22. Komt, laat ons zingen vandaag,
zingen vandaag,
zingen tot de eer van God.
Komt, laat ons zingen vandaag,
zingen vandaag,
zingen tot de eer van God.
23. Komt, laat ons bidden vandaag,
bidden vandaag,
bidden tot de eer van God.
Komt, laat ons bidden vandaag,
bidden vandaag,
bidden tot de eer van God.
24. Komt, laat ons klappen vandaag,
klappen vandaag,
klappen tot de eer van God.
Komt, laat ons klappen vandaag,
klappen vandaag,
klappen tot de eer van God.
35. 2 Toen zei Jozua tegen het hele volk:
‘Dit moet ik zeggen van de Heer, de
God van Israël: Jullie voorouders
Terach, Abraham en Nachor
woonden lang geleden ten oosten van
de rivier de Eufraat. Zij vereerden
toen andere goden. 3 Maar de Heer
haalde jullie voorvader Abraham
daar weg, en liet hem door heel
Kanaän rondtrekken.
37. Abram gaat op reis
121 De Heer zei tegen Abram: ‘Ga
weg uit je eigen land en ga weg
van je familie. Ik zal je zeggen naar
welk land je moet gaan. 2 Ik zal je
zo veel nakomelingen geven dat ze
een groot volk worden.
38. Ik zal je rijk en gelukkig en
beroemd maken. Jij zult ook
anderen gelukkig maken. 3 Als de
volken op aarde elkaar geluk
toewensen, zullen ze zeggen: ‘Ik
hoop dat je net zo gelukkig wordt
als Abram.’
39. Ik zal goed zijn voor de mensen
die goed zijn voor jou. Maar de
mensen die jou slecht behandelen,
die zal ik straffen.’
4-5 Abram deed wat de Heer
gezegd had.
40. Hij ging weg uit Charan. Hij was
toen 75 jaar oud. Hij nam zijn
vrouw Sarai en zijn neef Lot mee.
En ze namen alles mee wat ze
hadden, ook hun slaven en
slavinnen. Ze gingen op weg
naar het land Kanaän.