2. Slaatjes (vooral met geitenkaas)
Mosselen
Biefstuk met friet
Witloof in kaassaus
Pasta
Scampi’s
Kip
Visgerechten
Spaghetti bolognaise
Schaap- of lamgerechten
3,2%
2,1%
7,2%
3,3%
9,3%
3,0%
3,1%
5,9%
4,2%
2,0%
Lievelingsgerechten van de Belg
3.
4. a. Werkwoorden van beweging met richting
Ik ben naar de bakker gelopen.
Hij ben tot aan de brug gefietst en op de brug moest
ik te voet gaan.
We zijn naar de overkant gezwommen.
We zijn naar Parijs gereden.
b. Werkwoorden als vertrekken, beginnen, gebeuren,
blijven, gaan, komen, ontstaan, opstaan, worden,
vallen en zijn
Hij is om zeven uur gekomen.
Zij is om zes uur opgestaan.
Vera is op tijd thuisgekomen.
Perfectum met zijn
5. a. Werkwoorden van beweging zonder richting
Ik heb de hele weg gelopen.
Hij heeft veel gereisd.
We hebben de hele dag gefietst.
b. Werkwoorden met een direct object
Ik heb de deur gesloten.
We hebben ons huiswerk gemaakt.
c. Reflexieve werkwoorden
Ik heb me gewassen.
Ik heb me voorgesteld.
Perfectum met hebben
6. a. Werkwoord veranderen
Ria is veranderd.
Paolo heeft zijn kamer veranderd.
b. Werkwoord vergeten
Ik ben zijn naam vergeten. (= ik weet het niet meer)
Ik heb/ben mijn tas vergeten.
c. Werkwoord verliezen
Hij heeft zijn boek verloren.
Hij is zijn boek verloren.
Perfectum met zijn of hebben