96 – 1, 7
Zingt voor den HEER op
nieuwe wijze,
zing aarde, zing zijn naam ten
prijze,
boodschap zijn heil van dag
tot dag,
wek bij de volken diep ontzag
voor 't wonder van zijn
gunstbewijzen.
10. 7 Zo zal zijn koninkrijk
beginnen.
De Rechter rijdt de wereld
binnen,
Hij richt de aarde naar zijn
recht,
het pleit der volken wordt
beslecht.
Zijn trouw en waarheid
overwinnen.
12. P 96 – 3
Geeft aan den HEER, alle
geslachten,
geeft aan den HERE lof en
krachten.
Gij volken, roemt zijn grote
naam,
komt in zijn heiligdom tezaam,
looft Hem, den Heer der
hemelmachten.
14. 4
Voltrek de reiniging en raak
mij aan
met bloed en hysop, dan ben
ik genezen.
Was mij geheel, en uit de
nacht herrezen
zal ik dan sneeuwwit voor uw
ogen staan.
15. Gun aan mijn oog een lichte
ochtendstond,
doe aan mijn oor uw blijde
boodschap horen,
dan juicht mijn hart, hoezeer
door U gewond.
Doe weg mijn kwaad, wis uit
de laatste sporen.
17. Prijst Hem, prijst Hem, Jezus,
de machtige Redder.
Om ons dwalen droeg Hij een
doornenkroon,
Onze hoop, van wie wij
verlossing verwachten.
Kroont Hem, kroont Hem,
Jezus de Mensenzoon.
18. Als een offerlam heeft Hij de
schuld gedragen.
Wat een liefde, dat Hij ons
leven geeft.
Refrein:
Prijst Hem, prijst Hem,
om zijn geweldige grootheid.
Prijst Hem, prijst Hem, alles
wat adem heeft.
20. 3
Een hart dat wacht in ootmoed
is lieflijk voor de Heer,
maar op een hart vol
hoogmoed
ziet Hij in gramschap neer.
Wie vraagt naar zijn gebod
en bidden blijft en waken,
in hem wil woning maken
het heil, de Zoon van God.
26. Lezen Jes. 8 : 23 – 9 : 6
23 Doch er zal geen donkerheid
wezen voor het land dat in
benauwdheid was. Zoals Hij in
het verleden smaad bracht over
het land van Zebulon en over
het land van Naftali, zo brengt
Hij in de toekomst eer over de
weg der zee, de overzijde van
de Jordaan, de landstreek der
heidenen.
27. 1 Het volk dat in donkerheid
wandelt, ziet een groot licht;
over hen die wonen in een
land van diepe duisternis,
straalt een licht. 2 Gij hebt het
volk vermenigvuldigd, zijn
vreugde groot gemaakt; het
verheugt zich voor uw
aangezicht als met de vreugde
bij de oogst, zoals men juicht
bij het verdelen van de buit.
28. 3 Want het juk dat het drukte,
en de stang op zijn schouder,
de roede van zijn drijver, hebt
Gij verbroken als op
Midjansdag. 4 Want elke
schoen die dreunend stampt,
en elke mantel, in bloed
gewenteld, zal verbrand
worden, een prooi van het
vuur. 5 Want een Kind is ons
geboren,
29. een Zoon is ons gegeven,
en de heerschappij rust op
zijn schouder en men noemt
hem Wonderbare Raadsman,
Sterke God, Eeuwige Vader,
Vredevorst. 6 Groot zal de
heerschappij zijn
30. en eindeloos de vrede op de
troon van David en over zijn
koninkrijk, doordat hij het
sticht en grondvest met recht
en gerechtigheid, van nu aan
tot in eeuwigheid. De ijver van
de HERE der heerscharen zal
dit doen.
31. Math. 4 : 12 t/m 17
12 Toen Hij vernam, dat
Johannes overgeleverd was,
trok Hij Zich terug naar
Galilea. 13 En Hij verliet
Nazaret en ging wonen te
Kafarnaüm, aan de zee, in het
gebied van Zebulon en Naftali,
14 opdat vervuld zou worden
het woord, door de profeet
Jesaja gesproken,
32. toen hij zeide:
15 Het land Zebulon en het
land Naftali, aan de zeeweg,
over de Jordaan, Galilea der
heidenen:
16 het volk, dat in duisternis
gezeten is, heeft een groot
licht gezien,
33. en voor hen, die gezeten zijn
in het land en de schaduw des
doods, is een licht opgegaan.
17 Van toen aan begon Jezus
te prediken en te zeggen:
Bekeert u, want het Koninkrijk
der hemelen is nabijgekomen.
34. G 160 – 1, 2
Komt ons in de diepe nacht
ter ore:
35. 1.
Komt ons in de diepe nacht ter
ore:
de morgenster is opgegaan,
een mensenkind voor ons
geboren,
`God zal ons redden' is zijn
naam.
36. Opent uw hart, gelooft uw
ogen,
vertrouwt u toe aan wat gij
ziet:
hoe 't woord van God van alzo
hoge
hier menselijk aan ons
geschiedt.
37. 2
Geen ander teken ons
gegeven
geen licht in onze duisternis
dan deze mens om mee te
leven
een God die onze broeder is.
38. Zingt voor uw God, Hij
openbaarde
in Jezus zijn menslievendheid.
Zo wordt de wereld nieuwe
aarde
en alle vlees aanschouwt het
heil.
39. “Licht in het donker”
1 Het volk dat in donkerheid
wandelt, ziet een groot licht;
over hen die wonen in een
land van diepe duisternis,
straalt een licht.
40. G 26
1 Daar is uit 's werelds duistre
wolken
een licht der lichten
opgegaan.
Komt tot zijn schijnsel, alle
volken,
en gij, mijn ziele, bid het aan!
41. Het komt de schaduwen
beschijnen,
de zwarte schaduw van de
dood.
De nacht der zonde zal
verdwijnen,
genade spreidt haar
morgenrood.
42. 2 Gij wilt met vrede tot ons
komen,
met vreed' en vrijheid, vreugd'
en eer.
Het juk is van de hals
genomen,
God lof, wij zijn geen slaven
meer!
43. De staf des drijvers ligt
verbroken,
aan wie ons hart zich had
verkocht,
en 't wapentuig in brand
gestoken
van hem, die onze zielen
zocht.
44. 3 Wat heil, een Kind is ons
geboren,
een Zoon gegeven door Gods
kracht!
De heerschappij zal Hem
behoren,
zijn last is licht, zijn juk is
zacht.
45. Zijn naam is `Wonderbaar',
zijn daden
zijn wondren van genaad'
alleen.
Hij doet ons, hoe met schuld
beladen,
verzoend voor 't oog des
Vaders treên.
46. 4 O Vredevorst, Gij kunt
gebieden
de vreed' op aard' en in mijn
ziel!
Doe alle volken tot U vlieden,
dat al wat ademt voor U kniel!
47. Des Heren ijver zal bewerken,
dat Hij de zetel, U bereid,
met recht en met gericht zal
sterken.
Hem zij de lof in eeuwigheid!
48. Danken en bidden.
Collecte
1ste voor evangelisatie
2de voor eigen gemeente
Slotlied ELB 109 – 1, 2, 3
Al wie dolend in het donker
49. 1 Al wie dolend in het donker
in de holte van de nacht
en verlangend naar een
wonder
op de nieuwe morgen wacht:
vrijheid wordt aan u
verkondigd
door een koning zonder
macht.
50. 2 Onze lasten zal Hij dragen
onze onmacht totterdood
geeft als antwoord op ons
vragen
ons zichzelf als levensbrood
nieuwe vrede zal er dagen
liefde straalt als morgenrood.
51. 3 Tot de groten zal Hij spreken
even weerloos als een lam
het geknakte riet niet breken
Hij bewaakt de kleine vlam:
hoort en ziet het levend teken
van een God die tot ons
kwam.