2. VDD ELB 144De Geest des Heren die het levenen vrijheid is en helder licht,
3. 1 De Geest des Heren die het leven en vrijheid is en helder licht, weerspiegelt in ons opgeheven, niet meer omsluierd aangezicht. God is de Geest die ons geleidt van heerlijkheid tot heerlijkheid.
4. 2 Het licht dat wij aanschouwen mogen, dat door geen duister wordt bedekt, het evangelie ons voor ogen, dat ons voorgoed tot leven wekt, is Christus in wiens heerlijkheid het beeld van God ons begeleidt.
5. 3 De God, die sprak in den beginne: 'Licht schijne in de duisternis', verlicht ook heden hart en zinnen van ieder die in Christus is. Wij zien in Christus' aangezicht Gods eigen ongeschapen licht.
8. 1 God is Koning, Hij / sticht zijn heerschappij. Volken, hoort zijn stem. / Buigt u, beeft voor Hem, die met macht gekroond / op de cherubs troont. Aarde, word bewogen, / beef voor zijn vermogen.
9. 8 Maakt Hem nu tezaam / groot, verheft zijn naam. Buigt u voor Hem neer, / Hij is onze Heer, die met macht gekroond / op de Sion troont. Houdt Hem hoog in ere! / Heilig is de HERE.
11. 7 God zij geprezen met ontzag. Hij draagt ons leven dag aan dag, zijn naam is onze vrede. Hij is het die ons heeft gered, die ons in ruimte heeft gezet en leidt met vaste schreden.
12. Hij die het licht roept in de nacht, Hij heeft ons heil teweeggebracht, dat wordt ons niet ontnomen. Hij droeg ons door de diepte heen, de HERE Here doet alleen ons aan de dood ontkomen.
13. 8 Hij klieft het hoofd van wie Hem haat, de vijand die Hem wederstaat; God heeft het woord gesproken: Ik doe u keren naar uw huis, Ik haal u door het water thuis,
14. dan zult gij zijn gewroken! Uw feeststoet zal men zien, o Heer, mijn Koning, in uw wederkeer, uw tempel en uw tuinen. Muziek zal U ter zijde gaan, ik hoor de tamboerijnen slaan, weerklinken de bazuinen.
19. 1 Zo zegt de HERE: Waar toch is de scheidbrief uwer moeder, waarmede Ik haar verstoten heb? Of wie van mijn schuldeisers is het, aan wie Ik u verkocht heb? Zie, om uw ongerechtigheden zijt gij verkocht en om uw overtredingen is uw moeder verstoten. 2 Waarom was er niemand, toen Ik kwam, en antwoordde niemand, toen Ik riep?
20. Is mijn hand dan werkelijk te kort om te verlossen, of is er in Mij geen kracht om te redden? Zie, door mijn dreigen leg Ik de zee droog en maak Ik rivieren tot een woestijn; hun vis wordt stinkend, omdat er geen water is, en sterft van dorst. 3 Ik kleed de hemelen in het zwart en geef hun een rouwgewaad tot bedekking.
21. 4 De Here HERE heeft mij als een leerling leren spreken om met het woord de moede te kunnen ondersteunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt mij het oor, opdat ik hore zoals leerlingen doen. 5 De Here HERE heeft mij het oor geopend en ik ben niet weerspannig geweest, ik ben niet teruggedeinsd. 6 Mijn rug heb ik gegeven aan wie sloegen, en mijn wangen aan wie mij de baard uittrokken
22. mijn gelaat heb ik niet verborgen voor smadelijk speeksel. 7 Maar de Here HERE helpt mij, daarom werd ik niet te schande; daarom maakte ik mijn gelaat als een keisteen, want ik wist, dat ik niet beschaamd zou worden. 8 Hij is nabij, die mij recht verschaft; wie wil met mij een rechtsgeding voeren? Laten wij samen naar voren treden.
23. Wie zal mijn tegenpartij in het gericht zijn? Hij nadere tot mij. 9 Zie, de Here HERE helpt mij, wie zal mij dan schuldig verklaren? Zie, zij allen vergaan als een kleed, de mot zal ze verteren. 10 Wie onder u vreest de HERE, wie hoort naar de stem van zijn knecht? Wanneer hij in diepe duisternis wandelt, van licht beroofd, vertrouwe hij op de naam des HEREN en steune op zijn God.
24. 11 Zie, gij allen die vuur ontsteekt, u met brandpijlen uitrust, gaat in de vlam van uw eigen vuur en onder de brandpijlen die gij aangestoken hebt. Van mijn hand overkomt u dit, in pijn zult gij neerliggen.
26. 31 Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? 32 Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? 33 Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt;
27. 34 wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opge-wekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit. 35 Wie zal ons schei-denvan de liefde van Christus? Verdruk-kingof benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard? 36 Gelijk geschreven staat:OmUwentwil worden wij de ganse dag ge-dood, wij zijn gerekend als slachtschapen.
28. 37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. 38 Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, 39 noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here.
30. Welzalig de man, die niet wandelt in de raad der goddelozen. Die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de kring der spotters, maar aan des Heren wet zijn welgevallen heeft.
31. En diens wet overpeinst bij dag en bij nacht. Want hij is als een boom geplant aan waterstromen. Die zijn vrucht geeft op tijd, welks loof niet verwelkt, alles gelukt.
33. 1 Gaat, stillen in den lande, uw Koning tegemoet, de intocht is ophanden van Hem die wondren doet. Gij die de Heer verwacht, laat ons voor alle dingen Hem ons hosanna zingen. Hij komt, Hij komt met macht.
34. 3 Hoort toe, gij zwaarbeproefden, uw Koning is niet ver! Voor wie in 't duister toefden, rijst nu de morgenster. De Heer geeft in de nood zijn wonderbare bijstand; Hij slaat de laatste vijand, Hij overwint de dood.
36. 1 Bij 't steken der bazuinen gaat in een punt des tijds over der wereld puinen Gods licht op, klaar en weids. En die in Christus zijn ontmoeten blij elkander, ontkomen aan de schijn, geheel en al veranderd.
37. 4 Als Gods bazuinen klinken en als het morgenrood te middernacht zal blinken, o strenge, bittre dood, waar is uw zege dan, waar is uw scherpe schade aan vrouw en kind en man, uw rijk van ongenade?
38. 5 Tiran die onomwonden verdelgt in stad en land, al is door onze zonden de wet ook op uw hand, Gode zij dank dat Hij uw schrikbewind deed falen. In Christus zullen wij de lauwerkrans behalen.
42. 5 Zijn volk heeft Hij voorgoed bevrijd en zijn verbond staat voor altijd, een licht hoog op de berg ontstoken. Heilig en zeer te duchten is zijn naam in de geschiedenis. Nooit wordt wat Hij belooft verbroken.