12. Stil gebed
Votum en groet
Ere zij de Vader en de Zoon
En de Heilige Geest,
Als in den beginne, nu en immer,
En van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen.
39. 10 Maar Mozes antwoordde:
‘Neemt u mij niet kwalijk, Heer,
maar ik ben geen goed spreker.
Dat is altijd al zo geweest, en daar
is geen verandering in gekomen nu
u tegen mij, uw dienaar, gesproken
hebt. Ik kan nooit de juiste
woorden vinden.’ 11 De HEER zei:
‘Wie heeft de mens een mond
gegeven? Wie maakt
40. iemand stom of doof, ziende of
blind? Wie anders dan ik, de
HEER? leggen.’ Wie maakt
iemand stom of doof, ziende of
blind? Wie anders dan ik, de
HEER? leggen.’ 12 Ga nu, ik zal bij
je zijn als je moet spreken en je
de woorden in de mond
41. 13 Maar Mozes hield vol: ‘Neemt
u mij niet kwalijk, Heer, stuur
toch iemand anders, wie u maar
wilt.’ 14 Nu werd de HEER kwaad
op Mozes. ‘Je hebt toch een
broer, de Leviet Aäron!’ zei hij.
‘Ik weet dat hij welbespraakt is.
Hij is al naar je onderweg en zal
blij zijn je te zien.
42. 15 Vertel jij hem wat hij moet
zeggen. Ik zal bij jullie zijn als je
moet spreken en jullie ingeven wat
je moet doen. 16 Hij zal in jouw
plaats het volk toespreken: hij zal
jouw mond zijn, jij zult zijn god zijn.
17 En neem je staf in de hand, want
daarmee moet je de wonderen
doen.’
47. 1 Hierna stuurde Jozua, de zoon van
Nun, er vanuit Sittim in het geheim
twee spionnen op uit. Hij gaf hun de
opdracht: ‘Verken het hele gebied,
maar vooral Jericho.’ De mannen
vertrokken. Toen ze in Jericho
waren gekomen, vonden ze
onderdak bij een hoer, Rachab
genaamd, bij wie ze wilden
overnachten.
48. 2 Maar toen de koning van Jericho
hoorde dat er die nacht spionnen
van Israël waren gekomen, 3 liet hij
Rachab het volgende bevel geven:
‘Lever ze uit, die mannen die bij je
zijn, want ze zijn hier om te
spioneren.’
49. 4 Maar Rachab – die de twee
mannen verborgen had – zei: ‘Die
mannen hebben mij inderdaad
bezocht, maar ik weet niet waar ze
vandaan kwamen. 5 Ze zijn
vertrokken vlak voordat het donker
werd en de poort zou worden
gesloten. Ik heb geen idee waar ze
naartoe zijn gegaan. Ga ze snel
achterna, dan haalt u ze nog in.’
50. 6 Rachab had de mannen naar het
dak gebracht en ze daar verborgen
onder bundels vlas. 7 Hun
achtervolgers vertrokken meteen in
de richting van de Jordaan, naar de
oversteekplaatsen. Zodra ze de stad
hadden verlaten werd de poort
gesloten.