SlideShare uma empresa Scribd logo
1 de 32
Baixar para ler offline
Onderzoek naar schoolloopbaan-
begeleidinssystemen na de
onderwijsvernieuwingen van de jaren 90
Onderwijsland
Dominique Ebbing, 67286
1
Inleiding en verantwoording
Voor u ligt het document waarin een schoolloopbaanbegeleidingsprogramma wordt geadviseerd dat
voortvloeit uit een onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen die zijn doorgevoerd in Nederland,
naar de reacties op die vernieuwingen en een drietal interviews met onderwijsprofessionals. Als
adviseur schoolloopbaanbegeleiding heb ik daarnaast een artikel geschreven omtrent de
consequenties van de vele vernieuwingen in het onderwijs voor een vakbond. In dit artikel worden
de ontwikkelingen geschetst en zullen conclusies en aanbevelingen ten aanzien van
schoolloopbaanbegeleiding worden verwoord.
De centrale vraag die is geformuleerd voor de uitwerking van dit advies is:
Waaruit bestaat een gedegen schoolloopbaanbegeleidingssysteem dat is afgestemd op de nieuwste
ontwikkelingen in het onderwijs?
In hoofdstuk één zal er geschetst worden wat een schoolloopbaanbegeleidingsysteem is en waaruit
een goed loopbaanbegeleidingssysteem kan bestaan. Hoofdstuk twee bevat een overzicht van de
meest ingrijpende onderwijsvernieuwingen, binnen hoofdstuk drie vindt u de reacties op die
vernieuwingen. In hoofdstuk vier wordt het vraaggestuurd onderwijs uiteen gezet en zijn de
ervaringen van de praktijkprofessionals die deze vernieuwingen handen en voeten moeten geven
binnen het schoolsysteem beschreven. Aansluitend vind u in hoofdstuk vijf het artikel voor de
vakbond.
Literatuur en bronnen
Daar vraag je me wat, Andrioli, T. e.a., 2007 Bohn Stafleu van Loghum te Houten
Leerboek personeelsmanagement, Kluytmans, F., 2005 Wolters-Noordfhoff te Groningen
Uitwerking casuïstiek Stenden HRM; De Zuinige Decaan en Mobiliteit, D.M. Ebbing 2010
http://ictgeschiedenis.blogspot.nl/2012/01/wat-bedoelen-we-precies-met.html, opgezocht op 3
december 2012
http://www.onderwijsgeschiedenis.nl/page21.php, opgezocht op 3 december 2012
http://onderwijs-door-de-eeuwen-heen2.wikispaces.com/, opgezocht op 3 december 2012
http://nl.wikipedia.org/wiki/Tweede_fase, opgezocht op 3 december 2012
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/voortgezet-onderwijs/vraag-en-antwoord/wat-houdt-de-
2e-fase-in-het-voortgezet-onderwijs-in.html, opgezocht op 6 december 2012
http://www.drs-online.nl/recensies.php?ID=17, opgezocht op 6 december 2012
, opgezocht op 12 december 2012
http://www.nvs-nvl.nl/en/Standard-Items/Search-Results.aspx?searchStr=effectief%20lob,
opgezocht op 8 september 2013
http://www.vo-raad.nl/dossiers/loopbaanorientatie-lob, opgezocht op 20 september 2013
2
Inhoud
Inleiding en verantwoording..................................................................................................................... 1
1. Schoolloopbaanbegeleidingssysteem ................................................................................................. 3
2. Onderwijsvernieuwingen .................................................................................................................... 6
Het Nederlandse onderwijs in historisch perspectief........................................................................... 6
Wet op het voortgezet onderwijs of Mammoetwet............................................................................... 7
Wet op het basisonderwijs................................................................................................................... 7
De basisvorming .................................................................................................................................. 8
Het Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) .................................................................. 9
De tweede fase .................................................................................................................................... 9
Profielen............................................................................................................................................. 10
Studiehuis 2e fase havo en vwo ........................................................................................................ 11
3. Reacties op de ingevoerde onderwijsvernieuwingen ........................................................................ 12
Parlementair onderzoek onderwijsvernieuwingen ............................................................................. 12
Het manifest van Beter Onderwijs Nederland.................................................................................... 13
4. Vraaggestuurd onderwijs................................................................................................................... 16
Het nieuwe leren en vraaggestuurd onderwijs................................................................................... 16
Hoe werkt het?................................................................................................................................... 16
Het competentiegericht en vraaggestuurd onderwijs en de onderwijsorganisatie ............................ 17
Welke rollen heeft de docent binnen vraaggestuurd onderwijs?....................................................... 17
Het veranderingstraject naar competentiegericht vraaggestuurd onderwijs ..................................... 18
4.1 Ervaringen praktijkprofessionals met de implementatie van de vernieuwingen in het VO.......... 19
Interview met de heer Noord van het dr. Nassau college, locatie Quintus. ............................................ 19
Interview met de heer Couthino van het dr. Nassau college, locatie Quintus. ........................................ 22
Interview met de heer Franssen van het dr. Nassau college, locatie Quintus.......................................... 25
5. Artikel vakbond .................................................................................................................................. 27
3
1. Schoolloopbaanbegeleidingssysteem
Een schoolloopbaanbegeleidingssysteem zijn de middelen en methoden om leerlingen te begeleiden
in het onderzoeken van hun kwaliteiten, interesses en drijfveren om tot een zo goed mogelijke
ontwikkeling en keuze voor hun toekomstige loopbaan te komen. Naast het leerlingvolgsysteem,
waarbij de ontwikkelingen van de leerlingen worden gedocumenteerd en gemonitord, is er een
systematiek nodig om de interesse en drijfveren van de leerlingen te onderzoeken. Doel is om naast
de basiskennis, een gedegen profielkeuze te kunnen maken voor de tweede fase en het
vervolgonderwijs.
Waar het bij de keuze van het niveau van onderwijs om capaciteiten gaat, gaan bij verdere studie- en
beroepskeuze interesses en persoonlijkheid een steeds grotere rol spelen. Waarin het begin van dit
proces de mening van anderen belangrijk is, gaat de leerling door de loop der jaren steeds meer zijn
eigen mening vormen en komt daardoor tot zelfstandige keuzes. Gemiddeld vindt dit plaats vanaf
een jaar of 17. Dit betekent dat juist in de fase van het VO begeleiding bij het maken van de keuzes
essentieel is. Het thuisfront, vrienden en kennissen vormen hierbij een belangrijke rol. Maar zeker als
het gaat om studie- en beroepskeuze heeft de school een niet te onderschatten taak. Zij is de
professional op dit terrein en zal deze rol dan ook zeker in moeten nemen om te helpen komen tot
een juiste match tussen talenten, interesses en de arbeidsmarkt.
De feiten die spelen bij keuzeprocessen bij jongeren zijn in 2008 onderzocht door de raad van werk
en zijn hieronder weergegeven;
 Jongeren baseren hun studiekeuze vooral op de indrukken van open dagen, folders en
internet. Vooral jongeren die kiezen van folders en internet hebben vaker spijt van hun
studiekeuze en stoppen ook vaker voortijdig met de opleiding.
 Het ervaren van het beroep door bedrijfsbezoeken, snuffeldagen of praktijkopdrachten
vergroot de kans op een goede keus.
 Jongeren hebben vaak geen realistisch beeld van de inhoud en de salariëring van een beroep.
 1 op de 5 studiekiezers twijfelt behoorlijk of zelfs sterk aan diens keuze.
 30% kiest pas rond de zomervakantie definitief voor een opleiding.
 Ou “ -g u ”: h bb h k uz D k z ,
dat is niet altijd het geval.
 Arbeidsmarktperspectieven wegen voor veel jongeren nauwelijks of niet mee in hun keuze.
 1 op de 5 gediplomeerde vmbo-leerlingen is ontevreden over de hulp bij het kiezen van een
vervolgopleiding. Onder havo/vwo leerlingen is ongeveer een kwart ontevreden.
(Bron Voor de keuze: Effectieve Loopbaan-oriëntatie en Begeleiding, Raad voor Werk en Inkomen)
De Raad voor Werk en Inkomen (RWI) heeft maart 2008 een advies uitgebracht als het gaat om
Loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB). Hiervoor heeft het RWI een onderzoek laten uit voeren
door Berenschot, naar de praktijk van LOB. In het onderstaande schema geeft het onderzoek de
elementen weer voor effectief LOB.
4
Elementen van effectief LOB
Contact met de beroepspraktijk: niet slechts verbale en schriftelijke informatie, leerlingen moeten
b z ‘ ’ h bb b b u k k
Reflectie: leerlingen laten communiceren over praktijkervaringen en uitdagen te reflecteren over
eigen t k b (‘ k’ ‘ k k’?)
Zelfmanagement leerling: leerlingen bewust maken van de eigen verantwoordelijkheid voor de
keuze (de docent wordt coach, de jongere maakt zelf zijn afwegingen).
Duurzame en geïntegreerde begeleiding: geïntegreerd in curriculum (geen losstaand vak) en
oriëntatie op langere termijn (niet slechts korte termijn keuzes).
Instrumenten inzetten gericht op dialoog: ‘ u g’ S g -ervaringen ook
aangrijpen voor reflectie over toekomst.
Beïnvloedingskanalen gebruiken: u ‘ g u ’
Confrontatie met arbeidsmarkt: leerlingen moeten op zijn minst weten hoe de vervolgopleiding
g b ‘ ’ qu b k - en stageperspectieven.
Differentiatie: geen blauwdruk voor alle leerlingen: twijfelaars vergen een andere ondersteuning
dan degenen die hun besluit al genomen hebben.
Een belangrijk aspect wat hierbij wordt gegeven is de samenhang tussen de genoemde elementen.
Echter hebben we te maken met onderwijsvernieuwingen die daar van grote invloed op zijn. Deze
onderwijsvernieuwingen en de reacties op de vernieuwingen komen in de volgende hoofdstukken
aan de orde.
In 2010 heeft CINOP Advies (een adviesbureau op het gebied van leren, opleiden en ontwikkelen
binnen de driehoek overheid – beroepsonderwijs – arbeidsmarkt) een advies voor effectieve
loopbaanbegeleiding gegeven dat de Nederlandse Vereniging van Schooldecanen en
Leerlingbegeleiders (NVS-NVL) heeft gepubliceerd. Het rapport en de presentatie (december 2010)
zijn te vinden op de website van het NVS-NHL. Daarin wordt geconcludeerd dat een effectief LOB op
leerlingenniveau voldoet aan een aantal begeleidingscomponenten die hieronder zijn omschreven:
 Affectieve component: het opbouwen van een goede relatie met wederzijds vertrouwen;
 Informatieve component: het aanbieden van juiste en relevante informatie waarin
verschillende alternatieven worden aangereikt;
 Reflectieve component: de ‘meaning-making’ factor in de vorm van een dialoog over recente
ervaringen, het krijgt betekenis;
 Actiefmakende component: de ‘agency’ factor
 Netwerkcomponent: onderhandelen, netwerkontwikkeling en toegang verlenen tot een
netwerk.
Binnen het proces van een schoolloopbaanbegeleidingssysteem is het continue proces van een
interne dialoog waarin ervaringen met de eigen kwaliteiten en motieven worden verbonden
gecombineerd met een externe dialoog, waarbij de ervaringen met waarden en mogelijkheden in
werk en leren worden verboden. De leerling voert deze interne en externe dialoog op basis van
kritische uitdagende ervaringen en zal daarop zijn keuzes maken in leren en handelen.
5
De loopbaancompententies vormen hierbij een hulpmiddel waarbij kwaliteitenreflectie (wat kan ik),
loopbaansturing (hoe kan ik dat doen), motievenreflectie (wat wil ik), werkexploratie (waar kan ik dat
doen) en netwerken (wie kan mij daarbij helpen) als een schil om de loopbaanvraag liggen. Ieder van
deze invalshoeken worden daarbij onderzocht.
Een effectief LOB binnen de schoolorganisatie zou moeten bestaan uit een:
 Loopbaangerichte leeromgeving (praktijkgestuurd, gesprekken over praktijkervaringen en
keuzemogelijkheden);
 Docenten in contact met de arbeidsmarkt om zo up-to-date te blijven en contacten te
onderhouden met het bedrijfsleven;
 Instrumenten (portfolio en pop) ondersteunend inzetten binnen een loopbaangerichte
leeromgeving;
 Actief betrekken van ouders en communiceren hoe LOB op school vorm wordt gegeven;
 Samenwerking school en bedrijfsleven op basis van gedeelde verantwoordelijkheid.
Jan Willem Bruil (2010) van Cinop Advies beschrijft in zijn artikel 10 componenten voor doelmatiger
loopbaanbegeleiding. Insteek is het belang van een goed LOB-systeem in een turbulente economie
waarin het lerend vermogen, flexibiliteit en zelfstandigheid belangrijker worden om van lifetime
employment naar lifetime employability te transformeren. In Noord-Ierland is berekend dat elke £
(Pond) die is uitgegeven aan begeleiding er een 9-voudige opbrengt gegenereerd wordt voor de
economie (McCarthy, 2008). Juist doordat er in Nederland op relatief vroege leeftijd een profiel
gekozen moet worden (early tracking) is er op het gebied van loopbaancompetenties een extra
behoefte. Pubers kunnen over het algemeen de gevolgen van hun keuzes niet overzien. Uit angst om
mogelijkheden uit te sluiten wordt een keuze gemaakt.
Componenten die Bruil beschrijft zijn:
 Systematisch persoonlijk contact waardoor een dialoog en reflectie kan plaatsvinden;
 Integratie met het beroepsdomein, praktijkervaring opdoen en daarop reflecteren maakt het
mogelijk waarbij beroeps b ’ h b b g g ;
 Samenhang leerlijnen: het binnen en buiten de school systematisch integreren van
onderwerpen zodat het hele leven de leerstof is. Daarin onderscheid Bruil de volgende
leerlijnen: kennis en vaardigheden, loopbaan en praktijkuitdagingen;
 Verankering, in curriculum, programma van toetsing en schoolbeleid zodat het geen
vrijblijvendheid is maar vorm krijgt in het schoolbeleid;
 Training van mentoren, coaches, slb-ers. ;
 Peer support, voor reflectie, delen van ervaringen en beroepsbeelden, samenwerken en
stimuleren;
 Docenten en begeleiders in aanraking brengen met de arbeidsmarkt waardoor de
samenhang tussen de drie leerlijnen herkenbaar wordt;
 Vernieuwingen kleinschalig starten, dit geeft de mogelijkheid om makkelijk bij te sturen en
het tot een succes te brengen waardoor sceptici over de drempel worden getild;
 Longitudinaal proces, er zal voortdurend aandacht aan loopbaanbegeleiding besteedt
moeten worden zoals doorlopende leer- en begeleidingslijnen.
 Maken van een portfolio, blijkt het nuttigste loopbaaninstrument, mits goed aangestuurd en
begeleid.
6
2. Onderwijsvernieuwingen
Binnen de onderwijsvernieuwingen die in de jaren 90 zijn doorgevoerd, zal het schoolloopbaan-
begeleidingssysteem een plaats moeten krijgen. Om daar zicht op te krijgen, beschrijf ik in dit
volgende hoofdstuk de belangrijkste onderwijsvernieuwingen.
Een welvarend land als Nederland tracht economisch bij te blijven door te anticiperen op
ontwikkelingen op macro-niveau. Een middel om daar invloed op uit te oefenen is door te zorgen
voor een goed onderwijsstelsel dat aansluit bij de kenniseconomie en de technologische
ontwikkelingen in een mondiale samenleving. Daarnaast dienen de verschillende schoolsystemen op
elkaar aan te sluiten, een kennishiaat leidt tot het niet door kunnen stromen in de gewenste
vervolgopleiding. Door de Nederlandse overheid zijn veel initiatieven ontwikkeld om het onderwijs in
Nederland op peil te houden, c.q. te verbeteren. Deze initiatieven hebben geleid tot wetsvoorstellen
en uiteindelijk tot wetten die aan de scholen worden opgelegd. Vanuit het ministerie van Onderwijs.
Cultuur en Welzijn is de onderwijsinspectie het uitvoerende orgaan om scholen te controleren op de
handhaving van deze wetten en de kwaliteit van het onderwijs. Aan de onderwijsinstellingen de
schone taak om deze wetten en op een goede en werkbare manier te implementeren binnen het
bestaande schoolsysteem.
De invoering van deze wetten worden onderwijsvernieuwing genoemd en ze hebben als doel het
onderwijs in Nederland te verbeteren. De laatste 20 jaar zijn er vanuit het ministerie 30
onderwijsvernieuwingen doorgevoerd. Historisch gezien is de Mammoetwet uit 1968 het eerste
grootschalige uitgevoerde initiatief om onderwijsverbetering van bovenaf op te leggen. Naast de
door het ministerie van OCW opgelegde vernieuwingen, kent de onderwijspraktijk nog twee soorten
vernieuwingen, namelijk autonome vernieuwingen en ICT-vernieuwingen. Autonome
vernieuwingsbeweging in het onderwijs worden gekenmerkt door een andere blik op het onderwijs
waarbij de nadruk ligt op de ontwikkeling van het individu. ICT-vernieuwingen gaan over een nieuwe
manier van het lesmateriaal aanbieden zoal bijvoorbeeld het gebruik van Active-boards, het internet
en gebruik van tablets. De 11 onlangs geopende Steve Jobs Schools zijn een combinatie van de
autonome en ICT-vernieuwingen in het onderwijs. In dit advies richten we ons op de door het
ministerie opgelegde onderwijsvernieuwingen en de effecten daarvan op de onderwijsinstellingen.
Het Nederlandse onderwijs in historisch perspectief
In het jaar 1900 is in Nederland de leerplichtwet ingevoerd, wat inhoud dat ieder kind van zijn 6e
tot
zijn 12e
jaar onderwijs moet volgen, op enkele vastgelegde uitzonderingen na. Vanaf 1955 is de wet
op het basisonderwijs van kracht waarbij kinderen van 4 tot 6 jaar ook kleuteronderwijs dienen te
volgen voordat ze doorstromen naar de basisschool. Voor 1950 kwam het er in de praktijk vaak op
neer, dat kinderen uit de arbeidersklasse niet verder kwam dan het lager beroepsonderwijs of de
Ulo. Kinderen uit de middenstandsgezinnen stroomden na de lagere school door naar de Ulo, het
HBS of de MMS en alleen de kinderen van de elite gingen naar het lyceum of het gymnasium om
vervolgens te gaan studeren. De wet had als doel om iedereen in de gelegenheid te stellen om te
leren.
Vrijheid van onderwijs is in Nederland een recht op grond waarvan iedereen een school mag
oprichten. Daarnaast houdt Vrijheid van onderwijs ook in dat ouders voor hun kinderen mogen
kiezen tussen openbare scholen, onderwijs dat is gebaseerd op een religieuze of
levensbeschouwelijke visie (bijzonder onderwijs), en thuisonderwijs. Naast de openbare en
Christelijke basisscholen hebben stromingsvernieuwers vanuit psychologisch en pedagogisch
oogpunt voor een differentiatie in het basisschoolsysteem gezorgd.
7
Onderwijs wordt vorm gegeven rondom het kind en deze scholen worden zogenaamde
methodescholen genoemd. Het gaat op deze scholen meer om de pedagogische opvatting die
bepalend is voor de ontwikkeling van het kind, dan dat er een specifieke geloofsleer centraal staat.
Ze worden gekenmerkt door de keuze voor een bepaalde pedagogie, of een eigen maatschappij- en
mensbeeld. Dit dient als fundament voor de onderwijsvormgeving binnen de stroming. Voorbeelden
van methodescholen zijn Montessori scholen (vanaf 1916), Vrije School (vanaf 1923), Dalton
onderwijs (vanaf 1926) en Jenaplan onderwijs (vanaf 1955).
Wet op het voortgezet onderwijs of Mammoetwet
Minister Jo Cals voerde in 1968 een nieuwe wet door op het gebied van Voortgezet Onderwijs, in de
volksmond de Mammoetwet genoemd. Deze wet hield in dat de Ambachtsschool, de
Nijverheidsschool, het VGLO, de Ulo en de HBS verdwenen en werden vervangen door drie soorten
onderwijs. Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (gymnasium, atheneum en lyceum), het
algemeen voortgezet onderwijs (LAVO, MAVO en HAVO) en het beroepsonderwijs (LBO, MBO en
HBO). Doorstroming tussen de drie onderwijssoorten werd mogelijk gemaakt en nieuwe elementen
zoals de brugklas, en vakken als maatschappijleer en handvaardigheid werden verplicht gesteld. De
wet had als doel om een goede overgang tussen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs te
realiseren.
Wet op het basisonderwijs
De Wet op het Basisonderwijs van 1985 zorgt voor een integratie van de kleuterschool bij de lagere
school tot de Basisschool voor leerlingen van 4-12 jaar. De klassen verdwenen en werden groepen
genoemd, waarbij in de kleutergroepen het leren dat in groep 3 wordt geactiveerd, op een
voorbereide manier wordt gestimuleerd door voorbereidend lezen en rekenen te doceren. Alle
onderwijsstromingen nemen deze wet over behalve de vrije scholen die vanuit hun pedagogische en
antroposofische visie het kind laten `kleuteren`. Er werden nieuwe vakken toegevoegd en de scholen
moesten de inhoud en organisatie van het onderwijs uitgebreid beschrijven in een zogenaamd
Schoolwerkplan.
Voor de jaren 90 stond klassikaal-methodisch onderwijs centraal, waarbij een docent via methodes
de leerstof op de klas overbrengt. De basis voor klassikaal-methodisch onderwijs ligt in het
behaviorisme (psychologische stroming die er vanuit gaat dat een mens geboren wordt als een
onbeschreven blad dat je kunt vullen met kennis). De aandacht voor competentie-ontwikkeling en
competentiegericht leren is sinds de jaren 90 steeds meer in de belangstelling komen te staan. Om
de opleidingen aan te laten sluiten op de arbeidsmarkt zijn scholen en bedrijven actief gaan
samenwerken. Door alle ontwikkelingen op het gebied van informatievoorziening zijn de
mogelijkheden van leren via diverse media toegenomen. Het onderwijs maakt veel gebruik van
internet, televisie en mondiale informatie. Daardoor verandert de manier van leren en zijn er veel
electronische hulpmiddelen ontstaan. Zo zijn we beland in het connectivisme, wat er vanuit gaat dat
de leerling niet alles hoeft te weten maar dat hij weet waar hij de benodigde informatie kan vinden.
Het ‘weten’ veranderd meer in ‘verbonden’ zijn.
8
In de afgelopen 20 jaar zijn er wel 30 onderwijsvernieuwingen doorgevoerd waarbij een verschil
gemaakt dient te worden tussen organisatorische, bestuurlijke en didactisch-pedagogische
vernieuwingen. Een aantal van deze onderwijsvernieuwingen zijn zo ingrijpend geweest dat ze een
grote invloed hebben op de manier waarop het onderwijs binnen de school moet worden ingericht,
op de competenties en de vakdidactiek van de docenten en op de manier van leren van de
leerlingen. Er zijn veel reacties op deze vernieuwingen gekomen en er is geëvalueerd op de ingezette
weg en in sommige gevallen bijgestuurd. Hieronder volgt een overzicht van deze ingrijpende
vernieuwingen, wat houden ze precies in en welk doelen streven ze na.
De volgende ingevoerde onderwijsvernieuwingen zal ik beschrijven:
 De basisvorming
 Het VMBO
 Tweede fase
 Profielen
 Studiehuis of het nieuwe leren
De basisvorming
Omdat lang niet alle kinderen op hun twaalfde weten wat ze willen en kunnen en om het tekort aan
belangstelling voor het technische onderwijs te verkleinen, is in 1990 de wet op de basisvorming
ingevoerd. Vanaf het schooljaar 1993-1994 was deze wet voor alle scholen verplicht.
De basisvorming is het onderwijsprogramma voor de eerste twee à drie leerjaren van het
Nederlandse voortgezet onderwijs. Het is bedoeld om scholieren op alle schooltypen, van vmbo tot
gymnasium, dezelfde basis te geven voor de rest van hun schooltijd. Binnen deze basisvorming wordt
in 14 vakken les gegeven en moeten bepaalde kerndoelen worden bereikt, een bepaalde basiskennis
voor de leerlingen. Naast deze door het ministerie opgelegde eis zijn scholen vrij om meer te doen
dan de kerndoelen opdragen of kunnen extra vakken aan het lesprogramma worden toegevoegd. De
vakken waarin verplichte kerndoelen gehaald moeten worden, zijn:
1. Aardrijkskunde
2. Beeldende vorming, muziek, drama en dans
3. Biologie
4. Economie
5. Engels
6. Geschiedenis en staatsinrichting
7. Informatiekunde
8. Lichamelijke opvoeding
9. Natuur- en Scheikunde
10. Nederlands
11. Techniek
12. Verzorging
13. Wiskunde
14. Frans en/of Duits (Fries in Friesland)
In de loop van de jaren 90 zijn er nog wat aanpassingen doorgevoerd en in het schooljaar van 2006-
2007 is de vernieuwde basisvorming van kracht. De hoeveelheid kerndoelen zijn hierin verminderd
en de omvang van het programma is kleiner. Dit geeft scholen de mogelijkheid om binnen de kaders
van de kerndoelen het lesprogramma samen te stellen en in niveaus en breedte van de lesstof te
differentiëren. De kerndoelen zijn in zeven leergebieden gegroepeerd zodat de onderlinge
samenhang tussen de vakken wordt vergroot.
9
Het Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo)
Om het imago en de aansluiting van het lager beroepsonderwijs op het mbo en de havo te
verbeteren is in 1999 het VMBO ontstaan. Daarnaast was een belangrijk doel voor invoering het
tegen gaan van uitval van leerlingen. De lts, leao, lhno en mavo zijn in deze vmbo samengevoegd en
biedt vier verschillende stromingen die opleiden naar het MBO (niveau 1 t/m 4) of HAVO. Deze
stromingen zijn:
 theoretische leerweg (vmbo-t) voor leerlingen die weinig moeite hebben met studeren en
nog geen beroepsopleiding willen kiezen;
 gemengde leerweg voor leerlingen die weinig moeite hebben met studeren en zich willen
voorbereiden op bepaalde beroepsopleidingen;
 kaderberoepsgerichte leerweg voor leerlingen die praktisch zijn ingesteld, zoals leerlingen
die graag met hun handen werken;
 basisberoepsgerichte leerweg voor leerlingen die een combinatie van leren en werken
prettig vinden.
De eerste twee jaar (vernieuwde basisvorming) krijgen alle scholieren hetzelfde lesaanbod.
Waarna in de bovenbouw een gekozen wordt voor een bepaalde sector die de leerling voorbereid op
hun vervolgopleiding. De sectoren in het vmbo zijn; 1. zorg en welzijn, 2. techniek, 3. economie en 4.
landbouw. Binnen de sectoren kunnen leerlingen een specialisatie kiezen.
Tevens biedt het vmbo leerwegondersteuning voor leerlingen die niet zo makkelijk leren. De
leerwegondersteuning bestaat uit het volgen van bijlessen of huiswerkbegeleiding. De leerlingen
kunnen, afhankelijk van de gekozen leerweg, doorstromen naar een vervolgopleiding.
De tweede fase
In 1998 werd de Tweede Fase ingevoerd in het voortgezet onderwijs. De tweede fase zijn de vierde
klas van de havo en het VWO tot en met het examenjaar, ook wel bovenbouw genoemd. De wet
houdt een aantal regelingen in, zoals het samenstellen van het profiel (vakkenpakket of richting)
alsmede de studielast en de examenprogramma´s voor de schoolvakken. Deze wetswijziging
beoogde een aantal doelen te realiseren, te weten:
 De leerlingen een brede algemene ontwikkeling geven;
 Meer samenhang creëren tussen de schoolvakken;
 Een zelfstandiger manier van leren die beter aansluit bij de werkwijze in het hoger onderwijs.
Naast de door het ministerie geïnitieerde onderwijsvernieuwingen is de opkomst van de Personal
Computer (PC) ook een vernieuwingsbeweging die een grote rol in het onderwijs speelt. ICT
vaardigheden spelen een centrale rol in het onderwijs, mede door de invoering van digitale
g g (b kb , ’ , g g ’ k g g). Het sluit aan bij
de belevingswereld van de leerling en daarnaast is het voordeel dat het didactisch palet enorm
vergroot wordt. De afgelopen jaren zijn daar web2.0 applicaties, cloud computing en social media
aan toegevoegd. Een belangrijke link naar de pedagogisch-didactische vernieuwingsbeweging is dat
ICT leren op maat mogelijk kan maken en dat het ontwikkelen van 21st century skills noodzakelijk
zijn om je staande te houden in de 21ste eeuw.
10
Leerlingen in de 2e fase hebben naast hun lesuren en huiswerk te maken met een studielast die
inhoudt dat ze ook lessen voorbereiden, werkstukken schrijven, boeken lezen en meedoen aan
excursies. De studielast houdt in dat een leerling gedurende 40 weken per jaar, 40 uur per week aan
zijn opleiding besteedt, een totaal van 1600 uur per schooljaar.
Een derde van het voortgezet onderwijs in Nederland startte in 1998 met de invoering van de
tweede fase en twee derde van de scholen wilden de invoering beter voorbereiden en stelde die nog
een jaar uit. De docenten kregen te maken met een verandering in taken doordat het
examenprogramma werd uitgebreid en doordat een deel van de oude vakken werden opgeheven.
Sommige docenten ging daardoor andere vakken geven.
Vanuit het ministerie van OCW vond er vanaf het schooljaar 2007-2008 een herziening plaats op de
tweede fase. Deze herziening was er op gericht om binnen de bestaande opzet ruimte te scheppen
voor de eigen keuzes van de scholen. Tevens moest het versnippering en overladenheid van het
onderwijsprogramma tegen gaan. Doel was dat de scholen het ontwikkelen van vaardigheden om
zelfstandig en actief leren bij leerlingen te vergroten en de samenhang tussen de verschillende
kk b D g ’ x g g b
blijven er alleen globale eindtermen over. Het resultaat zal zijn dat er in variatie en in inhoud en vorm
van schoolexamens wordt gedifferentieerd en dat daardoor de mogelijkheid ontstaat om zich als
school te profileren, zoals bijvoorbeeld excellente scholen dat momenteel doen.
Profielen
Gelijktijdig met de invoering van de tweede fase zijn ook de profielen wettelijk vastgesteld en
doorgevoerd. Een profiel is een richting waarin een leerling zich kan specialiseren en bestaat uit een
aantal vakken, opgebouwd uit:
 een gemeenschappelijk deel dat voor alle profielen gelijk is;
 een deel dat bij het profiel hoort;
 keuzevakken binnen het profiel;
 een vrij deel.
Leerlingen kunnen kiezen uit 4 profielen:
 natuur en techniek;
 natuur en gezondheid;
 economie en maatschappij;
 cultuur en maatschappij.
Cultuur- en technische educatie in 2e fase voortgezet onderwijs
Leerlingen in de 2e fase van havo en vwo kunnen kiezen voor de vakken Culturele en Kunstzinnige
Vorming (CKV) of Klassieke Culturele Vorming (KCV). Sommige scholen bieden ook een Technasium-
stroom aan. Binnen deze stroom ontwikkelen de leerlingen projectgerelateerde vaardigheden vanuit
technische praktijkopdrachten, zoals analyseren, informatie zoeken, ontwerpen, rapporteren,
samenwerken en presenteren.
11
Studiehuis 2e fase havo en vwo
Naast de tweede fase werd ook het studiehuis gepromoot en daarin staat het zelfstandig leren
werken en studeren centraal. Echter maakt het wettelijk gezien geen deel uit van de tweede fase.
Het behelst het geheel aan didactische en onderwijskundige maatregelen, waarmee de school haar
leerlingen een grotere mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid voor hun eigen manier van
leren kan bijbrengen. Daarmee geeft het een grotere variëteit van de manieren waarop een leerling
op school kan studeren. Het studiehuis is feitelijk de concrete uitwerking van het nieuwe leren.
De scholen bepalen zelf de invulling van het studiehuis zoals bijvoorbeeld het werken in groepjes of
het inrichten van een huiswerkplein, het aanbieden van studievaardigheden in het mentoruur of het
werken aan vakkenoverstijgende projecten. Het doel is om naast kennisverwerving, de leerlingen in
korte tijd, veel informatie te leren verwerken en toe te laten passen. Door deze vaardigheden op het
VO te ontwikkelen, verloopt de overstap naar een het HBO of WO gemakkelijker.
12
3. Reacties op de ingevoerde onderwijsvernieuwingen
In 2007 heeft er een parlementair onderzoek plaats gevonden naar de vernieuwingen onder het
voorzitterschap van de heer Dijsselbloem. De belangrijkste bevindingen van deze commissie uit de
samenvatting van het rapport (2008) zal ik daarbij uiteenzetten. Tevens vind u hier een samenvatting
van de reactie op de vernieuwingen uit het manifest van Beter Onderwijs Nederland (Het onderwijs
verzuipt (2006)).
Parlementair onderzoek onderwijsvernieuwingen
De commissie Dijsselbloem heeft in februari 2008 een parlementair onderzoek gepresenteerd
waarbij ze in haar rapport Tijd voor onderwijs, drie ingrijpende onderwijsvernieuwingen onderzocht.
Het betreft de in de jaren negentig doorgevoerde basisvorming, de tweede fase en het VMBO. Daarin
is de belangrijkste conclusie dat de overheid haar kerntaak, het zeker stellen van de kwaliteit van het
onderwijs, de afgelopen jaren ernstig verwaarloosd. De commissie trekt als basis voor deze uitspraak
een aantal conclusies die hieronder kort worden omschreven (Bron: Samenvatting eindrapport
Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen):
1. Analyse van problemen schoot te kort
Het opgelegde beleid sloot niet meer aan bij de veranderende maatschappelijke werkelijkheid zoals
de groei van het aantal zorgleerlingen, de problematiek van allochtone leerlingen, naast een
ondeugdelijke analyse van de oorzaken van het teruglopen van leerlingaantallen in het vbo. Het VO
werd hiermee in grote mate verantwoordelijk gesteld voor het oplossen van maatschappelijke
problemen. In de basisvorming kregen zeer uiteenlopende leerlingen allemaal hetzelfde onderwijs
aangeboden.
E z g ’ g k b g
Er mochten geen aparte leerroutes komen voor leerlingen waarvoor het onderwijs te lang
theoretisch was. De nadruk kwam daarmee te liggen op wat ze niet konden, in plaats van hun
talenten te benutten.
3. Verantwoordelijke bewindslieden vertoonden een tunnelvisie
In plaats van wetenschappelijk onderzoek, deugdelijke pilots en experimenten vormden eigen
ervaringen de onderbouwing van de ingezette didactische vernieuwingen. De kring van
beleidsmakers stond onvoldoende open voor kritiek en waarschuwingen. De uitvoering was uit
handen gegeven aan externe procesmanagers.
4. Docenten, ouders en leerlingen onvoldoende gehoord en het financiële kader bepaalde
Door de complexiteit van de vernieuwingen, de tijdsdruk waaronder dit moest worden en ingevoerd
en het tekortschieten van faciliteiten werd geen draagvlak gecreëerd. Echter werd de kamer wel een
breed draagvlak voorgehouden en deze slaagde er niet in om daar door heen te prikken. Tevens
werden keuzen gemaakt op basis van een beperkte begrotingsruimte waarbij nut en noodzaak
belangrijker werden geacht dan benodigde middelen voor scholing van docenten en overstappen en
doorstroming naar andere leerwegen.
13
5. Er ontbrak een wettelijke basis voor didactische vernieuwingen
Scholen ervaarden het inrichten van het studiehuis en de didactische vernieuwingen als verplicht
onderdeel. Scholen bleken niet goed in staat om de beleidsruimte die de welt wel liet ook zelf in te
vullen. Dit gat werd gevuld door commerciële partijen en de onderwijsinspectie ontwikkelde een
eigen visie op didactiek. Hiermee traden ze in de beleidsvrijheid die scholen eigenlijk hadden. Tevens
werden in de jaren daarna veel van de regels aangepast en zelfs teruggedraaid.
6. De effecten en resultaten lopen uiteen
Het zitten blijven is verminderd en er stromen meer leerlingen door naar havo en vwo. Echter is er
weinig mogelijkheid tot herstel van foutieve selectie aan het begin van het VO. De doorstroom van
mavo naar havo is als gevolg van de invoering van de tweede fase gehalveerd. De keuze van exacte
vakken is afgenomen en het imagoprobleem van het vbo is niet er lopen door de invoering van het
vmbo. Doorstromers en hun docenten in het hoger onderwijs zijn positief over het niveau en
algemene vaardigheden zoals zelfstandig werken, maar negatief over het niveau van specifieke
vaardigheden zoals rekenen. Er blijven in het vmbo minder leerling zitten en er stromen meer
leerlingen door naar het MBO en met name naar hogere richtingen. De problematiek rondom
schooluitval en aansluiting zijn nog steeds actueel.
7. Meten en onderzoeken effecten vernieuwingen
De overheid beschikt op het momenten niet over een effectief meetinstrument om de kwaliteiten
van het onderwijs te bewaken. Op enkele onderdelen, waaronder basisvaardigheden zoals lezen en
rekenen/wiskunde is een zorgwekkende dalende trend zichtbaar. De wetenschappelijke
o b u g g ‘ u - ’-methoden ontbreekt nog.
8. De wijze van invoering van het nieuwe leven risicovol
E g ’ g z h u g D
scholing van docenten en de vereiste intensieve begeleiding ontbreekt, terwijl dit belangrijke
basisvoorwaarden voor invoering zijn. Daarnaast zijn met de verschillen en leerstof en in leerlingen
onvoldoende rekening gehouden waarvoor de nieuwe methoden geschikt worden geacht.
Het manifest van Beter Onderwijs Nederland
BON, de vereniging Beter Onderwijs Nederland is begin 2006 opgericht onder voorzitterschap van Ad
Verbrugge en heeft als doelstelling: het zo goed mogelijk tot bloei laten komen van de potenties van
leerlingen en studenten door gedegen vakinhoudelijke en algemene vorming. BON is een manifest
begonnen waarin ze ageert tegen de doorgevoerde onderwijsvernieuwingen van de afgelopen 40
jaar. Ze beschrijft hierin het onderwijs als een permanente bouwput en niet als degelijke nieuwbouw.
(Bron: Manifest van Bon, Ad Verbrugge en Marijke Verbrugge-Breeuwsma)
Als uitgangspunt voor onderwijs gaat Verbrugge er van uit dat er ten minste vier elementen nodig
zijn: aanleg, liefde of motivatie, concentratie en discipline. Volgens Verbrugge vormen deze vier
elementen de basisvoorwaarden voor het verwerven van kennis. In zijn manifest beschrijft hij
waarom de onderwijsvernieuwingen voor knelpunten binnen deze basisvoorwaarden zorgen.
14
1. Verschillen in aanleg
Doordat de didactische aanpak steeds uniformer en onpersoonlijker wordt door o.a. schaalvergroting
is er onvoldoende ruimte voor de verschillen in aanleg van de leerlingen. Individualisering en
differentiatie zou hierbij het toverwoord zijn, maar wegens de arbeidsintensiviteit die dat van de
g , b g k u ( u ) g ’ g b
beoordeeld kunnen worden. Kinderen zijn er meestal geestelijk nog niet aan toe om zelfstandig te
leren en wordt daarmee slachtoffer van zijn eigen verantwoordelijkheid.
Om dit probleem het hoofd te bieden pleit Verbrugge voor het in ere herstellen van de
verscheidenheid aan opleidingen waarbij ook de soorten vakken, hun inhoud en de vorm van
onderwijs worden aangeboden binnen een bepaald opleidingstype.
2. Motivatie en belevingswereld
Om voldoende leerlingen te trekken zijn scholen heel inventief geworden in het aantrekkelijk maken
van open dagen, meeloop- en doedagen. Er ligt bij de meeste scholen een stukje marketing aan ten
grondslag en ze proberen aan te haken bij de belevingswereld van de scholier. Dit wekt de illusie dat
de leerling mag verlangen dat het onderwijs naar zijn smaak wordt ingericht. Achteraf moet dat
beeld natuurlijk worden bijgesteld omdat de leerling het vak moet leren en niet andersom. Daarnaast
is het zelfontdekkend leren als onderdeel van de tweede fase ingevoerd, maar dit vraagt behoorlijk
wat zelfstandigheid en kost daardoor vaak meer moeite terwijl het resultaat minder is.
Wanneer een leraar met bezieling voor zijn vak onderwijst, krijgt de leerstof een persoonlijk gezicht
en kan de leerling respect opbrengen. Dit voedt en onderhoudt de motivatie van de leerling. Hierbij
moet de docent wel in staat gesteld worden om hun vak naar eigen inzicht te onderwijzen en
vrijgesteld zijn van primaire opvoedingstaken en het doorvoeren van vernieuwingen.
3. Discipline en aandacht
Zelfdiscipline, zelfbeheersing en concentratie zijn in een zekere mate nodig om iets te kunnen leren.
Onze moderne samenleving met vele afleidingen en virtuele prikkels doet het vermogen van de mens
om hun aandacht te richten, geen goed. Het vraagt een behoorlijke mate van discipline om iets te
doen wat misschien niet eenduidig leuk is. Daarnaast is er een groep leerlingen die in een
onevenwichtige thuissituatie verkeerd wat zijn weerslag heeft op de innerlijke rust. Deze aspecten
leggen een betrekkelijk zware druk op het onderwijs.
Verder stelt Verbrugge in zijn manifest de volgende negatieve ontwikkelingen;
Door de afgedwongen schaalvergroting, de financiële zelfstandigheid en de populaire didactische
modellen is de aandacht verlegd van vakinhoudelijk, door goed opgeleide vakdocenten gegeven
onderwijs, naar efficiënte diplomaproductie ten koste van de kwaliteit. Het gevolg is dat contacturen
met vakdocenten afnemen en dat ondergekwalificeerde begeleiders hun plaats innemen. Daarbij
worden vaksecties ontmanteld tot jaarteams met thematische lesprogramma’s wat natuurlijk ten
koste gaat van goede vakinhoudelijke lessen. Doordat het vakinhoudelijk niveau van vele
opleidingen is verschraald, klagen universiteiten over een gebrek aan basisvaardigheden bij de
studenten (variërend van discipline en taalbeheersing tot wiskunde). Tevens zijn de algemene
vaardigheden veelal minder ontwikkeld dan in de tijd dat er geen specifieke aandacht naar uitging.
Ruim 60.000 leerlingen verlaten jaarlijks het onderwijs zonder een startkwalificatie en is het beroep
van docent dusdanig impopulair geworden dar er een tekort aan gekwalificeerde lesgevenden dreigt.
15
Tot slot pleit Verbrugge:
Leraren en docenten moeten primair en op hun eigen ervaringen, vakinhoudelijke en didactische
kundigheid, kunnen bepalen hoe zij hun onderwijs willen inrichten. Het systeem of de organisatie
heeft geen bepalende rol hoe er onderwijs gegeven wordt. Docenten moeten daarvoor
gekwalificeerd zijn en de mogelijkheid hebben om zich verder te verdiepen in hun vak.
Niet het systeem of de organisatie, maar leraren en docenten die hun vak beheersen en het
inhoudelijk weten over te brengen op leerlingen en studenten staan daarom centraal in ons
onderwijsconcept. Daartoe dienen zij dan wel gekwalificeerd te zijn en de mogelijkheid te hebben en
te krijgen om zich verder te verdiepen in hun vak. Niet langer mogen het management en modieuze
onderwijskundigen bepalen hoe er onderwijs gegeven wordt.
16
4. Vraaggestuurd onderwijs
Het nieuwe leren en vraaggestuurd onderwijs
Het onderwijs is voortdurend in beweging door de maatschappelijke en technologische
ontwikkelingen. Een trend die is ingezet in met name het hoger- en academisch onderwijs is de
omschakeling van een aanbodgedreven- naar een vraaggestuurde organisatie. Deze trend sijpelt ook
door naar het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. De vraag in het
vraaggestuurd onderwijs kan hierbij van twee kanten komen. Aan de ene kant de leerlingen of
studenten die een bepaald opleidingsdoel voor ogen hebben waarbij ze werken aan hun persoonlijke
ontwikkeling. Aan de andere kant de vraag van het bedrijfsleven om specifieke competenties voor de
invulling van allerhande functies.
In vraaggestuurd onderwijs zit een overlap met probleemgestuurd onderwijs, projectonderwijs en
‘ g’ H g u g z 3
Probleemgestuurd
In probleemgestuurd onderwijs verwerf je kennis met een beroepsprobleem als uitgangspunt, het
verwerven van inzicht in alles dat met het probleem samenhangt. De vraag komt uit het werkveld.
Projectonderwijs
Bij projectonderwijs werk je ook aan een probleem alleen zit het verschil met probleemgestuurd
onderwijs in het feit dat je ook echt met je leergroep een oplossing voor het probleem moet kunnen
b h H h k ‘ h ’ b u u S b h
opdracht voor een organisatie van buiten de opleiding.
Action learning
W ‘ g’ g g h k u tijd een studie
volgen waarbij ze een probleem uit het eigen werk in kunnen brengen in de leergroep. De analyse,
het onderzoek en de oplossingen komen uit de leergroep en uiteindelijk wordt er gezamenlijk
geëvalueerd op de vraag of het probleem is opgelost en wat de (persoonlijke) leerpunten zijn.
Hoe werkt het?
‘Competentiegericht leren komt het best tot zijn recht als het onderwijs vraaggestuurd is. Dat wil
zeggen dat de leerling grotendeels zelf richting geeft aan zijn eigen onderwijs. Hij formuleert zijn
eigen leervragen. De school geeft hem gelegenheid daarop antwoorden te vinden en ondersteunt
h b D g z g ’
Het persoonlijke leertraject of de persoonlijke leerweg van een student staat centraal om een
optimale leeromgeving voor de leerling te creëren. Zowel het startpunt als het leerdoel kan voor
iedere student uniek zijn, immers iedere student heeft andere vaardigheden, karaktereigenschappen
en achtergronden. Het zelfreflectief vermogen van de student is een belangrijk onderdeel waarbij de
docent als coach optreedt om deze vaardigheid te helpen ontwikkelen. Door de verschillende
onderwijsproducten zoals vaklessen, modules en projecten te koppelen aan de competenties van de
leerling wordt inzichtelijk gemaakt aan welke competenties nog gewerkt moet worden en welke
competenties al redelijk beheerst worden.
17
De docent heeft daarmee tevens een overzicht waarom door de student voor bepaalde vakken wordt
gekozen en welke competenties de leerling daarmee wil behalen en welke competenties als
bijproduct worden gezien. Op deze manier krijgt de docent van een vak inzicht in welke kennis meer
en minder interessant is voor de leerling en kan de inhoud van een vak worden afgestemd op de
vraagsturing.
Het competentiegericht en vraaggestuurd onderwijs en de onderwijsorganisatie
Het is een belangrijk aspect dat de toetsing helder is in een onderwijssituatie waarbinnen de
studenten zelf de context bepalen van wat ze leren. Een belangrijk deel van de randvoorwaarden
binnen deze vorm van onderwijs is dat de toetskaders duidelijk zijn en dat er een competentieset is
waaraan gewerkt moet worden. Wanneer de student meer vrijheid krijgt om individuele
leertrajecten vast te stellen is het belangrijker de randvoorwaarden steviger neer te zetten. Zonder
grenzen is de vrijheid vrijblijvendheid en het mag duidelijk zijn dat het laatste wat er binnen het
onderwijs gefaciliteerd moet worden, vrijblijvendheid is.
Welke rollen heeft de docent binnen vraaggestuurd onderwijs?
De rollen van de docenten veranderen en dat betekent dat er van hen andere beroepstaken en
vaardigheden worden verwacht. De invoering van vraaggestuurd onderwijs is een veranderproces op
zich, wat een claim legt op de docenten, managers en het ondersteunend personeel. Het vergt
innoverend vermogen om met een onderwijsvernieuwing mee te kunnen gaan. Daarnaast vraagt het
ku k ku g x ’ ku g
wendbaarheid van de docent. In dit verandertraject wordt de docent in elke rol en bij vele taken
aangesproken.
‘T h u u u b g b z
leerproces – competentieverwerving. Ten tweede heeft de docent de taak de student te begeleiden
u b h ‘z g ’
De verantwoordelijkheid voor het leerproces ligt bij de student en niet meer, zoals bij aanbodgericht
onderwijs, bij de docent. De docent heeft nog wel degelijk verantwoordelijkheid maar die ligt meer in
het optimaal stimuleren en begeleiden van het leerproces van de student. De rollen moeten zo
worden uitgevoerd dat de student geprikkeld en gestimuleerd wordt om het heft in eigen hand te
nemen in zijn leerproces.
De verschillende docentrollen die binnen het competentiegericht leren moeten worden vervuld zijn
de volgende:
 Tutor in de integrale en kennisleerlijn, hij is inhoudsdeskundige en procesbewaker en
stimuleert het leerproces door het stellen van vragen, systematisch ordenen en door te
verwijzen naar ondersteunende vakliteratuur.
 Trainer in de vaardighedenleerlijn, hij begeleidt de leerlingen bij het zich eigen maken van
beroepsvaardigheden zoals communicatieve, project of adviesvaardigheden.
 Studieloopbaanbegeleider (ook wel mentor of coach), hij begeleidt de leerling bij diens
competentieontwikkeling.
18
 Expert bij hoor- en werkcolleges, hij geeft de leerling meer achtergrondinformatie over
vaktheorieën. Soms is het een gastdocent of werkzaam in het beroepenveld.
 Praktijkbegeleider in de praktijkleerlijn, hij begeleidt de leerling bij diens activiteiten binnen
de beroepspraktijk.
 Assessor bij assessments en competentie-examens, hij kent punten toe voor het realiseren
b b ’ tentie-ontwikkeling.
 C ö g g ’ , h k
organisatie van het competentiegerichte onderwijsprogramma.
De meeste docenten zullen verschillende rollen binnen hun functie combineren maar meestal zijn ze
niet in alle rollen actief wat inhoudt dat de leerlingen niet zomaar bij iedere docent terecht kunnen
met hun vraag. De docent dient alert te zijn op de taakafbakening van de rollen die vervuld worden.
De verschillende docenten hebben met elkaar gemeen dat ze als stimulus werken om de leerling zijn
eigen leerproces ter hand te nemen.
De favoriete leraar volgens het dagblad Trouw naar aanleiding van een dubbelinterview met bekende
Nederlanders over de eigenschappen van hun favoriete docent:
1. pakt problemen onconventioneel aan, durft op het randje te opereren, kan improviseren,
prikkelt de creativiteit van studenten met spontane opdrachten en is flexibel;
2. gaat uit van de eigenheid van studenten, geeft hen het gevoel dat ze bijzonder zijn en speelt
in op hun individuele verschillen;
3. kan studenten begeleiden bij het vormgeven van hun eigen leerproces;
4. is streng, maar kan daarbij over het hart strijken en weet te relativeren;
5. moet weten waar hij over praat en kan kennis overdragen;
6. is enthousiast en straalt idealisme en gedrevenheid uit;
7. heeft liefde voor zijn vak en draagt deze liefde ook over;
8. z g ‘ ’ k
Het veranderingstraject naar competentiegericht vraaggestuurd onderwijs
De keuze voor een veranderstrategie wordt bepaald door de omslag die het onderwijs en alle
deelnemers aan het onderwijsproces moeten gaan maken. Er zijn in 'Een portfolio dat bij u past' drie
’ b h g h D h
veranderproces is bij de drie ’ k h (z b )
Typering Kenmerken van het verandertraject
Scenario1
Aanbodgericht onderwijs
Portfolio als leerlijn in het onderwijs
Deel van de docenten is direct betrokken
Portfolio is een extra activiteit
Resultaten zijn beschreven
Scenario2
Aanbodgericht onderwijs
Portfolio sterk gekoppeld aan
onderwijs
Alle docenten zijn direct betrokken
Alle activiteiten worden aan portfolio gekoppeld
Alle docenten worden getraind en begeleid
Scenario3
Vraaggestuurd onderwijs
Portfolio stuurt het onderwijs
Enthousiasme en idee zijn leidend
Er bestaat geen duidelijk beeld van het eindresultaat
Organisatie wordt volledig anders
19
4.1 Ervaringen praktijkprofessionals met de implementatie van de
vernieuwingen in het VO
Interviews over het effect van de onderwijsvernieuwingen op het dr. Nassau college, locatie
Quintus.
Quintus is een onderdeel van het dr. Nassaucollege dat bestaat uit vijf verschillende vestigingen in
Drenthe. Quintus in Assen biedt Havo, Atheneum en Gymnasium onderwijs aan. Dit interview houd ik
met de heer A. Noord, directeur van de locatie Quintus.
Interviewverslag
Inleiding
De heer Noord heeft na zijn VWO de Academie voor Lichamelijke Opvoeding doorlopen om
vervolgens korte tijd als docent Lichamelijke Opvoeding werkzaam te zijn. Daarna heeft hij als
programmeur in een ICT-opleidingsorganisatie verschillende functies vervuld. De opdrachtgevers
waren vaak non-profit organisaties zoals het ministerie van defensie en de NAVO. Sinds vier en een
half jaar is hij directeur van de locatie Quintus, onderdeel van het dr. Nassaucollege. Het is een grote
locatie met 1500 leerlingen en 160 docenten, werkzaam binnen 5 units. De units vertegenwoordigen
eerste fase havo, tweede fase havo, eerste fase atheneum, tweede fase atheneum en het
gymnasium. Het managementteam van de locatie bestaat uit de 5 afdelingsmanagers en de heer
Noord zelf. Door alle ingrijpende onderwijsvernieuwingen kwam hij niet echt in een gespreid bedje
terecht en heeft hij als eerste de organisatiestructuur veranderd. Door zijn achtergrond als ICT-er
weet hij uit data-analyses belangrijke ken- en stuurgetallen boven tafel te halen waar hij samen met
zijn managers nieuwe ontwikkelingen aan relateert. Daarnaast is hij druk met de nieuwbouw van
Quintus, waarvan de planning is dat die in het derde of vierde kwartaal van 2014 opgeleverd moet
zijn.
Eerste fase
Binnen de vorming van de tweede fase is door de voorganger van de heer Noord een systeem
opgezet waarbij de leerlingen naast een aantal uren les een keuzecarousel hadden. Uit deze
keuzecarousel konden ze dan extra lessen kiezen om hun kennis te verbreden of te verdiepen. Echter
bleek uit de praktijk dat pubers nog neigen naar de weg van de minste weerstand en ze probeerden
zo veel mogelijk aan verplichtingen te ontkomen. Het door de overheid goed bedoelde opgelegde
systeem, schoot daarmee zijn doel voorbij. Kinderen leerden in de praktijk juist minder en van
verbreding of verdieping was, op een enkeling na, geen sprake. De heer Noord heeft deze methode
teruggedraaid en de leerlingen krijgen nu extra uren kernvakken op de lessentabel aangeboden. Met
de komst van de basisvorming wordt een basisprogramma aangeboden met een speciaal
lesprogramma dat Maatwerk wordt genoemd, een nieuw leergebied dat elementen bevat uit
T h k, V z g g E , h U b k, g h ’ z
studietechnieken, samenwerking en sociale vaardigheden aan de orde komen. Het Unitblok wordt
verzorgd door de mentor. Binnen Quintus kunnen leerlingen kiezen voor klassen- en
vakkenoverstijgend projectgericht onderwijs in de Cultuur- of de Technasium stroom.
20
De bevindingen van de heer Noord zijn dat de basisvorming niet bijdragen aan het maken van een
betere keuze voor hun schoolloopbaan. Kinderen vinden het op deze leeftijd (12-15 jaar) nog moeilijk
om naar zichzelf te kijken en kunnen zich nog onvoldoende voorstellen bij de verschillende
beroepssectoren. De basiskennis van de kinderen is gemiddeld genomen beter geworden na de
invoering van de basisvorming, over het algemeen worden de 14 voorgeschreven kerndoelen
gehaald. Daarnaast helpen de ingevoerde rekenvaardigheidstoetsen en de ijktoetsen van de
kernvakken die in de eerste fase jaarlijks worden gehouden, hier ook aan mee. Tevens is op Quintus
doubleren geen optie, wanneer je onvoldoende scoort op een bepaald opleidingsniveau om door te
stromen naar het volgende leerjaar, ga je automatisch een niveau omlaag. In het derde jaar van de
eerste fase begeleiden de mentor, de decaan en het LOB-programma de leerling bij het kiezen van
zijn profiel.
VMBO en doorstroom naar Havo
Om de doorstroom van het VMBO naar de HAVO vloeiender te laten verlopen, zijn een aantal
belangrijke maatregelen genomen. Het aansluitsysteem is geïntegreerd, wat inhoudt dat leerlingen
met doorstroomwensen extra modules krijgen op het VMBO om hun kennis te vergroten en alvast
rekenen en economie volgen in het Quintus gebouw. Daarnaast is er een buddysysteem ontwikkeld
zodat de nieuwe leerling terug kan vallen op een vaste buddy, die hem of haar wegwijs maakt binnen
Quintus. De doorstroom is de afgelopen jaren verdubbeld van 25% naar 50%. De maatregelen zijn
dus succesvol te noemen. Daarnaast komen er hardere eisen volgens de landelijke norm en kunnen
alleen die leerlingen die een gemiddelde van 6,5 scoren op hun eindexamen VMBO, doorstromen
HAVO E g b “ ” k g k
leerlingen die dreigen te falen, verminderd wordt. Dit maakt het voor iedereen leuker, voor de klas,
de docent en voor de leerling die succesvol wordt binnen de HAVO na zijn of haar VMBO diploma.
Wij willen de leerlingen een eerlijke kans geven en niet alleen een wordt voorhouden, voegt de heer
Noord hier aan toe.
De tweede fase
Binnen Quintus zijn een open leercentrum, een bibliotheek, een mediatheek en laptops voorhanden
om leerlingen te faciliteren in het zelfstandig leren werken. Daarnaast wordt binnen de Cultuur- en
Technasiumstroom en in sommige vakken aan projecten gewerkt. Een plan van aanpak, een
onderzoek , zelfstandig informatie opzoeken, analyseren en verwerken met een eindpresentatie van
het werkstuk, helpt leerlingen hun vaardigheden te versterken. Alle lokalen zijn voorzien van
beamers, docenten beschikken over een laptop en een i-pad om hun lessen voor te bereiden en via
de digitale borden te presenteren. Een geheel nieuw en supersnel draadloos netwerk zal deze week
binnen de school geïnstalleerd zijn. Daarnaast beschikken alle leerlingen en hun ouders over een
eigen inlog in het digitale schoolsysteem waarin ze hun absentie, rooster, huiswerk en cijferlijst
kunnen raadplegen. Tevens wordt er gewerkt met blackboard, een schoolprogramma (elektronische
leeromgeving) waarop opdrachten te vinden en te maken zijn.
De heer Noord ervaart niet dat de tweede fase de leerlingen beter voorbereidt op het
vervolgonderwijs. Hij ziet eerder de trend van een meer gestructureerde beginfase van het HBO en
de universiteiten om uitval te voorkomen zoals een bindend studieadvies en de reken- en taaltoesten
op de PABO. Begin december is er een onderzoek gepubliceerd waaruit naar voren kwam dat grotere
middelbare scholen het beter doen dan kleinere scholen. Een van de oorzaken is volgens de heer
Noord, dat er meer faciliteiten zijn zoals zorgcoördinatoren en onderwijsassistenten, waardoor er
meer gedifferentieerd kan worden. De school is daardoor meer adaptief.
21
De heer Noord ervaart dat de docent meer arrangerend moet optreden in de tweede fase en een
aantal docenten heeft die transitie niet kunnen maken. Er wordt gebruikt gemaakt van coaching, van
opleidingen en van mobiliteit om de organisatie optimaal in te richten. Daarnaast heeft de heer
Noord in iedere unit een ambassadeur voor ICT-vernieuwingen om collega-docenten te
enthousiasmeren voor het lesgeven met behulp van nieuwe media. Groot voordeel voor Quintus is
dat de heer Noord zelf een ICT-achtergrond heeft en daardoor het belang van nieuwe media voor het
onderwijs ziet en het ook heel actief uitdraagt.
De invoering van de herziening van de tweede fase heeft tot meer ruimte in eigen keuzes voor de
invulling van de uitvoering geleid. In de nieuwbouw van Quintus vertaalt zich dat, doordat er voor
iedere Unit een eigen ingang met een leerplein komt. De klaslokalen liggen rondom dit leerplein en
de wanden tussen de lokalen en het leerplein kunnen worden geopend. Het open leercentrum en de
mediatheek/bibliotheek worden gekoppeld aan de leerpleinen. Tevens komt er een cultureel -en
kunst-vleugel, een bètavleugel, een dubbele sporthal en een communicatielokaal.
De profielen
Met behulp van de mentor en het decanaat kiezen de leerlingen in het derde leerjaar hun profiel.
Daarvoor beschikt de school over een uitgebreid LOB-programma. Inzicht in de cijfers van keuze van
vervolgonderwijs, laten landelijk nog een percentage van 50% zien van leerlingen die in eerste
instantie verkeerd kiezen. Een keer van studierichting switchen is meestal geen probleem, maar vaak
ontstaat na de tweede switch demotivatie en uitval.
Inrichten studiehuis of het nieuwe leren
Buiten de faciliteiten die beschreven zijn onder de tweede fase geeft Quintus in het volgende leerjaar
alle leerlingen een I-pad in bruikleen. Voor deze I-pad worden nu allerlei apps ontwikkeld zoals een
roosterapp, een schooltasapp en een huiswerkapp. Op die manier wil Quintus bevorderen dat de
leerlingen zich het opzoeken en analyseren van informatie eigen leren maken.
Schoolloopbaanbegeleidingssystematiek
Volgens de heer Noord zou de ideale schoolloopbaanbegeleiding moeten bestaan uit de week van de
keuze waarbij de leerlingen een dag of een aantal dagen meelopen in een vijftal beroepssectoren
zoals de verzorging, de techniek of de economische sector. Op die manier krijgt de leerling echt zicht
op de inhoud van het beroep in plaats van zich te identificeren met de uitvoerders in de
beroepsgroep.
22
Interviews over het effect van de onderwijsvernieuwingen op het dr. Nassau college, locatie
Quintus.
Quintus is een onderdeel van het dr. Nassaucollege dat bestaat uit vijf verschillende vestigingen in
Drenthe. Quintus in Assen biedt Havo, Atheneum en Gymnasium onderwijs aan. Dit interview houd ik
met de heer R. Coutinho, decaan en docent LO van Quintus.
Interviewverslag
Inleiding
De heer Coutinho heeft na zijn middelbare schoolopleiding de Academie voor Lichamelijke
Opvoeding doorlopen om vervolgens als docent Lichamelijke Opvoeding binnen het dr.
Nassaucollege werkzaam te zijn. Naast zijn werk als docent had hij altijd een goed contact met de
leerlingen en kwamen deze persoonlijke gesprekken met hem voeren. Door een aantal hele nare
incidenten op het dr. Nassaucollege heeft de school besloten om de functie vertrouwenspersonen of
counselors binnen de school te vervullen. De heer Coutinho heeft de post-HBO opleiding
u b NHL g g h z u z ’ 5 u z k
docent LO. Vervolgens is hij een tijd Unitmanager geweest en na een organisatie-aanpassing kwam
hij tot het inzicht dat hij terug wilde naar het decanenwerk, naar het proces van leerlingen
begeleiden. Zoals het er nu naar uitziet, zal de heer Couthino deze taak blijven uitvoeren tot zijn
pensioengerechtigde leeftijd.
Loopbaanoriëntatiebegeleiding binnen Quintus
In het derde leerjaar van de eerste fase worden de leerlingen voorbereid op de profielkeuze. De
mentor heeft hier een belangrijke taak in, die kent de leerlingen en geeft in het maatwerkblok
begeleiding in het LOB-programma. De decaan verzorgt in ieder geval een les om het
profielkeuzeformulier en de keuzevakken toe te lichten, maar kan op verzoek van de mentor worden
ingeschakeld om meer lessen te verzorgen. De leerlingen en hun ouders krijgen in het derde leerjaar
een inlog voor Keuzeweb, het speciale LOB-programma, een maatwerkprogramma dat voor Quintus
is ingericht en door het decanaat wordt gevuld en bijgehouden. Hierin is een stappenplan (een soort
Ganzenbord) met opdrachten te volgen om de leerlingen voor te bereiden op de keuze van het
profiel. Er wordt automatisch een portfolio van de opdrachten gemaakt en de decaan heeft een
signaalfunctie naar de mentor als leerlingen achter lopen met opdrachten.
Naast dit stappenplan kan er ook een interessetest gedaan worden en is er de mogelijkheid om
aanvullen opdrachten te maken. De docenten brengen per leerling een advies uit over het eigen vak
om een goede keuze inzichtelijk te maken. In het begin van het derde leerjaar is er een speciale
ouderavond waar ouders voorgelicht worden over het LOB-programma én, vooral belangrijk, de
invloed die ouders nog hebben op het keuzeproces van hun kinderen. Meestal wordt de keuze voor
het profiel aan de keukentafel gemaakt. Er is binnen Quintus in het derde leerjaar een studielast van
40 uur speciaal voor het LOB ingericht, om de voorbereiding op de keuze van het profiel te
faciliteren. Er wordt ook een beroependag georganiseerd waarbij verschillende beroepsgroepen
vertegenwoordigd zijn en vertellen over de inhoud van hun werkzaamheden en welke studie zij
daarvoor gevolgd hebben.
23
Het keuzeproces is binnen een heldere structuur gefaseerd vorm gegeven. De vier fasen van het
keuzeproces waar de mentor en indien nodig, het decanaat in begeleidt zijn Oriënteren, Verkennen,
Verdiepen en de Knoop doorhakken. Binnen iedere fasen zijn duidelijke doelen voor de leerling
geformuleerd, zijn de vragen die de leerling zich kan stellen in beeld gebracht en zijn de activiteiten
van de school beschreven.
In de tweede fase wordt het LOB-programma met het Keuzeweb voortgezet. Het komt er op neer dat
een VWO-leerling totaal 120 uren aan studielast besteed aan het LOB-programma en een HAVO-
leerling 80 uren aan studielast. In het begin van het eindexamenjaar is er wederom een speciale
ouderavond ingericht om de ouders te informeren over het keuzeproces voor het vervolgonderwijs.
Het keuzeweb is ingericht met alle landelijke vervolgopleidingen en de laatste actuele nieuwtjes die
betrekking hebben op die opleidingen.
Belangrijk is volgens de heer Coutinho dat leerlingen een realistische keuze maken. Wanneer ik vraag
wat hij als realistisch ziet, antwoordt hij dat enthousiasme en motivatie belangrijke drijfveren zijn. Als
een leerling niet heel sterk is in bijvoorbeeld talen, maar toch iets met linguïstiek wil gaan doen,
adviseert hij om met de linguïstische docenten in gesprek te gaan over de inhoud van het vak. Soms
is het beter je goede kanten te versterken dan je mindere talenten verder te willen ontwikkelen. De
kunst zit hem er in de drijfveren en de interesse van de leerling te achterhalen.
Basisvorming
De basisvorming binnen Quintus heeft geleid tot het schoolbreed invoeren van het vak Maatwerk en
het Unitblok. Maatwerk is een combinatie van de vakken Economie, Verzorging en Techniek waarin
meer projectgericht en vakoverstijgend gewerkt kan worden. Het vak verzorging biedt zeer
praktische handreikingen over voedingsleer, hygiëne, gezondheid, alcohol, roken en drugs en
praktische opdrachten zoals in een projectgroep een gezonde maaltijd klaarmaken. In het Unitblok
komen algemeen vormende th ’ z u h k , k g
vaardigheden. Het Unitblok wordt verzorgd door de mentor en in het derde leerjaar komt daar het
LOB-programma bij.
VMBO en doorstroom naar Havo
De overgang van het VMBO naar de HAVO is meer gestroomlijnd en er worden nog interventies
gepleegd om die doorstroom te verbeteren. De heer Coutinho zit in een landelijke werkgroep die zich
buigt over het verbeteren van de richtlijnen met als doel om tot een minimale uitval van VMBO-
leerlingen op de HAVO te komen. Met het Vincent van Gogh (VO in Assen) is een protocol met eisen
opgesteld waarbij de VMBO leerling een extra vak moet volgen en een bepaalde gemiddelde score
dient te halen op zijn eindexamen. Daarnaast moet de sector van het VMBO aansluiten bij het
gekozen profiel van de HAVO en zijn er instapmodules ontwikkelt om de leerling voor te bereiden op
de HAVO. Bij de overstap krijgt de leerling een buddy aangewezen, vaak een oud-VMBO leerling met
dezelfde school als achtergrond, die hem of haar wegwijs maakt op Quintus.
De tweede fase
De overstap naar de tweede fase is een behoorlijke grote, omdat de stof moeilijker wordt, het tempo
hoger ligt en de didactiek op een andere manier vorm gegeven is. Het vraagt van de kinderen meer
verantwoordelijkheid voor hun eigen leerproces te nemen. Er is een significant verschil in
ontwikkeling tussen jongens en meisjes rond de leeftijd dat de leerlingen deze overstap gaan maken.
De heer Coutinho vertelt over een masterclass van de UVA die hij heeft bijgewoond waarin middels
een ontwikkelingscurve inzichtelijk werd gemaakt dat juist de discrepantie in ontwikkeling tussen
jongens en meisjes rond het 15e
levensjaar het grootste is. Bij meisjes loopt de curve bol en zij zijn
rond hun 23e
mentaal volledig ontwikkeld, bij jongens loopt de curve hol en zij ontwikkelen
gemiddeld door tot hun 25e
levensjaar. Zonder te willen generaliseren, zal dat gegeven bijdragen aan
24
de betere gemiddelde score van meisjes op het middelbaar onderwijs en de gewichtigere keuze die
ze maken voor het vervolgonderwijs.
De heer Coutinho ervaart meer ruimte om eigen keuzes voor invulling in de tweede fase te maken.
Daarnaast helpt het reflecteren en het werken in projectgroepjes de leerlingen om beter zicht te
krijgen op hun talenten. Maar er is ook duidelijk een aansluiting van twee kanten, de strengere
normen in het eerste jaar van het vervolgonderwijs en de februariregeling moeten uitval voorkomen.
De februariregeling stelt de student in staat om na een verkeerde studiekeuze, een half jaar de tijd te
nemen om zich te bezinnen op wat wel een goede studiekeuze is, zonder meteen zijn
studiefinanciering te verliezen.
De profielen
De heer Coutinho neemt waar dat de leerlingen door het LOB-programma beter in staat zijn om een
keuze te maken voor hun profielen en het vervolgonderwijs. Het maakt ze bewust van zichzelf, hun
omgeving en de wereld van vervolgonderwijs en beroepsuitoefening. Landelijke cijfers laten echter
nog geen verlaging zien in het percentage verkeerd gekozen studies.
Wanneer ik vraag wat de meest ideale situatie zou zijn om een LOB-programma vorm te geven als
geld geen rol zou spelen, antwoordt de heer Coutinho dat het systeem zoals dat nu op Quintus wordt
gehanteerd, een behoorlijk compleet aanbod is. Verdere bezuinigingen vanuit het ministerie zouden
wel roet in het eten kunnen gooien. Het faciliteren van vervoer naar open dagen van hogescholen of
universiteiten zou bijvoorbeeld gevaar kunnen lopen en dat zou jammer zijn.
25
Interviews over het effect van de onderwijsvernieuwingen op het dr. Nassau college, locatie
Quintus.
Quintus is een onderdeel van het dr. Nassaucollege dat bestaat uit vijf verschillende vestigingen in
Drenthe. Quintus in Assen biedt Havo, Atheneum en Gymnasium onderwijs aan. Dit interview houd ik
met de heer H. Franssen, docent Aardrijkskunde en Biologie.
Interviewverslag
Inleiding
De heer Franssen is ruim 32 jaar in het onderwijs werkzaam als docent Aardrijkskunde en Biologie.
Hij heeft les gegeven op een LEAO en een MAVO totdat hij in 1993 als locatiedirecteur van het dr.
Nassaucollege in Gieten is gaan werken. Vanaf 2008 is hij bij de locatie Quintus weer als docent
Aardrijkskunde en Biologie werkzaam binnen de eerste fase (HAVO en VWO, klas 1, 2 en 3).
Eerste fase
De heer Franssen omschrijft de ontwikkelingen op ICT-gebied als de grootste onderwijsvernieuwer.
Over de eerste fase is hij van mening dat er eerder zaken verdwenen zijn en het kennisniveau is
gedaald door de manier waarop de lessen worden ingevuld. Wel ziet hij de trend dat er meer nadruk
gelegd wordt op vaardigheden zoals presenteren en samenwerken. De leerlingen leren in de lessen
van de heer Franssen ook meer om in concepten en de context te denken. Daarnaast sluit hij aan bij
de actualiteiten en probeert op die manier de interesse van het kind meer te prikkelen. Zo zal hij
bijvoorbeeld in de les aanbevelen om het journaal te bekijken en op basis van de opgedane kennis
over (lands)conflicten de verbinding tussen lesstof en maatschappij inzichtelijk te maken. Daarnaast
geeft hij regelmatig vakspecifieke opdrachten om de kennis toe te passen in het samenwerken en het
presenteren. Het probleem gestuurde onderwijs zit volgens de heer Franssen in het concept- en
context denken. Dat werkt bij het vak Aardrijkskunde wel maar bij Biologie weer niet. Door het
werken met ICT en het opzoeken van bronnen laten de leerlingen zien dat ze iets met de kennis
kunnen.
VMBO en doorstroom naar Havo
De heer Franssen geeft aan dat de logische vervolgstap na het VMBO het MBO is. Eerst door willen
stromen naar de HAVO is volgens hem hoogstens een uitstel van de schoolloopbaankeuze.
Inrichten studiehuis of het nieuwe leren
Zelfstandig studeren is voor de meeste leerlingen in de eerste fase nog moeilijk. De heer Franssen
neemt zijn mentorklas regelmatig mee naar het open leercentrum en biedt ze daarin
studievaardigheden aan. Binnen Quintus is het huiswerkplein op vrijwillige basis en in die zin is het
niet inzichtelijk of de leerlingen er daadwerkelijk studeren of gewoon een uurtje met elkaar zitten.
Schoolloopbaanbegeleidingssystematiek
De mentor heeft een belangrijke taak in de profielkeuze en wordt daarbij ondersteund door het
decanaat. Het werken met het begeleidingssysteem en de manier waarop de heer Franssen met zijn
mentorklas communiceert, maakt de valkuilen in de keuzen voor de leerlingen inzichtelijk. De heer
Franssen geeft aan dat het een mentaliteitskwestie van de mentor is om op een goede manier met
de leerlingen dit keuzetraject te doorlopen. Je in kunnen leven en het kind echt kunnen zien, zijn
voor de heer Franssen belangrijk h g b z g ’ ug z
26
Wanneer ik vraag of er idealiter nog zaken aan het loopbaanoriëntatieprogramma kunnen worden
toegevoegd, antwoord de heer Franssen dat een stage mooi zou zijn, maar dat daarin lang niet alle
facetten van het beroep aan de orde kunnen komen.
27
5. Artikel vakbond
De struisvogel op de gouden eieren
De huidige generatie kinderen op het voortgezet onderwijs is de Nederlandse economie
van de toekomst. Zij zijn degene die straks Nederland binnen de Mondiale
handelsstructuur vertegenwoordigen. En dat vraagt om ondernemende, innoverende en
technologische mensen. Wanneer ze goed begeleid worden in het ontdekken van hun
talenten en interesses, zal zich dat 9-voudig in de economie terugverdienen (McCarthy,
2008). Maar wie ziet het belang van die begeleiding in? Ouders? Docenten? Het
vervolgonderwijs? Onze minister van OCW? De kinderen zelf in ieder geval nog niet!
Na 30 onderwijsvernieuwingen in 20 jaar en een vernietigend rapport over de vernieuwingen uit de
jaren 90 (commissie Dijsselbloem), zijn nog lang niet alle scholen ingericht met een structureel goed
Loopbaanoriëntatiebegeleidingssysteem. Het nieuwe, competentiegericht leren, moet kinderen
zelfstandiger maken en de aansluiting op het vervolgonderwijs verbeteren. Dit vraagt hele andere
vaardigheden en vele verschillende rollen van docenten naast een hoge mate van zelfstandigheid en
verantwoordelijkheid van de leerling. Niet alle docenten kunnen deze transitie maken en niet alle
kinderen kunnen die verantwoordelijkheid en zelfstandigheid aan.
Voortijdige schoolverlaters
Het is van groot belang dat jongeren een startkwalificatie behalen, dat biedt ze logischerwijs een
beter perspectief op de arbeidsmarkt. Maar misschien nog wel belangrijker; het biedt ze een plaats
in de maatschappij. Nog te veel jongeren stoppen voortijdig met hun schoolloopbaan en ontberen
die startkwalificatie. De Aanval op Schooluitval, een van de uitwerkingen van het Lissabon Akkoord,
streeft naar het terugdringen van voortijdige schoolverlaters met 10% per jaar. Met de inzet van
extra financiële middelen hoopt het ministerie de voortijdige uitval terug te brengen naar maximaal
25.000 per jaar in 2016. Je kunt jouw school vergelijken met landelijke en regionale cijfers op:
http://www.vsvverkenner.nl/landelijk.php
Naast de voortijdige schoolverlaters in het VMBO (10%) en het MBO (30%) is er ook een groot
percentage hoger opgeleiden dat uitvalt of van studierichting verandert. We hebben het dan over
30% in het HBO en 25% in het WO. Deze uitval of verkeerde keuze is terug te leiden naar een
gebrekkig LOB-systeem. Leerlingen die op een goede manier worden geholpen om een
weloverwogen keuze te maken voor een vervolgstudie, vallen veel minder snel uit. En die
weloverwogen keuze kan alleen gemaakt worden als je leerlingen laat nadenken over hun ambitie en
talenten. Door ze daarnaast te leren reflecteren op hun ervaringen en ze zicht te laten krijgen op hun
eigen functioneren en acteren. De doorgevoerde onderwijsvernieuwingen zouden leerlingen moeten
helpen om deze vaardigheden te ontwikkelen, dit is omschreven in het advies voor Het Nieuwe
Leren.
De rol van de school binnen het Nieuwe Leren
Competentiegericht leren is het meest effectief als het onderwijs vraaggestuurd is ingericht. De
leerling geeft hierbij grotendeels zelf richting geeft aan zijn eigen onderwijs en formuleert zijn eigen
leervragen. De school biedt de leerling ondersteuning en de gelegenheid antwoorden te vinden op
die leervragen. Daarnaast worden duidelijke toetskaders en een competentieset ingezet. De
docenten stimuleren en begeleiden de leerling bij het verwerven van die competentieset. De leerling
is verantwoordelijkheid voor het leerproces en de docent is verantwoordelijkheid voor het optimaal
stimuleren en begeleiden van het leerproces van de leerling. De leerling wordt geprikkeld en
gestimuleerd om het heft in eigen hand te nemen in het leerproces
28
De school heeft de taak om de verschillende docentrollen te faciliteren:
 Tutor in de integrale en kennisleerlijn, hij is inhoudsdeskundige en procesbewaker en
stimuleert het leerproces door het stellen van vragen, systematisch te ordenen en door te
verwijzen naar ondersteunende vakliteratuur.
 Trainer in de vaardighedenleerlijn, hij begeleidt de leerlingen bij het zich eigen maken van
beroepsvaardigheden zoals communicatieve-, project- of adviesvaardigheden.
 Studieloopbaanbegeleider (ook wel mentor of coach), hij begeleidt de leerling bij diens
competentieontwikkeling.
 Expert bij hoor- en werkcolleges, hij geeft de leerling meer achtergrondinformatie over
vaktheorieën (dit kan ook een gastdocent zijn die werkzaam is in het beroepenveld).
 Praktijkbegeleider in de praktijkleerlijn, hij begeleidt de leerling bij diens activiteiten binnen
de beroepspraktijk.
 Assessor bij assessments en competentie-examens, hij kent punten toe voor het realiseren
b b ’ -ontwikkeling.
 C ö g g ’ , hij is verantwoordelijk voor de
organisatie van het competentiegerichte onderwijsprogramma
Naast bovenvermelde rollen dienen docenten mee te kunnen in de ICT-vernieuwing zoals het werken
met een digiboard, lesgeven aan leerlingen met I-pads en het verrijken van het lesmateriaal met
bijvoorbeeld You-tube filmpjes. Door de digitalisering wordt veel lesmateriaal gedeeld en de docent
moet in staat zijn om in dat aanbod waardevolle toevoegingen op zijn eigen vakgebied te vinden.
Daarnaast zijn er diverse digitale kennisbanken waarin per vakgebied lesmateriaal aangeboden en
gedeeld wordt zoals Sherpa, Teachers Channel en Leraar24. Scholen kunnen dit inrichten door kennis
te delen in vakgroepen. Wanneer in een vakgroep een ambassadeur op het gebied van digitaal
lesmateriaal plaats neemt, zal de vakgroep enthousiaster worden over het gebruik van nieuwe media
binnen het onderwijssysteem.
Docenten die de transitie naar competentie gericht en ICT vernieuwend onderwijs onvoldoende
kunnen maken, dienen opgeleid en ‘ h b’ g h u
werk (interview VO-directeur Noord-Nederland).
De rol van de school in LOB-beleid
Om een effectief LOB-beleid binnen de recentste onderwijsvernieuwing vorm te kunnen geven,
dienen eerst de doelen van die vernieuwingen helder te zijn. Zo dient er binnen de tweede fase,
naast het samenstellen van het profiel, de volgend doelen gerealiseerd te worden:
 De leerlingen een brede algemene ontwikkeling geven;
 Meer samenhang creëren tussen de schoolvakken;
 Een zelfstandiger manier van leren die beter aansluit bij de werkwijze in het hoger onderwijs.
29
Deze doelen worden mede gerealiseerd door, naast de lesuren en het huiswerk, de leerlingen lessen
voor te laten bereiden, werkstukken te laten maken, boeken te laten lezen en mee te laten doen aan
excursies. De kaders om aan de wettelijke eisen te voldoen voor het realiseren van de doelen zijn de
keuze voor een profiel. Een profiel is een richting waarin een leerling zich kan specialiseren en
bestaat uit een aantal vakken, opgebouwd uit:
 een gemeenschappelijk deel dat voor alle profielen gelijk is;
 een deel dat bij het profiel hoort;
 keuzevakken binnen het profiel;
 een vrij deel.
Als concrete manier om het zelfstandig leren te realiseren werd er, naast de tweede fase, ook het
studiehuis gepromoot. Dit geheel aan didactische en onderwijskundige maatregelen, moet de
leerling een grotere mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid voor hun eigen manier van
leren bijbrengen. De scholen bepalen zelf de invulling van het studiehuis zoals bijvoorbeeld het
werken in groepjes of het inrichten van een huiswerkplein, het aanbieden van studievaardigheden in
het mentoruur of het werken aan vakkenoverstijgende projecten. Het doel is om naast
kennisverwerving de leerlingen, in korte tijd, veel informatie te leren verwerken en toe te laten
passen. Door deze vaardigheden op het VO te ontwikkelen, verloopt de overstap naar een het HBO
of WO gemakkelijker
Naast de implementatie en borging van bovenstaande vernieuwingen is het van belang inzicht te
krijgen in de zaken die spelen binnen een effectief schoolloopbaanbegeleidingssysteem. Het
keuzeproces bij de leerlingen zelf is volgens onderzoek gebaseerd op onderstaande feiten
(onderzoek Raad voor werk en inkomen);
 Jongeren baseren hun studiekeuze vooral op de indrukken van open dagen, folders en
internet. Vooral jongeren die kiezen van folders en internet hebben vaker spijt van hun
studiekeuze en stoppen ook vaker voortijdig met de opleiding;
 Het ervaren van het beroep door bedrijfsbezoeken, snuffeldagen of praktijkopdrachten
vergroot de kans op een goede keus;
 Jongeren hebben vaak geen realistisch beeld van de inhoud en de salariëring van een beroep.
 1 op de 5 studiekiezers twijfelt behoorlijk of zelfs sterk aan diens keuze;
 30% kiest pas rond de zomervakantie definitief voor een opleiding;
 Ou “ -g u ”: h bb h k uz D k z ,
dat is niet altijd het geval;
 Arbeidsmarktperspectieven wegen voor veel jongeren nauwelijks of niet mee in hun keuze;
 1 op de 5 gediplomeerde vmbo-leerlingen is ontevreden over de hulp bij het kiezen van een
vervolgopleiding. Onder havo/vwo leerlingen is ongeveer een kwart ontevreden.
CINOP Advies acteert op het gebied van leren, opleiden en ontwikkelen binnen de driehoek overheid
– beroepsonderwijs – arbeidsmarkt en geeft een advies voor effectieve loopbaanbegeleiding Daarin
stelt ze dat een effectief LOB op leerlingenniveau voldoet aan een aantal begeleidingscomponenten:
 Affectieve component: het opbouwen van een goede relatie met wederzijds vertrouwen;
 Informatieve component: het aanbieden van juiste en relevante informatie waarin
verschillende alternatieven worden aangereikt;
 R : ‘ g- k g’ g
ervaringen, het krijgt betekenis;
 A k : ‘ g y’
 Netwerkcomponent: onderhandelen, netwerkontwikkeling en toegang verlenen tot een
netwerk.
30
De loopbaancompententies vormen hierbij een hulpmiddel waarbij kwaliteitenreflectie (wat kan ik),
loopbaansturing (hoe kan ik dat doen), motievenreflectie (wat wil ik), werkexploratie (waar kan ik dat
doen) en netwerken (wie kan mij daarbij helpen) als een schil om de loopbaanvraag liggen. Ieder van
deze invalshoeken worden daarbij onderzocht.
Om een effectief LOB binnen de schoolorganisatie vorm te geven zijn een aantal aspecten naast de
bovenstaande componenten van belang:
 Loopbaangerichte leeromgeving (praktijkgestuurd, gesprekken over praktijkervaringen en
keuzemogelijkheden);
 Docenten in contact met de arbeidsmarkt om zo up-to-date te blijven en contacten te
onderhouden met het bedrijfsleven;
 Instrumenten (portfolio en pop) ondersteunend inzetten binnen een loopbaangerichte
leeromgeving;
 Actief betrekken van ouders en communiceren hoe LOB op school vorm wordt gegeven;
 Samenwerking school en bedrijfsleven op basis van gedeelde verantwoordelijkheid.
Jan Willem Bruil (2010) van Cinop Advies beschrijft 10 componenten voor een effectief LOB-beleid
waarin een overlap zit met de hierboven omschreven vijf componenten. Volgens hem is het belang
van een goed LOB-systeem in een turbulente economie waarin het lerend vermogen, flexibiliteit en
zelfstandigheid belangrijker worden. De transitie van lifetime employment naar lifetime
employability kan hiermee plaats vinden. Juist doordat er in Nederland op relatief vroege leeftijd een
profiel gekozen wordt (early tracking) is er op het gebied van loopbaancompetenties een extra
behoefte. Pubers kunnen over het algemeen de gevolgen van hun keuzes niet overzien. Uit angst om
mogelijkheden uit te sluiten wordt een brede keuze gemaakt.
Componenten die Bruil beschrijft zijn:
 Systematisch persoonlijk contact waardoor een dialoog en reflectie kan plaatsvinden;
 Integratie met het beroepsdomein, praktijkervaring opdoen en daarop reflecteren maakt het
g k b b b ’ h b b g g ;
 Samenhang leerlijnen: het binnen en buiten de school systematisch integreren van
onderwerpen zodat het hele leven de leerstof is. Daarin onderscheid Bruil de volgende
leerlijnen: kennis en vaardigheden, loopbaan en praktijkuitdagingen;
 Verankering, in curriculum, programma van toetsing en schoolbeleid zodat het geen
vrijblijvendheid is maar vorm krijgt in het schoolbeleid;
 Training van mentoren, coaches, slb-ers. ;
 Peer support, voor reflectie, delen van ervaringen en beroepsbeelden, samenwerken en
stimuleren;
 Docenten en begeleiders in aanraking brengen met de arbeidsmarkt waardoor de
samenhang tussen de drie leerlijnen herkenbaar wordt;
 Vernieuwingen kleinschalig starten, dit geeft de mogelijkheid om makkelijk bij te sturen en
het tot een succes te brengen waardoor sceptici over de drempel worden getild;
 Longitudinaal proces, er zal voortdurend aandacht aan loopbaanbegeleiding besteedt
moeten worden zoals doorlopende leer- en begeleidingslijnen.
 Maken van een portfolio, blijkt het nuttigste loopbaaninstrument, mits goed aangestuurd en
begeleid.
Het advies van CINOP en Jan Willem Bruil zijn gepubliceerd op de website van NVS-NVL.
31
Hoe nu verder?
De nieuwe trends vliegen de docenten al weer om de oren. Er wordt binnen het ministerie gewerkt
aan Passend onderwijs, Talentontwikkeling en Excellente scholen. Naast de vakinhoudelijke kennis,
krijgen docenten steeds meer gedelegeerde verantwoordelijkheden en verschillende rollen te
vervullen. Bezuinigen op het onderwijs is bezuinigen op de ontwikkeling van de economie van de
toekomst. Niet slim dus. Wat wel slim is, is het gedegen integreren van een effectief LOB-beleid
binnen de scholen, dat jaarlijks geëvalueerd wordt. Dit kan bij de schoolinspectie worden
ondergebracht en daar kan middels inspectierapportage op gestuurd worden. Daarnaast hebben ook
de ouders een belangrijke taak in het voorkomen van voortijdige schooluitval en een profielkeuze die
opleidt tot een beroep dat aansluit op de arbeidsmarkt. Ouders moeten betrokken worden bij het
belang van een juiste keuze en de mogelijkheden die er zijn om hun kinderen daarin te begeleiden.
Uiteindelijk maken de meeste kinderen hun keuze aan de keukentafel in gesprek met hun ouders.

Mais conteúdo relacionado

Semelhante a Werkdocument Onderwijsland.08092013

Pages 16 en 17 from Bij de Les 10-2012-2
Pages 16 en 17  from Bij de Les 10-2012-2Pages 16 en 17  from Bij de Les 10-2012-2
Pages 16 en 17 from Bij de Les 10-2012-2Nadia Tan
 
Verantwoord Meten In Het Gezondheidszorgonderwijs
Verantwoord Meten In Het GezondheidszorgonderwijsVerantwoord Meten In Het Gezondheidszorgonderwijs
Verantwoord Meten In Het GezondheidszorgonderwijsJoost Schotten
 
Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014
Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014
Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014Simonverwer
 
Praktijkonderwijs Ocw02
Praktijkonderwijs Ocw02Praktijkonderwijs Ocw02
Praktijkonderwijs Ocw02HvdB
 
Onderzoek naar passend onderwijs
Onderzoek naar passend onderwijsOnderzoek naar passend onderwijs
Onderzoek naar passend onderwijsBart Litjens
 
Leerbedrijven informeren (met uitwerkingen) - door Ilona de Bruijne
Leerbedrijven informeren (met uitwerkingen) - door Ilona de BruijneLeerbedrijven informeren (met uitwerkingen) - door Ilona de Bruijne
Leerbedrijven informeren (met uitwerkingen) - door Ilona de Bruijneservicepuntihks
 
Meesterproef de motivatie voor verandering
Meesterproef de motivatie voor veranderingMeesterproef de motivatie voor verandering
Meesterproef de motivatie voor veranderingPatric Wigman
 
Ontwerpen en duurzaam implementeren van blended learning
Ontwerpen en duurzaam implementeren van blended learning Ontwerpen en duurzaam implementeren van blended learning
Ontwerpen en duurzaam implementeren van blended learning Jeroen Bottema
 
Oplossingen voor het Leren van de Toekomst
Oplossingen voor het Leren van de ToekomstOplossingen voor het Leren van de Toekomst
Oplossingen voor het Leren van de ToekomstSURF Events
 
Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie prakti...
Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie  prakti...Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie  prakti...
Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie prakti...gpimonieman
 
Nationale Stagemonitor 2015, een initiatief van StudentenBureau
Nationale Stagemonitor 2015, een initiatief van StudentenBureauNationale Stagemonitor 2015, een initiatief van StudentenBureau
Nationale Stagemonitor 2015, een initiatief van StudentenBureauHanneke Versteege
 
Essay ifms gert roos
Essay ifms gert roosEssay ifms gert roos
Essay ifms gert roosGert Roos
 
2011.118 1233
2011.118 12332011.118 1233
2011.118 1233swaipnew
 
Jsw artikel handelingsgerichte intervisie
Jsw artikel handelingsgerichte intervisieJsw artikel handelingsgerichte intervisie
Jsw artikel handelingsgerichte intervisieKaren van Kooten
 

Semelhante a Werkdocument Onderwijsland.08092013 (20)

Pages 16 en 17 from Bij de Les 10-2012-2
Pages 16 en 17  from Bij de Les 10-2012-2Pages 16 en 17  from Bij de Les 10-2012-2
Pages 16 en 17 from Bij de Les 10-2012-2
 
OIG rapport professionalisering_vo_v1.0
OIG rapport professionalisering_vo_v1.0OIG rapport professionalisering_vo_v1.0
OIG rapport professionalisering_vo_v1.0
 
OIG rapport professionalisering_po_v1.0
OIG rapport professionalisering_po_v1.0OIG rapport professionalisering_po_v1.0
OIG rapport professionalisering_po_v1.0
 
advies
adviesadvies
advies
 
Leerklimaat
LeerklimaatLeerklimaat
Leerklimaat
 
Verantwoord Meten In Het Gezondheidszorgonderwijs
Verantwoord Meten In Het GezondheidszorgonderwijsVerantwoord Meten In Het Gezondheidszorgonderwijs
Verantwoord Meten In Het Gezondheidszorgonderwijs
 
Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014
Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014
Slidedeck DF onderwijslab voraad 2014
 
Praktijkonderwijs Ocw02
Praktijkonderwijs Ocw02Praktijkonderwijs Ocw02
Praktijkonderwijs Ocw02
 
De kernopgaven van de lerarenopleidingen
De kernopgaven van de lerarenopleidingenDe kernopgaven van de lerarenopleidingen
De kernopgaven van de lerarenopleidingen
 
Onderzoek naar passend onderwijs
Onderzoek naar passend onderwijsOnderzoek naar passend onderwijs
Onderzoek naar passend onderwijs
 
Leerbedrijven informeren (met uitwerkingen) - door Ilona de Bruijne
Leerbedrijven informeren (met uitwerkingen) - door Ilona de BruijneLeerbedrijven informeren (met uitwerkingen) - door Ilona de Bruijne
Leerbedrijven informeren (met uitwerkingen) - door Ilona de Bruijne
 
Meesterproef de motivatie voor verandering
Meesterproef de motivatie voor veranderingMeesterproef de motivatie voor verandering
Meesterproef de motivatie voor verandering
 
Paul Hennissen: begeleiding en beoordeling van het werkplekleren
Paul Hennissen: begeleiding en beoordeling van het werkpleklerenPaul Hennissen: begeleiding en beoordeling van het werkplekleren
Paul Hennissen: begeleiding en beoordeling van het werkplekleren
 
Ontwerpen en duurzaam implementeren van blended learning
Ontwerpen en duurzaam implementeren van blended learning Ontwerpen en duurzaam implementeren van blended learning
Ontwerpen en duurzaam implementeren van blended learning
 
Oplossingen voor het Leren van de Toekomst
Oplossingen voor het Leren van de ToekomstOplossingen voor het Leren van de Toekomst
Oplossingen voor het Leren van de Toekomst
 
Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie prakti...
Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie  prakti...Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie  prakti...
Governance 2.0 in het onderwijs. modernisering bestuur en organisatie prakti...
 
Nationale Stagemonitor 2015, een initiatief van StudentenBureau
Nationale Stagemonitor 2015, een initiatief van StudentenBureauNationale Stagemonitor 2015, een initiatief van StudentenBureau
Nationale Stagemonitor 2015, een initiatief van StudentenBureau
 
Essay ifms gert roos
Essay ifms gert roosEssay ifms gert roos
Essay ifms gert roos
 
2011.118 1233
2011.118 12332011.118 1233
2011.118 1233
 
Jsw artikel handelingsgerichte intervisie
Jsw artikel handelingsgerichte intervisieJsw artikel handelingsgerichte intervisie
Jsw artikel handelingsgerichte intervisie
 

Werkdocument Onderwijsland.08092013

  • 1. Onderzoek naar schoolloopbaan- begeleidinssystemen na de onderwijsvernieuwingen van de jaren 90 Onderwijsland Dominique Ebbing, 67286
  • 2. 1 Inleiding en verantwoording Voor u ligt het document waarin een schoolloopbaanbegeleidingsprogramma wordt geadviseerd dat voortvloeit uit een onderzoek naar de onderwijsvernieuwingen die zijn doorgevoerd in Nederland, naar de reacties op die vernieuwingen en een drietal interviews met onderwijsprofessionals. Als adviseur schoolloopbaanbegeleiding heb ik daarnaast een artikel geschreven omtrent de consequenties van de vele vernieuwingen in het onderwijs voor een vakbond. In dit artikel worden de ontwikkelingen geschetst en zullen conclusies en aanbevelingen ten aanzien van schoolloopbaanbegeleiding worden verwoord. De centrale vraag die is geformuleerd voor de uitwerking van dit advies is: Waaruit bestaat een gedegen schoolloopbaanbegeleidingssysteem dat is afgestemd op de nieuwste ontwikkelingen in het onderwijs? In hoofdstuk één zal er geschetst worden wat een schoolloopbaanbegeleidingsysteem is en waaruit een goed loopbaanbegeleidingssysteem kan bestaan. Hoofdstuk twee bevat een overzicht van de meest ingrijpende onderwijsvernieuwingen, binnen hoofdstuk drie vindt u de reacties op die vernieuwingen. In hoofdstuk vier wordt het vraaggestuurd onderwijs uiteen gezet en zijn de ervaringen van de praktijkprofessionals die deze vernieuwingen handen en voeten moeten geven binnen het schoolsysteem beschreven. Aansluitend vind u in hoofdstuk vijf het artikel voor de vakbond. Literatuur en bronnen Daar vraag je me wat, Andrioli, T. e.a., 2007 Bohn Stafleu van Loghum te Houten Leerboek personeelsmanagement, Kluytmans, F., 2005 Wolters-Noordfhoff te Groningen Uitwerking casuïstiek Stenden HRM; De Zuinige Decaan en Mobiliteit, D.M. Ebbing 2010 http://ictgeschiedenis.blogspot.nl/2012/01/wat-bedoelen-we-precies-met.html, opgezocht op 3 december 2012 http://www.onderwijsgeschiedenis.nl/page21.php, opgezocht op 3 december 2012 http://onderwijs-door-de-eeuwen-heen2.wikispaces.com/, opgezocht op 3 december 2012 http://nl.wikipedia.org/wiki/Tweede_fase, opgezocht op 3 december 2012 http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/voortgezet-onderwijs/vraag-en-antwoord/wat-houdt-de- 2e-fase-in-het-voortgezet-onderwijs-in.html, opgezocht op 6 december 2012 http://www.drs-online.nl/recensies.php?ID=17, opgezocht op 6 december 2012 , opgezocht op 12 december 2012 http://www.nvs-nvl.nl/en/Standard-Items/Search-Results.aspx?searchStr=effectief%20lob, opgezocht op 8 september 2013 http://www.vo-raad.nl/dossiers/loopbaanorientatie-lob, opgezocht op 20 september 2013
  • 3. 2 Inhoud Inleiding en verantwoording..................................................................................................................... 1 1. Schoolloopbaanbegeleidingssysteem ................................................................................................. 3 2. Onderwijsvernieuwingen .................................................................................................................... 6 Het Nederlandse onderwijs in historisch perspectief........................................................................... 6 Wet op het voortgezet onderwijs of Mammoetwet............................................................................... 7 Wet op het basisonderwijs................................................................................................................... 7 De basisvorming .................................................................................................................................. 8 Het Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) .................................................................. 9 De tweede fase .................................................................................................................................... 9 Profielen............................................................................................................................................. 10 Studiehuis 2e fase havo en vwo ........................................................................................................ 11 3. Reacties op de ingevoerde onderwijsvernieuwingen ........................................................................ 12 Parlementair onderzoek onderwijsvernieuwingen ............................................................................. 12 Het manifest van Beter Onderwijs Nederland.................................................................................... 13 4. Vraaggestuurd onderwijs................................................................................................................... 16 Het nieuwe leren en vraaggestuurd onderwijs................................................................................... 16 Hoe werkt het?................................................................................................................................... 16 Het competentiegericht en vraaggestuurd onderwijs en de onderwijsorganisatie ............................ 17 Welke rollen heeft de docent binnen vraaggestuurd onderwijs?....................................................... 17 Het veranderingstraject naar competentiegericht vraaggestuurd onderwijs ..................................... 18 4.1 Ervaringen praktijkprofessionals met de implementatie van de vernieuwingen in het VO.......... 19 Interview met de heer Noord van het dr. Nassau college, locatie Quintus. ............................................ 19 Interview met de heer Couthino van het dr. Nassau college, locatie Quintus. ........................................ 22 Interview met de heer Franssen van het dr. Nassau college, locatie Quintus.......................................... 25 5. Artikel vakbond .................................................................................................................................. 27
  • 4. 3 1. Schoolloopbaanbegeleidingssysteem Een schoolloopbaanbegeleidingssysteem zijn de middelen en methoden om leerlingen te begeleiden in het onderzoeken van hun kwaliteiten, interesses en drijfveren om tot een zo goed mogelijke ontwikkeling en keuze voor hun toekomstige loopbaan te komen. Naast het leerlingvolgsysteem, waarbij de ontwikkelingen van de leerlingen worden gedocumenteerd en gemonitord, is er een systematiek nodig om de interesse en drijfveren van de leerlingen te onderzoeken. Doel is om naast de basiskennis, een gedegen profielkeuze te kunnen maken voor de tweede fase en het vervolgonderwijs. Waar het bij de keuze van het niveau van onderwijs om capaciteiten gaat, gaan bij verdere studie- en beroepskeuze interesses en persoonlijkheid een steeds grotere rol spelen. Waarin het begin van dit proces de mening van anderen belangrijk is, gaat de leerling door de loop der jaren steeds meer zijn eigen mening vormen en komt daardoor tot zelfstandige keuzes. Gemiddeld vindt dit plaats vanaf een jaar of 17. Dit betekent dat juist in de fase van het VO begeleiding bij het maken van de keuzes essentieel is. Het thuisfront, vrienden en kennissen vormen hierbij een belangrijke rol. Maar zeker als het gaat om studie- en beroepskeuze heeft de school een niet te onderschatten taak. Zij is de professional op dit terrein en zal deze rol dan ook zeker in moeten nemen om te helpen komen tot een juiste match tussen talenten, interesses en de arbeidsmarkt. De feiten die spelen bij keuzeprocessen bij jongeren zijn in 2008 onderzocht door de raad van werk en zijn hieronder weergegeven;  Jongeren baseren hun studiekeuze vooral op de indrukken van open dagen, folders en internet. Vooral jongeren die kiezen van folders en internet hebben vaker spijt van hun studiekeuze en stoppen ook vaker voortijdig met de opleiding.  Het ervaren van het beroep door bedrijfsbezoeken, snuffeldagen of praktijkopdrachten vergroot de kans op een goede keus.  Jongeren hebben vaak geen realistisch beeld van de inhoud en de salariëring van een beroep.  1 op de 5 studiekiezers twijfelt behoorlijk of zelfs sterk aan diens keuze.  30% kiest pas rond de zomervakantie definitief voor een opleiding.  Ou “ -g u ”: h bb h k uz D k z , dat is niet altijd het geval.  Arbeidsmarktperspectieven wegen voor veel jongeren nauwelijks of niet mee in hun keuze.  1 op de 5 gediplomeerde vmbo-leerlingen is ontevreden over de hulp bij het kiezen van een vervolgopleiding. Onder havo/vwo leerlingen is ongeveer een kwart ontevreden. (Bron Voor de keuze: Effectieve Loopbaan-oriëntatie en Begeleiding, Raad voor Werk en Inkomen) De Raad voor Werk en Inkomen (RWI) heeft maart 2008 een advies uitgebracht als het gaat om Loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB). Hiervoor heeft het RWI een onderzoek laten uit voeren door Berenschot, naar de praktijk van LOB. In het onderstaande schema geeft het onderzoek de elementen weer voor effectief LOB.
  • 5. 4 Elementen van effectief LOB Contact met de beroepspraktijk: niet slechts verbale en schriftelijke informatie, leerlingen moeten b z ‘ ’ h bb b b u k k Reflectie: leerlingen laten communiceren over praktijkervaringen en uitdagen te reflecteren over eigen t k b (‘ k’ ‘ k k’?) Zelfmanagement leerling: leerlingen bewust maken van de eigen verantwoordelijkheid voor de keuze (de docent wordt coach, de jongere maakt zelf zijn afwegingen). Duurzame en geïntegreerde begeleiding: geïntegreerd in curriculum (geen losstaand vak) en oriëntatie op langere termijn (niet slechts korte termijn keuzes). Instrumenten inzetten gericht op dialoog: ‘ u g’ S g -ervaringen ook aangrijpen voor reflectie over toekomst. Beïnvloedingskanalen gebruiken: u ‘ g u ’ Confrontatie met arbeidsmarkt: leerlingen moeten op zijn minst weten hoe de vervolgopleiding g b ‘ ’ qu b k - en stageperspectieven. Differentiatie: geen blauwdruk voor alle leerlingen: twijfelaars vergen een andere ondersteuning dan degenen die hun besluit al genomen hebben. Een belangrijk aspect wat hierbij wordt gegeven is de samenhang tussen de genoemde elementen. Echter hebben we te maken met onderwijsvernieuwingen die daar van grote invloed op zijn. Deze onderwijsvernieuwingen en de reacties op de vernieuwingen komen in de volgende hoofdstukken aan de orde. In 2010 heeft CINOP Advies (een adviesbureau op het gebied van leren, opleiden en ontwikkelen binnen de driehoek overheid – beroepsonderwijs – arbeidsmarkt) een advies voor effectieve loopbaanbegeleiding gegeven dat de Nederlandse Vereniging van Schooldecanen en Leerlingbegeleiders (NVS-NVL) heeft gepubliceerd. Het rapport en de presentatie (december 2010) zijn te vinden op de website van het NVS-NHL. Daarin wordt geconcludeerd dat een effectief LOB op leerlingenniveau voldoet aan een aantal begeleidingscomponenten die hieronder zijn omschreven:  Affectieve component: het opbouwen van een goede relatie met wederzijds vertrouwen;  Informatieve component: het aanbieden van juiste en relevante informatie waarin verschillende alternatieven worden aangereikt;  Reflectieve component: de ‘meaning-making’ factor in de vorm van een dialoog over recente ervaringen, het krijgt betekenis;  Actiefmakende component: de ‘agency’ factor  Netwerkcomponent: onderhandelen, netwerkontwikkeling en toegang verlenen tot een netwerk. Binnen het proces van een schoolloopbaanbegeleidingssysteem is het continue proces van een interne dialoog waarin ervaringen met de eigen kwaliteiten en motieven worden verbonden gecombineerd met een externe dialoog, waarbij de ervaringen met waarden en mogelijkheden in werk en leren worden verboden. De leerling voert deze interne en externe dialoog op basis van kritische uitdagende ervaringen en zal daarop zijn keuzes maken in leren en handelen.
  • 6. 5 De loopbaancompententies vormen hierbij een hulpmiddel waarbij kwaliteitenreflectie (wat kan ik), loopbaansturing (hoe kan ik dat doen), motievenreflectie (wat wil ik), werkexploratie (waar kan ik dat doen) en netwerken (wie kan mij daarbij helpen) als een schil om de loopbaanvraag liggen. Ieder van deze invalshoeken worden daarbij onderzocht. Een effectief LOB binnen de schoolorganisatie zou moeten bestaan uit een:  Loopbaangerichte leeromgeving (praktijkgestuurd, gesprekken over praktijkervaringen en keuzemogelijkheden);  Docenten in contact met de arbeidsmarkt om zo up-to-date te blijven en contacten te onderhouden met het bedrijfsleven;  Instrumenten (portfolio en pop) ondersteunend inzetten binnen een loopbaangerichte leeromgeving;  Actief betrekken van ouders en communiceren hoe LOB op school vorm wordt gegeven;  Samenwerking school en bedrijfsleven op basis van gedeelde verantwoordelijkheid. Jan Willem Bruil (2010) van Cinop Advies beschrijft in zijn artikel 10 componenten voor doelmatiger loopbaanbegeleiding. Insteek is het belang van een goed LOB-systeem in een turbulente economie waarin het lerend vermogen, flexibiliteit en zelfstandigheid belangrijker worden om van lifetime employment naar lifetime employability te transformeren. In Noord-Ierland is berekend dat elke £ (Pond) die is uitgegeven aan begeleiding er een 9-voudige opbrengt gegenereerd wordt voor de economie (McCarthy, 2008). Juist doordat er in Nederland op relatief vroege leeftijd een profiel gekozen moet worden (early tracking) is er op het gebied van loopbaancompetenties een extra behoefte. Pubers kunnen over het algemeen de gevolgen van hun keuzes niet overzien. Uit angst om mogelijkheden uit te sluiten wordt een keuze gemaakt. Componenten die Bruil beschrijft zijn:  Systematisch persoonlijk contact waardoor een dialoog en reflectie kan plaatsvinden;  Integratie met het beroepsdomein, praktijkervaring opdoen en daarop reflecteren maakt het mogelijk waarbij beroeps b ’ h b b g g ;  Samenhang leerlijnen: het binnen en buiten de school systematisch integreren van onderwerpen zodat het hele leven de leerstof is. Daarin onderscheid Bruil de volgende leerlijnen: kennis en vaardigheden, loopbaan en praktijkuitdagingen;  Verankering, in curriculum, programma van toetsing en schoolbeleid zodat het geen vrijblijvendheid is maar vorm krijgt in het schoolbeleid;  Training van mentoren, coaches, slb-ers. ;  Peer support, voor reflectie, delen van ervaringen en beroepsbeelden, samenwerken en stimuleren;  Docenten en begeleiders in aanraking brengen met de arbeidsmarkt waardoor de samenhang tussen de drie leerlijnen herkenbaar wordt;  Vernieuwingen kleinschalig starten, dit geeft de mogelijkheid om makkelijk bij te sturen en het tot een succes te brengen waardoor sceptici over de drempel worden getild;  Longitudinaal proces, er zal voortdurend aandacht aan loopbaanbegeleiding besteedt moeten worden zoals doorlopende leer- en begeleidingslijnen.  Maken van een portfolio, blijkt het nuttigste loopbaaninstrument, mits goed aangestuurd en begeleid.
  • 7. 6 2. Onderwijsvernieuwingen Binnen de onderwijsvernieuwingen die in de jaren 90 zijn doorgevoerd, zal het schoolloopbaan- begeleidingssysteem een plaats moeten krijgen. Om daar zicht op te krijgen, beschrijf ik in dit volgende hoofdstuk de belangrijkste onderwijsvernieuwingen. Een welvarend land als Nederland tracht economisch bij te blijven door te anticiperen op ontwikkelingen op macro-niveau. Een middel om daar invloed op uit te oefenen is door te zorgen voor een goed onderwijsstelsel dat aansluit bij de kenniseconomie en de technologische ontwikkelingen in een mondiale samenleving. Daarnaast dienen de verschillende schoolsystemen op elkaar aan te sluiten, een kennishiaat leidt tot het niet door kunnen stromen in de gewenste vervolgopleiding. Door de Nederlandse overheid zijn veel initiatieven ontwikkeld om het onderwijs in Nederland op peil te houden, c.q. te verbeteren. Deze initiatieven hebben geleid tot wetsvoorstellen en uiteindelijk tot wetten die aan de scholen worden opgelegd. Vanuit het ministerie van Onderwijs. Cultuur en Welzijn is de onderwijsinspectie het uitvoerende orgaan om scholen te controleren op de handhaving van deze wetten en de kwaliteit van het onderwijs. Aan de onderwijsinstellingen de schone taak om deze wetten en op een goede en werkbare manier te implementeren binnen het bestaande schoolsysteem. De invoering van deze wetten worden onderwijsvernieuwing genoemd en ze hebben als doel het onderwijs in Nederland te verbeteren. De laatste 20 jaar zijn er vanuit het ministerie 30 onderwijsvernieuwingen doorgevoerd. Historisch gezien is de Mammoetwet uit 1968 het eerste grootschalige uitgevoerde initiatief om onderwijsverbetering van bovenaf op te leggen. Naast de door het ministerie van OCW opgelegde vernieuwingen, kent de onderwijspraktijk nog twee soorten vernieuwingen, namelijk autonome vernieuwingen en ICT-vernieuwingen. Autonome vernieuwingsbeweging in het onderwijs worden gekenmerkt door een andere blik op het onderwijs waarbij de nadruk ligt op de ontwikkeling van het individu. ICT-vernieuwingen gaan over een nieuwe manier van het lesmateriaal aanbieden zoal bijvoorbeeld het gebruik van Active-boards, het internet en gebruik van tablets. De 11 onlangs geopende Steve Jobs Schools zijn een combinatie van de autonome en ICT-vernieuwingen in het onderwijs. In dit advies richten we ons op de door het ministerie opgelegde onderwijsvernieuwingen en de effecten daarvan op de onderwijsinstellingen. Het Nederlandse onderwijs in historisch perspectief In het jaar 1900 is in Nederland de leerplichtwet ingevoerd, wat inhoud dat ieder kind van zijn 6e tot zijn 12e jaar onderwijs moet volgen, op enkele vastgelegde uitzonderingen na. Vanaf 1955 is de wet op het basisonderwijs van kracht waarbij kinderen van 4 tot 6 jaar ook kleuteronderwijs dienen te volgen voordat ze doorstromen naar de basisschool. Voor 1950 kwam het er in de praktijk vaak op neer, dat kinderen uit de arbeidersklasse niet verder kwam dan het lager beroepsonderwijs of de Ulo. Kinderen uit de middenstandsgezinnen stroomden na de lagere school door naar de Ulo, het HBS of de MMS en alleen de kinderen van de elite gingen naar het lyceum of het gymnasium om vervolgens te gaan studeren. De wet had als doel om iedereen in de gelegenheid te stellen om te leren. Vrijheid van onderwijs is in Nederland een recht op grond waarvan iedereen een school mag oprichten. Daarnaast houdt Vrijheid van onderwijs ook in dat ouders voor hun kinderen mogen kiezen tussen openbare scholen, onderwijs dat is gebaseerd op een religieuze of levensbeschouwelijke visie (bijzonder onderwijs), en thuisonderwijs. Naast de openbare en Christelijke basisscholen hebben stromingsvernieuwers vanuit psychologisch en pedagogisch oogpunt voor een differentiatie in het basisschoolsysteem gezorgd.
  • 8. 7 Onderwijs wordt vorm gegeven rondom het kind en deze scholen worden zogenaamde methodescholen genoemd. Het gaat op deze scholen meer om de pedagogische opvatting die bepalend is voor de ontwikkeling van het kind, dan dat er een specifieke geloofsleer centraal staat. Ze worden gekenmerkt door de keuze voor een bepaalde pedagogie, of een eigen maatschappij- en mensbeeld. Dit dient als fundament voor de onderwijsvormgeving binnen de stroming. Voorbeelden van methodescholen zijn Montessori scholen (vanaf 1916), Vrije School (vanaf 1923), Dalton onderwijs (vanaf 1926) en Jenaplan onderwijs (vanaf 1955). Wet op het voortgezet onderwijs of Mammoetwet Minister Jo Cals voerde in 1968 een nieuwe wet door op het gebied van Voortgezet Onderwijs, in de volksmond de Mammoetwet genoemd. Deze wet hield in dat de Ambachtsschool, de Nijverheidsschool, het VGLO, de Ulo en de HBS verdwenen en werden vervangen door drie soorten onderwijs. Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (gymnasium, atheneum en lyceum), het algemeen voortgezet onderwijs (LAVO, MAVO en HAVO) en het beroepsonderwijs (LBO, MBO en HBO). Doorstroming tussen de drie onderwijssoorten werd mogelijk gemaakt en nieuwe elementen zoals de brugklas, en vakken als maatschappijleer en handvaardigheid werden verplicht gesteld. De wet had als doel om een goede overgang tussen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs te realiseren. Wet op het basisonderwijs De Wet op het Basisonderwijs van 1985 zorgt voor een integratie van de kleuterschool bij de lagere school tot de Basisschool voor leerlingen van 4-12 jaar. De klassen verdwenen en werden groepen genoemd, waarbij in de kleutergroepen het leren dat in groep 3 wordt geactiveerd, op een voorbereide manier wordt gestimuleerd door voorbereidend lezen en rekenen te doceren. Alle onderwijsstromingen nemen deze wet over behalve de vrije scholen die vanuit hun pedagogische en antroposofische visie het kind laten `kleuteren`. Er werden nieuwe vakken toegevoegd en de scholen moesten de inhoud en organisatie van het onderwijs uitgebreid beschrijven in een zogenaamd Schoolwerkplan. Voor de jaren 90 stond klassikaal-methodisch onderwijs centraal, waarbij een docent via methodes de leerstof op de klas overbrengt. De basis voor klassikaal-methodisch onderwijs ligt in het behaviorisme (psychologische stroming die er vanuit gaat dat een mens geboren wordt als een onbeschreven blad dat je kunt vullen met kennis). De aandacht voor competentie-ontwikkeling en competentiegericht leren is sinds de jaren 90 steeds meer in de belangstelling komen te staan. Om de opleidingen aan te laten sluiten op de arbeidsmarkt zijn scholen en bedrijven actief gaan samenwerken. Door alle ontwikkelingen op het gebied van informatievoorziening zijn de mogelijkheden van leren via diverse media toegenomen. Het onderwijs maakt veel gebruik van internet, televisie en mondiale informatie. Daardoor verandert de manier van leren en zijn er veel electronische hulpmiddelen ontstaan. Zo zijn we beland in het connectivisme, wat er vanuit gaat dat de leerling niet alles hoeft te weten maar dat hij weet waar hij de benodigde informatie kan vinden. Het ‘weten’ veranderd meer in ‘verbonden’ zijn.
  • 9. 8 In de afgelopen 20 jaar zijn er wel 30 onderwijsvernieuwingen doorgevoerd waarbij een verschil gemaakt dient te worden tussen organisatorische, bestuurlijke en didactisch-pedagogische vernieuwingen. Een aantal van deze onderwijsvernieuwingen zijn zo ingrijpend geweest dat ze een grote invloed hebben op de manier waarop het onderwijs binnen de school moet worden ingericht, op de competenties en de vakdidactiek van de docenten en op de manier van leren van de leerlingen. Er zijn veel reacties op deze vernieuwingen gekomen en er is geëvalueerd op de ingezette weg en in sommige gevallen bijgestuurd. Hieronder volgt een overzicht van deze ingrijpende vernieuwingen, wat houden ze precies in en welk doelen streven ze na. De volgende ingevoerde onderwijsvernieuwingen zal ik beschrijven:  De basisvorming  Het VMBO  Tweede fase  Profielen  Studiehuis of het nieuwe leren De basisvorming Omdat lang niet alle kinderen op hun twaalfde weten wat ze willen en kunnen en om het tekort aan belangstelling voor het technische onderwijs te verkleinen, is in 1990 de wet op de basisvorming ingevoerd. Vanaf het schooljaar 1993-1994 was deze wet voor alle scholen verplicht. De basisvorming is het onderwijsprogramma voor de eerste twee à drie leerjaren van het Nederlandse voortgezet onderwijs. Het is bedoeld om scholieren op alle schooltypen, van vmbo tot gymnasium, dezelfde basis te geven voor de rest van hun schooltijd. Binnen deze basisvorming wordt in 14 vakken les gegeven en moeten bepaalde kerndoelen worden bereikt, een bepaalde basiskennis voor de leerlingen. Naast deze door het ministerie opgelegde eis zijn scholen vrij om meer te doen dan de kerndoelen opdragen of kunnen extra vakken aan het lesprogramma worden toegevoegd. De vakken waarin verplichte kerndoelen gehaald moeten worden, zijn: 1. Aardrijkskunde 2. Beeldende vorming, muziek, drama en dans 3. Biologie 4. Economie 5. Engels 6. Geschiedenis en staatsinrichting 7. Informatiekunde 8. Lichamelijke opvoeding 9. Natuur- en Scheikunde 10. Nederlands 11. Techniek 12. Verzorging 13. Wiskunde 14. Frans en/of Duits (Fries in Friesland) In de loop van de jaren 90 zijn er nog wat aanpassingen doorgevoerd en in het schooljaar van 2006- 2007 is de vernieuwde basisvorming van kracht. De hoeveelheid kerndoelen zijn hierin verminderd en de omvang van het programma is kleiner. Dit geeft scholen de mogelijkheid om binnen de kaders van de kerndoelen het lesprogramma samen te stellen en in niveaus en breedte van de lesstof te differentiëren. De kerndoelen zijn in zeven leergebieden gegroepeerd zodat de onderlinge samenhang tussen de vakken wordt vergroot.
  • 10. 9 Het Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) Om het imago en de aansluiting van het lager beroepsonderwijs op het mbo en de havo te verbeteren is in 1999 het VMBO ontstaan. Daarnaast was een belangrijk doel voor invoering het tegen gaan van uitval van leerlingen. De lts, leao, lhno en mavo zijn in deze vmbo samengevoegd en biedt vier verschillende stromingen die opleiden naar het MBO (niveau 1 t/m 4) of HAVO. Deze stromingen zijn:  theoretische leerweg (vmbo-t) voor leerlingen die weinig moeite hebben met studeren en nog geen beroepsopleiding willen kiezen;  gemengde leerweg voor leerlingen die weinig moeite hebben met studeren en zich willen voorbereiden op bepaalde beroepsopleidingen;  kaderberoepsgerichte leerweg voor leerlingen die praktisch zijn ingesteld, zoals leerlingen die graag met hun handen werken;  basisberoepsgerichte leerweg voor leerlingen die een combinatie van leren en werken prettig vinden. De eerste twee jaar (vernieuwde basisvorming) krijgen alle scholieren hetzelfde lesaanbod. Waarna in de bovenbouw een gekozen wordt voor een bepaalde sector die de leerling voorbereid op hun vervolgopleiding. De sectoren in het vmbo zijn; 1. zorg en welzijn, 2. techniek, 3. economie en 4. landbouw. Binnen de sectoren kunnen leerlingen een specialisatie kiezen. Tevens biedt het vmbo leerwegondersteuning voor leerlingen die niet zo makkelijk leren. De leerwegondersteuning bestaat uit het volgen van bijlessen of huiswerkbegeleiding. De leerlingen kunnen, afhankelijk van de gekozen leerweg, doorstromen naar een vervolgopleiding. De tweede fase In 1998 werd de Tweede Fase ingevoerd in het voortgezet onderwijs. De tweede fase zijn de vierde klas van de havo en het VWO tot en met het examenjaar, ook wel bovenbouw genoemd. De wet houdt een aantal regelingen in, zoals het samenstellen van het profiel (vakkenpakket of richting) alsmede de studielast en de examenprogramma´s voor de schoolvakken. Deze wetswijziging beoogde een aantal doelen te realiseren, te weten:  De leerlingen een brede algemene ontwikkeling geven;  Meer samenhang creëren tussen de schoolvakken;  Een zelfstandiger manier van leren die beter aansluit bij de werkwijze in het hoger onderwijs. Naast de door het ministerie geïnitieerde onderwijsvernieuwingen is de opkomst van de Personal Computer (PC) ook een vernieuwingsbeweging die een grote rol in het onderwijs speelt. ICT vaardigheden spelen een centrale rol in het onderwijs, mede door de invoering van digitale g g (b kb , ’ , g g ’ k g g). Het sluit aan bij de belevingswereld van de leerling en daarnaast is het voordeel dat het didactisch palet enorm vergroot wordt. De afgelopen jaren zijn daar web2.0 applicaties, cloud computing en social media aan toegevoegd. Een belangrijke link naar de pedagogisch-didactische vernieuwingsbeweging is dat ICT leren op maat mogelijk kan maken en dat het ontwikkelen van 21st century skills noodzakelijk zijn om je staande te houden in de 21ste eeuw.
  • 11. 10 Leerlingen in de 2e fase hebben naast hun lesuren en huiswerk te maken met een studielast die inhoudt dat ze ook lessen voorbereiden, werkstukken schrijven, boeken lezen en meedoen aan excursies. De studielast houdt in dat een leerling gedurende 40 weken per jaar, 40 uur per week aan zijn opleiding besteedt, een totaal van 1600 uur per schooljaar. Een derde van het voortgezet onderwijs in Nederland startte in 1998 met de invoering van de tweede fase en twee derde van de scholen wilden de invoering beter voorbereiden en stelde die nog een jaar uit. De docenten kregen te maken met een verandering in taken doordat het examenprogramma werd uitgebreid en doordat een deel van de oude vakken werden opgeheven. Sommige docenten ging daardoor andere vakken geven. Vanuit het ministerie van OCW vond er vanaf het schooljaar 2007-2008 een herziening plaats op de tweede fase. Deze herziening was er op gericht om binnen de bestaande opzet ruimte te scheppen voor de eigen keuzes van de scholen. Tevens moest het versnippering en overladenheid van het onderwijsprogramma tegen gaan. Doel was dat de scholen het ontwikkelen van vaardigheden om zelfstandig en actief leren bij leerlingen te vergroten en de samenhang tussen de verschillende kk b D g ’ x g g b blijven er alleen globale eindtermen over. Het resultaat zal zijn dat er in variatie en in inhoud en vorm van schoolexamens wordt gedifferentieerd en dat daardoor de mogelijkheid ontstaat om zich als school te profileren, zoals bijvoorbeeld excellente scholen dat momenteel doen. Profielen Gelijktijdig met de invoering van de tweede fase zijn ook de profielen wettelijk vastgesteld en doorgevoerd. Een profiel is een richting waarin een leerling zich kan specialiseren en bestaat uit een aantal vakken, opgebouwd uit:  een gemeenschappelijk deel dat voor alle profielen gelijk is;  een deel dat bij het profiel hoort;  keuzevakken binnen het profiel;  een vrij deel. Leerlingen kunnen kiezen uit 4 profielen:  natuur en techniek;  natuur en gezondheid;  economie en maatschappij;  cultuur en maatschappij. Cultuur- en technische educatie in 2e fase voortgezet onderwijs Leerlingen in de 2e fase van havo en vwo kunnen kiezen voor de vakken Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV) of Klassieke Culturele Vorming (KCV). Sommige scholen bieden ook een Technasium- stroom aan. Binnen deze stroom ontwikkelen de leerlingen projectgerelateerde vaardigheden vanuit technische praktijkopdrachten, zoals analyseren, informatie zoeken, ontwerpen, rapporteren, samenwerken en presenteren.
  • 12. 11 Studiehuis 2e fase havo en vwo Naast de tweede fase werd ook het studiehuis gepromoot en daarin staat het zelfstandig leren werken en studeren centraal. Echter maakt het wettelijk gezien geen deel uit van de tweede fase. Het behelst het geheel aan didactische en onderwijskundige maatregelen, waarmee de school haar leerlingen een grotere mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid voor hun eigen manier van leren kan bijbrengen. Daarmee geeft het een grotere variëteit van de manieren waarop een leerling op school kan studeren. Het studiehuis is feitelijk de concrete uitwerking van het nieuwe leren. De scholen bepalen zelf de invulling van het studiehuis zoals bijvoorbeeld het werken in groepjes of het inrichten van een huiswerkplein, het aanbieden van studievaardigheden in het mentoruur of het werken aan vakkenoverstijgende projecten. Het doel is om naast kennisverwerving, de leerlingen in korte tijd, veel informatie te leren verwerken en toe te laten passen. Door deze vaardigheden op het VO te ontwikkelen, verloopt de overstap naar een het HBO of WO gemakkelijker.
  • 13. 12 3. Reacties op de ingevoerde onderwijsvernieuwingen In 2007 heeft er een parlementair onderzoek plaats gevonden naar de vernieuwingen onder het voorzitterschap van de heer Dijsselbloem. De belangrijkste bevindingen van deze commissie uit de samenvatting van het rapport (2008) zal ik daarbij uiteenzetten. Tevens vind u hier een samenvatting van de reactie op de vernieuwingen uit het manifest van Beter Onderwijs Nederland (Het onderwijs verzuipt (2006)). Parlementair onderzoek onderwijsvernieuwingen De commissie Dijsselbloem heeft in februari 2008 een parlementair onderzoek gepresenteerd waarbij ze in haar rapport Tijd voor onderwijs, drie ingrijpende onderwijsvernieuwingen onderzocht. Het betreft de in de jaren negentig doorgevoerde basisvorming, de tweede fase en het VMBO. Daarin is de belangrijkste conclusie dat de overheid haar kerntaak, het zeker stellen van de kwaliteit van het onderwijs, de afgelopen jaren ernstig verwaarloosd. De commissie trekt als basis voor deze uitspraak een aantal conclusies die hieronder kort worden omschreven (Bron: Samenvatting eindrapport Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen): 1. Analyse van problemen schoot te kort Het opgelegde beleid sloot niet meer aan bij de veranderende maatschappelijke werkelijkheid zoals de groei van het aantal zorgleerlingen, de problematiek van allochtone leerlingen, naast een ondeugdelijke analyse van de oorzaken van het teruglopen van leerlingaantallen in het vbo. Het VO werd hiermee in grote mate verantwoordelijk gesteld voor het oplossen van maatschappelijke problemen. In de basisvorming kregen zeer uiteenlopende leerlingen allemaal hetzelfde onderwijs aangeboden. E z g ’ g k b g Er mochten geen aparte leerroutes komen voor leerlingen waarvoor het onderwijs te lang theoretisch was. De nadruk kwam daarmee te liggen op wat ze niet konden, in plaats van hun talenten te benutten. 3. Verantwoordelijke bewindslieden vertoonden een tunnelvisie In plaats van wetenschappelijk onderzoek, deugdelijke pilots en experimenten vormden eigen ervaringen de onderbouwing van de ingezette didactische vernieuwingen. De kring van beleidsmakers stond onvoldoende open voor kritiek en waarschuwingen. De uitvoering was uit handen gegeven aan externe procesmanagers. 4. Docenten, ouders en leerlingen onvoldoende gehoord en het financiële kader bepaalde Door de complexiteit van de vernieuwingen, de tijdsdruk waaronder dit moest worden en ingevoerd en het tekortschieten van faciliteiten werd geen draagvlak gecreëerd. Echter werd de kamer wel een breed draagvlak voorgehouden en deze slaagde er niet in om daar door heen te prikken. Tevens werden keuzen gemaakt op basis van een beperkte begrotingsruimte waarbij nut en noodzaak belangrijker werden geacht dan benodigde middelen voor scholing van docenten en overstappen en doorstroming naar andere leerwegen.
  • 14. 13 5. Er ontbrak een wettelijke basis voor didactische vernieuwingen Scholen ervaarden het inrichten van het studiehuis en de didactische vernieuwingen als verplicht onderdeel. Scholen bleken niet goed in staat om de beleidsruimte die de welt wel liet ook zelf in te vullen. Dit gat werd gevuld door commerciële partijen en de onderwijsinspectie ontwikkelde een eigen visie op didactiek. Hiermee traden ze in de beleidsvrijheid die scholen eigenlijk hadden. Tevens werden in de jaren daarna veel van de regels aangepast en zelfs teruggedraaid. 6. De effecten en resultaten lopen uiteen Het zitten blijven is verminderd en er stromen meer leerlingen door naar havo en vwo. Echter is er weinig mogelijkheid tot herstel van foutieve selectie aan het begin van het VO. De doorstroom van mavo naar havo is als gevolg van de invoering van de tweede fase gehalveerd. De keuze van exacte vakken is afgenomen en het imagoprobleem van het vbo is niet er lopen door de invoering van het vmbo. Doorstromers en hun docenten in het hoger onderwijs zijn positief over het niveau en algemene vaardigheden zoals zelfstandig werken, maar negatief over het niveau van specifieke vaardigheden zoals rekenen. Er blijven in het vmbo minder leerling zitten en er stromen meer leerlingen door naar het MBO en met name naar hogere richtingen. De problematiek rondom schooluitval en aansluiting zijn nog steeds actueel. 7. Meten en onderzoeken effecten vernieuwingen De overheid beschikt op het momenten niet over een effectief meetinstrument om de kwaliteiten van het onderwijs te bewaken. Op enkele onderdelen, waaronder basisvaardigheden zoals lezen en rekenen/wiskunde is een zorgwekkende dalende trend zichtbaar. De wetenschappelijke o b u g g ‘ u - ’-methoden ontbreekt nog. 8. De wijze van invoering van het nieuwe leven risicovol E g ’ g z h u g D scholing van docenten en de vereiste intensieve begeleiding ontbreekt, terwijl dit belangrijke basisvoorwaarden voor invoering zijn. Daarnaast zijn met de verschillen en leerstof en in leerlingen onvoldoende rekening gehouden waarvoor de nieuwe methoden geschikt worden geacht. Het manifest van Beter Onderwijs Nederland BON, de vereniging Beter Onderwijs Nederland is begin 2006 opgericht onder voorzitterschap van Ad Verbrugge en heeft als doelstelling: het zo goed mogelijk tot bloei laten komen van de potenties van leerlingen en studenten door gedegen vakinhoudelijke en algemene vorming. BON is een manifest begonnen waarin ze ageert tegen de doorgevoerde onderwijsvernieuwingen van de afgelopen 40 jaar. Ze beschrijft hierin het onderwijs als een permanente bouwput en niet als degelijke nieuwbouw. (Bron: Manifest van Bon, Ad Verbrugge en Marijke Verbrugge-Breeuwsma) Als uitgangspunt voor onderwijs gaat Verbrugge er van uit dat er ten minste vier elementen nodig zijn: aanleg, liefde of motivatie, concentratie en discipline. Volgens Verbrugge vormen deze vier elementen de basisvoorwaarden voor het verwerven van kennis. In zijn manifest beschrijft hij waarom de onderwijsvernieuwingen voor knelpunten binnen deze basisvoorwaarden zorgen.
  • 15. 14 1. Verschillen in aanleg Doordat de didactische aanpak steeds uniformer en onpersoonlijker wordt door o.a. schaalvergroting is er onvoldoende ruimte voor de verschillen in aanleg van de leerlingen. Individualisering en differentiatie zou hierbij het toverwoord zijn, maar wegens de arbeidsintensiviteit die dat van de g , b g k u ( u ) g ’ g b beoordeeld kunnen worden. Kinderen zijn er meestal geestelijk nog niet aan toe om zelfstandig te leren en wordt daarmee slachtoffer van zijn eigen verantwoordelijkheid. Om dit probleem het hoofd te bieden pleit Verbrugge voor het in ere herstellen van de verscheidenheid aan opleidingen waarbij ook de soorten vakken, hun inhoud en de vorm van onderwijs worden aangeboden binnen een bepaald opleidingstype. 2. Motivatie en belevingswereld Om voldoende leerlingen te trekken zijn scholen heel inventief geworden in het aantrekkelijk maken van open dagen, meeloop- en doedagen. Er ligt bij de meeste scholen een stukje marketing aan ten grondslag en ze proberen aan te haken bij de belevingswereld van de scholier. Dit wekt de illusie dat de leerling mag verlangen dat het onderwijs naar zijn smaak wordt ingericht. Achteraf moet dat beeld natuurlijk worden bijgesteld omdat de leerling het vak moet leren en niet andersom. Daarnaast is het zelfontdekkend leren als onderdeel van de tweede fase ingevoerd, maar dit vraagt behoorlijk wat zelfstandigheid en kost daardoor vaak meer moeite terwijl het resultaat minder is. Wanneer een leraar met bezieling voor zijn vak onderwijst, krijgt de leerstof een persoonlijk gezicht en kan de leerling respect opbrengen. Dit voedt en onderhoudt de motivatie van de leerling. Hierbij moet de docent wel in staat gesteld worden om hun vak naar eigen inzicht te onderwijzen en vrijgesteld zijn van primaire opvoedingstaken en het doorvoeren van vernieuwingen. 3. Discipline en aandacht Zelfdiscipline, zelfbeheersing en concentratie zijn in een zekere mate nodig om iets te kunnen leren. Onze moderne samenleving met vele afleidingen en virtuele prikkels doet het vermogen van de mens om hun aandacht te richten, geen goed. Het vraagt een behoorlijke mate van discipline om iets te doen wat misschien niet eenduidig leuk is. Daarnaast is er een groep leerlingen die in een onevenwichtige thuissituatie verkeerd wat zijn weerslag heeft op de innerlijke rust. Deze aspecten leggen een betrekkelijk zware druk op het onderwijs. Verder stelt Verbrugge in zijn manifest de volgende negatieve ontwikkelingen; Door de afgedwongen schaalvergroting, de financiële zelfstandigheid en de populaire didactische modellen is de aandacht verlegd van vakinhoudelijk, door goed opgeleide vakdocenten gegeven onderwijs, naar efficiënte diplomaproductie ten koste van de kwaliteit. Het gevolg is dat contacturen met vakdocenten afnemen en dat ondergekwalificeerde begeleiders hun plaats innemen. Daarbij worden vaksecties ontmanteld tot jaarteams met thematische lesprogramma’s wat natuurlijk ten koste gaat van goede vakinhoudelijke lessen. Doordat het vakinhoudelijk niveau van vele opleidingen is verschraald, klagen universiteiten over een gebrek aan basisvaardigheden bij de studenten (variërend van discipline en taalbeheersing tot wiskunde). Tevens zijn de algemene vaardigheden veelal minder ontwikkeld dan in de tijd dat er geen specifieke aandacht naar uitging. Ruim 60.000 leerlingen verlaten jaarlijks het onderwijs zonder een startkwalificatie en is het beroep van docent dusdanig impopulair geworden dar er een tekort aan gekwalificeerde lesgevenden dreigt.
  • 16. 15 Tot slot pleit Verbrugge: Leraren en docenten moeten primair en op hun eigen ervaringen, vakinhoudelijke en didactische kundigheid, kunnen bepalen hoe zij hun onderwijs willen inrichten. Het systeem of de organisatie heeft geen bepalende rol hoe er onderwijs gegeven wordt. Docenten moeten daarvoor gekwalificeerd zijn en de mogelijkheid hebben om zich verder te verdiepen in hun vak. Niet het systeem of de organisatie, maar leraren en docenten die hun vak beheersen en het inhoudelijk weten over te brengen op leerlingen en studenten staan daarom centraal in ons onderwijsconcept. Daartoe dienen zij dan wel gekwalificeerd te zijn en de mogelijkheid te hebben en te krijgen om zich verder te verdiepen in hun vak. Niet langer mogen het management en modieuze onderwijskundigen bepalen hoe er onderwijs gegeven wordt.
  • 17. 16 4. Vraaggestuurd onderwijs Het nieuwe leren en vraaggestuurd onderwijs Het onderwijs is voortdurend in beweging door de maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Een trend die is ingezet in met name het hoger- en academisch onderwijs is de omschakeling van een aanbodgedreven- naar een vraaggestuurde organisatie. Deze trend sijpelt ook door naar het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. De vraag in het vraaggestuurd onderwijs kan hierbij van twee kanten komen. Aan de ene kant de leerlingen of studenten die een bepaald opleidingsdoel voor ogen hebben waarbij ze werken aan hun persoonlijke ontwikkeling. Aan de andere kant de vraag van het bedrijfsleven om specifieke competenties voor de invulling van allerhande functies. In vraaggestuurd onderwijs zit een overlap met probleemgestuurd onderwijs, projectonderwijs en ‘ g’ H g u g z 3 Probleemgestuurd In probleemgestuurd onderwijs verwerf je kennis met een beroepsprobleem als uitgangspunt, het verwerven van inzicht in alles dat met het probleem samenhangt. De vraag komt uit het werkveld. Projectonderwijs Bij projectonderwijs werk je ook aan een probleem alleen zit het verschil met probleemgestuurd onderwijs in het feit dat je ook echt met je leergroep een oplossing voor het probleem moet kunnen b h H h k ‘ h ’ b u u S b h opdracht voor een organisatie van buiten de opleiding. Action learning W ‘ g’ g g h k u tijd een studie volgen waarbij ze een probleem uit het eigen werk in kunnen brengen in de leergroep. De analyse, het onderzoek en de oplossingen komen uit de leergroep en uiteindelijk wordt er gezamenlijk geëvalueerd op de vraag of het probleem is opgelost en wat de (persoonlijke) leerpunten zijn. Hoe werkt het? ‘Competentiegericht leren komt het best tot zijn recht als het onderwijs vraaggestuurd is. Dat wil zeggen dat de leerling grotendeels zelf richting geeft aan zijn eigen onderwijs. Hij formuleert zijn eigen leervragen. De school geeft hem gelegenheid daarop antwoorden te vinden en ondersteunt h b D g z g ’ Het persoonlijke leertraject of de persoonlijke leerweg van een student staat centraal om een optimale leeromgeving voor de leerling te creëren. Zowel het startpunt als het leerdoel kan voor iedere student uniek zijn, immers iedere student heeft andere vaardigheden, karaktereigenschappen en achtergronden. Het zelfreflectief vermogen van de student is een belangrijk onderdeel waarbij de docent als coach optreedt om deze vaardigheid te helpen ontwikkelen. Door de verschillende onderwijsproducten zoals vaklessen, modules en projecten te koppelen aan de competenties van de leerling wordt inzichtelijk gemaakt aan welke competenties nog gewerkt moet worden en welke competenties al redelijk beheerst worden.
  • 18. 17 De docent heeft daarmee tevens een overzicht waarom door de student voor bepaalde vakken wordt gekozen en welke competenties de leerling daarmee wil behalen en welke competenties als bijproduct worden gezien. Op deze manier krijgt de docent van een vak inzicht in welke kennis meer en minder interessant is voor de leerling en kan de inhoud van een vak worden afgestemd op de vraagsturing. Het competentiegericht en vraaggestuurd onderwijs en de onderwijsorganisatie Het is een belangrijk aspect dat de toetsing helder is in een onderwijssituatie waarbinnen de studenten zelf de context bepalen van wat ze leren. Een belangrijk deel van de randvoorwaarden binnen deze vorm van onderwijs is dat de toetskaders duidelijk zijn en dat er een competentieset is waaraan gewerkt moet worden. Wanneer de student meer vrijheid krijgt om individuele leertrajecten vast te stellen is het belangrijker de randvoorwaarden steviger neer te zetten. Zonder grenzen is de vrijheid vrijblijvendheid en het mag duidelijk zijn dat het laatste wat er binnen het onderwijs gefaciliteerd moet worden, vrijblijvendheid is. Welke rollen heeft de docent binnen vraaggestuurd onderwijs? De rollen van de docenten veranderen en dat betekent dat er van hen andere beroepstaken en vaardigheden worden verwacht. De invoering van vraaggestuurd onderwijs is een veranderproces op zich, wat een claim legt op de docenten, managers en het ondersteunend personeel. Het vergt innoverend vermogen om met een onderwijsvernieuwing mee te kunnen gaan. Daarnaast vraagt het ku k ku g x ’ ku g wendbaarheid van de docent. In dit verandertraject wordt de docent in elke rol en bij vele taken aangesproken. ‘T h u u u b g b z leerproces – competentieverwerving. Ten tweede heeft de docent de taak de student te begeleiden u b h ‘z g ’ De verantwoordelijkheid voor het leerproces ligt bij de student en niet meer, zoals bij aanbodgericht onderwijs, bij de docent. De docent heeft nog wel degelijk verantwoordelijkheid maar die ligt meer in het optimaal stimuleren en begeleiden van het leerproces van de student. De rollen moeten zo worden uitgevoerd dat de student geprikkeld en gestimuleerd wordt om het heft in eigen hand te nemen in zijn leerproces. De verschillende docentrollen die binnen het competentiegericht leren moeten worden vervuld zijn de volgende:  Tutor in de integrale en kennisleerlijn, hij is inhoudsdeskundige en procesbewaker en stimuleert het leerproces door het stellen van vragen, systematisch ordenen en door te verwijzen naar ondersteunende vakliteratuur.  Trainer in de vaardighedenleerlijn, hij begeleidt de leerlingen bij het zich eigen maken van beroepsvaardigheden zoals communicatieve, project of adviesvaardigheden.  Studieloopbaanbegeleider (ook wel mentor of coach), hij begeleidt de leerling bij diens competentieontwikkeling.
  • 19. 18  Expert bij hoor- en werkcolleges, hij geeft de leerling meer achtergrondinformatie over vaktheorieën. Soms is het een gastdocent of werkzaam in het beroepenveld.  Praktijkbegeleider in de praktijkleerlijn, hij begeleidt de leerling bij diens activiteiten binnen de beroepspraktijk.  Assessor bij assessments en competentie-examens, hij kent punten toe voor het realiseren b b ’ tentie-ontwikkeling.  C ö g g ’ , h k organisatie van het competentiegerichte onderwijsprogramma. De meeste docenten zullen verschillende rollen binnen hun functie combineren maar meestal zijn ze niet in alle rollen actief wat inhoudt dat de leerlingen niet zomaar bij iedere docent terecht kunnen met hun vraag. De docent dient alert te zijn op de taakafbakening van de rollen die vervuld worden. De verschillende docenten hebben met elkaar gemeen dat ze als stimulus werken om de leerling zijn eigen leerproces ter hand te nemen. De favoriete leraar volgens het dagblad Trouw naar aanleiding van een dubbelinterview met bekende Nederlanders over de eigenschappen van hun favoriete docent: 1. pakt problemen onconventioneel aan, durft op het randje te opereren, kan improviseren, prikkelt de creativiteit van studenten met spontane opdrachten en is flexibel; 2. gaat uit van de eigenheid van studenten, geeft hen het gevoel dat ze bijzonder zijn en speelt in op hun individuele verschillen; 3. kan studenten begeleiden bij het vormgeven van hun eigen leerproces; 4. is streng, maar kan daarbij over het hart strijken en weet te relativeren; 5. moet weten waar hij over praat en kan kennis overdragen; 6. is enthousiast en straalt idealisme en gedrevenheid uit; 7. heeft liefde voor zijn vak en draagt deze liefde ook over; 8. z g ‘ ’ k Het veranderingstraject naar competentiegericht vraaggestuurd onderwijs De keuze voor een veranderstrategie wordt bepaald door de omslag die het onderwijs en alle deelnemers aan het onderwijsproces moeten gaan maken. Er zijn in 'Een portfolio dat bij u past' drie ’ b h g h D h veranderproces is bij de drie ’ k h (z b ) Typering Kenmerken van het verandertraject Scenario1 Aanbodgericht onderwijs Portfolio als leerlijn in het onderwijs Deel van de docenten is direct betrokken Portfolio is een extra activiteit Resultaten zijn beschreven Scenario2 Aanbodgericht onderwijs Portfolio sterk gekoppeld aan onderwijs Alle docenten zijn direct betrokken Alle activiteiten worden aan portfolio gekoppeld Alle docenten worden getraind en begeleid Scenario3 Vraaggestuurd onderwijs Portfolio stuurt het onderwijs Enthousiasme en idee zijn leidend Er bestaat geen duidelijk beeld van het eindresultaat Organisatie wordt volledig anders
  • 20. 19 4.1 Ervaringen praktijkprofessionals met de implementatie van de vernieuwingen in het VO Interviews over het effect van de onderwijsvernieuwingen op het dr. Nassau college, locatie Quintus. Quintus is een onderdeel van het dr. Nassaucollege dat bestaat uit vijf verschillende vestigingen in Drenthe. Quintus in Assen biedt Havo, Atheneum en Gymnasium onderwijs aan. Dit interview houd ik met de heer A. Noord, directeur van de locatie Quintus. Interviewverslag Inleiding De heer Noord heeft na zijn VWO de Academie voor Lichamelijke Opvoeding doorlopen om vervolgens korte tijd als docent Lichamelijke Opvoeding werkzaam te zijn. Daarna heeft hij als programmeur in een ICT-opleidingsorganisatie verschillende functies vervuld. De opdrachtgevers waren vaak non-profit organisaties zoals het ministerie van defensie en de NAVO. Sinds vier en een half jaar is hij directeur van de locatie Quintus, onderdeel van het dr. Nassaucollege. Het is een grote locatie met 1500 leerlingen en 160 docenten, werkzaam binnen 5 units. De units vertegenwoordigen eerste fase havo, tweede fase havo, eerste fase atheneum, tweede fase atheneum en het gymnasium. Het managementteam van de locatie bestaat uit de 5 afdelingsmanagers en de heer Noord zelf. Door alle ingrijpende onderwijsvernieuwingen kwam hij niet echt in een gespreid bedje terecht en heeft hij als eerste de organisatiestructuur veranderd. Door zijn achtergrond als ICT-er weet hij uit data-analyses belangrijke ken- en stuurgetallen boven tafel te halen waar hij samen met zijn managers nieuwe ontwikkelingen aan relateert. Daarnaast is hij druk met de nieuwbouw van Quintus, waarvan de planning is dat die in het derde of vierde kwartaal van 2014 opgeleverd moet zijn. Eerste fase Binnen de vorming van de tweede fase is door de voorganger van de heer Noord een systeem opgezet waarbij de leerlingen naast een aantal uren les een keuzecarousel hadden. Uit deze keuzecarousel konden ze dan extra lessen kiezen om hun kennis te verbreden of te verdiepen. Echter bleek uit de praktijk dat pubers nog neigen naar de weg van de minste weerstand en ze probeerden zo veel mogelijk aan verplichtingen te ontkomen. Het door de overheid goed bedoelde opgelegde systeem, schoot daarmee zijn doel voorbij. Kinderen leerden in de praktijk juist minder en van verbreding of verdieping was, op een enkeling na, geen sprake. De heer Noord heeft deze methode teruggedraaid en de leerlingen krijgen nu extra uren kernvakken op de lessentabel aangeboden. Met de komst van de basisvorming wordt een basisprogramma aangeboden met een speciaal lesprogramma dat Maatwerk wordt genoemd, een nieuw leergebied dat elementen bevat uit T h k, V z g g E , h U b k, g h ’ z studietechnieken, samenwerking en sociale vaardigheden aan de orde komen. Het Unitblok wordt verzorgd door de mentor. Binnen Quintus kunnen leerlingen kiezen voor klassen- en vakkenoverstijgend projectgericht onderwijs in de Cultuur- of de Technasium stroom.
  • 21. 20 De bevindingen van de heer Noord zijn dat de basisvorming niet bijdragen aan het maken van een betere keuze voor hun schoolloopbaan. Kinderen vinden het op deze leeftijd (12-15 jaar) nog moeilijk om naar zichzelf te kijken en kunnen zich nog onvoldoende voorstellen bij de verschillende beroepssectoren. De basiskennis van de kinderen is gemiddeld genomen beter geworden na de invoering van de basisvorming, over het algemeen worden de 14 voorgeschreven kerndoelen gehaald. Daarnaast helpen de ingevoerde rekenvaardigheidstoetsen en de ijktoetsen van de kernvakken die in de eerste fase jaarlijks worden gehouden, hier ook aan mee. Tevens is op Quintus doubleren geen optie, wanneer je onvoldoende scoort op een bepaald opleidingsniveau om door te stromen naar het volgende leerjaar, ga je automatisch een niveau omlaag. In het derde jaar van de eerste fase begeleiden de mentor, de decaan en het LOB-programma de leerling bij het kiezen van zijn profiel. VMBO en doorstroom naar Havo Om de doorstroom van het VMBO naar de HAVO vloeiender te laten verlopen, zijn een aantal belangrijke maatregelen genomen. Het aansluitsysteem is geïntegreerd, wat inhoudt dat leerlingen met doorstroomwensen extra modules krijgen op het VMBO om hun kennis te vergroten en alvast rekenen en economie volgen in het Quintus gebouw. Daarnaast is er een buddysysteem ontwikkeld zodat de nieuwe leerling terug kan vallen op een vaste buddy, die hem of haar wegwijs maakt binnen Quintus. De doorstroom is de afgelopen jaren verdubbeld van 25% naar 50%. De maatregelen zijn dus succesvol te noemen. Daarnaast komen er hardere eisen volgens de landelijke norm en kunnen alleen die leerlingen die een gemiddelde van 6,5 scoren op hun eindexamen VMBO, doorstromen HAVO E g b “ ” k g k leerlingen die dreigen te falen, verminderd wordt. Dit maakt het voor iedereen leuker, voor de klas, de docent en voor de leerling die succesvol wordt binnen de HAVO na zijn of haar VMBO diploma. Wij willen de leerlingen een eerlijke kans geven en niet alleen een wordt voorhouden, voegt de heer Noord hier aan toe. De tweede fase Binnen Quintus zijn een open leercentrum, een bibliotheek, een mediatheek en laptops voorhanden om leerlingen te faciliteren in het zelfstandig leren werken. Daarnaast wordt binnen de Cultuur- en Technasiumstroom en in sommige vakken aan projecten gewerkt. Een plan van aanpak, een onderzoek , zelfstandig informatie opzoeken, analyseren en verwerken met een eindpresentatie van het werkstuk, helpt leerlingen hun vaardigheden te versterken. Alle lokalen zijn voorzien van beamers, docenten beschikken over een laptop en een i-pad om hun lessen voor te bereiden en via de digitale borden te presenteren. Een geheel nieuw en supersnel draadloos netwerk zal deze week binnen de school geïnstalleerd zijn. Daarnaast beschikken alle leerlingen en hun ouders over een eigen inlog in het digitale schoolsysteem waarin ze hun absentie, rooster, huiswerk en cijferlijst kunnen raadplegen. Tevens wordt er gewerkt met blackboard, een schoolprogramma (elektronische leeromgeving) waarop opdrachten te vinden en te maken zijn. De heer Noord ervaart niet dat de tweede fase de leerlingen beter voorbereidt op het vervolgonderwijs. Hij ziet eerder de trend van een meer gestructureerde beginfase van het HBO en de universiteiten om uitval te voorkomen zoals een bindend studieadvies en de reken- en taaltoesten op de PABO. Begin december is er een onderzoek gepubliceerd waaruit naar voren kwam dat grotere middelbare scholen het beter doen dan kleinere scholen. Een van de oorzaken is volgens de heer Noord, dat er meer faciliteiten zijn zoals zorgcoördinatoren en onderwijsassistenten, waardoor er meer gedifferentieerd kan worden. De school is daardoor meer adaptief.
  • 22. 21 De heer Noord ervaart dat de docent meer arrangerend moet optreden in de tweede fase en een aantal docenten heeft die transitie niet kunnen maken. Er wordt gebruikt gemaakt van coaching, van opleidingen en van mobiliteit om de organisatie optimaal in te richten. Daarnaast heeft de heer Noord in iedere unit een ambassadeur voor ICT-vernieuwingen om collega-docenten te enthousiasmeren voor het lesgeven met behulp van nieuwe media. Groot voordeel voor Quintus is dat de heer Noord zelf een ICT-achtergrond heeft en daardoor het belang van nieuwe media voor het onderwijs ziet en het ook heel actief uitdraagt. De invoering van de herziening van de tweede fase heeft tot meer ruimte in eigen keuzes voor de invulling van de uitvoering geleid. In de nieuwbouw van Quintus vertaalt zich dat, doordat er voor iedere Unit een eigen ingang met een leerplein komt. De klaslokalen liggen rondom dit leerplein en de wanden tussen de lokalen en het leerplein kunnen worden geopend. Het open leercentrum en de mediatheek/bibliotheek worden gekoppeld aan de leerpleinen. Tevens komt er een cultureel -en kunst-vleugel, een bètavleugel, een dubbele sporthal en een communicatielokaal. De profielen Met behulp van de mentor en het decanaat kiezen de leerlingen in het derde leerjaar hun profiel. Daarvoor beschikt de school over een uitgebreid LOB-programma. Inzicht in de cijfers van keuze van vervolgonderwijs, laten landelijk nog een percentage van 50% zien van leerlingen die in eerste instantie verkeerd kiezen. Een keer van studierichting switchen is meestal geen probleem, maar vaak ontstaat na de tweede switch demotivatie en uitval. Inrichten studiehuis of het nieuwe leren Buiten de faciliteiten die beschreven zijn onder de tweede fase geeft Quintus in het volgende leerjaar alle leerlingen een I-pad in bruikleen. Voor deze I-pad worden nu allerlei apps ontwikkeld zoals een roosterapp, een schooltasapp en een huiswerkapp. Op die manier wil Quintus bevorderen dat de leerlingen zich het opzoeken en analyseren van informatie eigen leren maken. Schoolloopbaanbegeleidingssystematiek Volgens de heer Noord zou de ideale schoolloopbaanbegeleiding moeten bestaan uit de week van de keuze waarbij de leerlingen een dag of een aantal dagen meelopen in een vijftal beroepssectoren zoals de verzorging, de techniek of de economische sector. Op die manier krijgt de leerling echt zicht op de inhoud van het beroep in plaats van zich te identificeren met de uitvoerders in de beroepsgroep.
  • 23. 22 Interviews over het effect van de onderwijsvernieuwingen op het dr. Nassau college, locatie Quintus. Quintus is een onderdeel van het dr. Nassaucollege dat bestaat uit vijf verschillende vestigingen in Drenthe. Quintus in Assen biedt Havo, Atheneum en Gymnasium onderwijs aan. Dit interview houd ik met de heer R. Coutinho, decaan en docent LO van Quintus. Interviewverslag Inleiding De heer Coutinho heeft na zijn middelbare schoolopleiding de Academie voor Lichamelijke Opvoeding doorlopen om vervolgens als docent Lichamelijke Opvoeding binnen het dr. Nassaucollege werkzaam te zijn. Naast zijn werk als docent had hij altijd een goed contact met de leerlingen en kwamen deze persoonlijke gesprekken met hem voeren. Door een aantal hele nare incidenten op het dr. Nassaucollege heeft de school besloten om de functie vertrouwenspersonen of counselors binnen de school te vervullen. De heer Coutinho heeft de post-HBO opleiding u b NHL g g h z u z ’ 5 u z k docent LO. Vervolgens is hij een tijd Unitmanager geweest en na een organisatie-aanpassing kwam hij tot het inzicht dat hij terug wilde naar het decanenwerk, naar het proces van leerlingen begeleiden. Zoals het er nu naar uitziet, zal de heer Couthino deze taak blijven uitvoeren tot zijn pensioengerechtigde leeftijd. Loopbaanoriëntatiebegeleiding binnen Quintus In het derde leerjaar van de eerste fase worden de leerlingen voorbereid op de profielkeuze. De mentor heeft hier een belangrijke taak in, die kent de leerlingen en geeft in het maatwerkblok begeleiding in het LOB-programma. De decaan verzorgt in ieder geval een les om het profielkeuzeformulier en de keuzevakken toe te lichten, maar kan op verzoek van de mentor worden ingeschakeld om meer lessen te verzorgen. De leerlingen en hun ouders krijgen in het derde leerjaar een inlog voor Keuzeweb, het speciale LOB-programma, een maatwerkprogramma dat voor Quintus is ingericht en door het decanaat wordt gevuld en bijgehouden. Hierin is een stappenplan (een soort Ganzenbord) met opdrachten te volgen om de leerlingen voor te bereiden op de keuze van het profiel. Er wordt automatisch een portfolio van de opdrachten gemaakt en de decaan heeft een signaalfunctie naar de mentor als leerlingen achter lopen met opdrachten. Naast dit stappenplan kan er ook een interessetest gedaan worden en is er de mogelijkheid om aanvullen opdrachten te maken. De docenten brengen per leerling een advies uit over het eigen vak om een goede keuze inzichtelijk te maken. In het begin van het derde leerjaar is er een speciale ouderavond waar ouders voorgelicht worden over het LOB-programma én, vooral belangrijk, de invloed die ouders nog hebben op het keuzeproces van hun kinderen. Meestal wordt de keuze voor het profiel aan de keukentafel gemaakt. Er is binnen Quintus in het derde leerjaar een studielast van 40 uur speciaal voor het LOB ingericht, om de voorbereiding op de keuze van het profiel te faciliteren. Er wordt ook een beroependag georganiseerd waarbij verschillende beroepsgroepen vertegenwoordigd zijn en vertellen over de inhoud van hun werkzaamheden en welke studie zij daarvoor gevolgd hebben.
  • 24. 23 Het keuzeproces is binnen een heldere structuur gefaseerd vorm gegeven. De vier fasen van het keuzeproces waar de mentor en indien nodig, het decanaat in begeleidt zijn Oriënteren, Verkennen, Verdiepen en de Knoop doorhakken. Binnen iedere fasen zijn duidelijke doelen voor de leerling geformuleerd, zijn de vragen die de leerling zich kan stellen in beeld gebracht en zijn de activiteiten van de school beschreven. In de tweede fase wordt het LOB-programma met het Keuzeweb voortgezet. Het komt er op neer dat een VWO-leerling totaal 120 uren aan studielast besteed aan het LOB-programma en een HAVO- leerling 80 uren aan studielast. In het begin van het eindexamenjaar is er wederom een speciale ouderavond ingericht om de ouders te informeren over het keuzeproces voor het vervolgonderwijs. Het keuzeweb is ingericht met alle landelijke vervolgopleidingen en de laatste actuele nieuwtjes die betrekking hebben op die opleidingen. Belangrijk is volgens de heer Coutinho dat leerlingen een realistische keuze maken. Wanneer ik vraag wat hij als realistisch ziet, antwoordt hij dat enthousiasme en motivatie belangrijke drijfveren zijn. Als een leerling niet heel sterk is in bijvoorbeeld talen, maar toch iets met linguïstiek wil gaan doen, adviseert hij om met de linguïstische docenten in gesprek te gaan over de inhoud van het vak. Soms is het beter je goede kanten te versterken dan je mindere talenten verder te willen ontwikkelen. De kunst zit hem er in de drijfveren en de interesse van de leerling te achterhalen. Basisvorming De basisvorming binnen Quintus heeft geleid tot het schoolbreed invoeren van het vak Maatwerk en het Unitblok. Maatwerk is een combinatie van de vakken Economie, Verzorging en Techniek waarin meer projectgericht en vakoverstijgend gewerkt kan worden. Het vak verzorging biedt zeer praktische handreikingen over voedingsleer, hygiëne, gezondheid, alcohol, roken en drugs en praktische opdrachten zoals in een projectgroep een gezonde maaltijd klaarmaken. In het Unitblok komen algemeen vormende th ’ z u h k , k g vaardigheden. Het Unitblok wordt verzorgd door de mentor en in het derde leerjaar komt daar het LOB-programma bij. VMBO en doorstroom naar Havo De overgang van het VMBO naar de HAVO is meer gestroomlijnd en er worden nog interventies gepleegd om die doorstroom te verbeteren. De heer Coutinho zit in een landelijke werkgroep die zich buigt over het verbeteren van de richtlijnen met als doel om tot een minimale uitval van VMBO- leerlingen op de HAVO te komen. Met het Vincent van Gogh (VO in Assen) is een protocol met eisen opgesteld waarbij de VMBO leerling een extra vak moet volgen en een bepaalde gemiddelde score dient te halen op zijn eindexamen. Daarnaast moet de sector van het VMBO aansluiten bij het gekozen profiel van de HAVO en zijn er instapmodules ontwikkelt om de leerling voor te bereiden op de HAVO. Bij de overstap krijgt de leerling een buddy aangewezen, vaak een oud-VMBO leerling met dezelfde school als achtergrond, die hem of haar wegwijs maakt op Quintus. De tweede fase De overstap naar de tweede fase is een behoorlijke grote, omdat de stof moeilijker wordt, het tempo hoger ligt en de didactiek op een andere manier vorm gegeven is. Het vraagt van de kinderen meer verantwoordelijkheid voor hun eigen leerproces te nemen. Er is een significant verschil in ontwikkeling tussen jongens en meisjes rond de leeftijd dat de leerlingen deze overstap gaan maken. De heer Coutinho vertelt over een masterclass van de UVA die hij heeft bijgewoond waarin middels een ontwikkelingscurve inzichtelijk werd gemaakt dat juist de discrepantie in ontwikkeling tussen jongens en meisjes rond het 15e levensjaar het grootste is. Bij meisjes loopt de curve bol en zij zijn rond hun 23e mentaal volledig ontwikkeld, bij jongens loopt de curve hol en zij ontwikkelen gemiddeld door tot hun 25e levensjaar. Zonder te willen generaliseren, zal dat gegeven bijdragen aan
  • 25. 24 de betere gemiddelde score van meisjes op het middelbaar onderwijs en de gewichtigere keuze die ze maken voor het vervolgonderwijs. De heer Coutinho ervaart meer ruimte om eigen keuzes voor invulling in de tweede fase te maken. Daarnaast helpt het reflecteren en het werken in projectgroepjes de leerlingen om beter zicht te krijgen op hun talenten. Maar er is ook duidelijk een aansluiting van twee kanten, de strengere normen in het eerste jaar van het vervolgonderwijs en de februariregeling moeten uitval voorkomen. De februariregeling stelt de student in staat om na een verkeerde studiekeuze, een half jaar de tijd te nemen om zich te bezinnen op wat wel een goede studiekeuze is, zonder meteen zijn studiefinanciering te verliezen. De profielen De heer Coutinho neemt waar dat de leerlingen door het LOB-programma beter in staat zijn om een keuze te maken voor hun profielen en het vervolgonderwijs. Het maakt ze bewust van zichzelf, hun omgeving en de wereld van vervolgonderwijs en beroepsuitoefening. Landelijke cijfers laten echter nog geen verlaging zien in het percentage verkeerd gekozen studies. Wanneer ik vraag wat de meest ideale situatie zou zijn om een LOB-programma vorm te geven als geld geen rol zou spelen, antwoordt de heer Coutinho dat het systeem zoals dat nu op Quintus wordt gehanteerd, een behoorlijk compleet aanbod is. Verdere bezuinigingen vanuit het ministerie zouden wel roet in het eten kunnen gooien. Het faciliteren van vervoer naar open dagen van hogescholen of universiteiten zou bijvoorbeeld gevaar kunnen lopen en dat zou jammer zijn.
  • 26. 25 Interviews over het effect van de onderwijsvernieuwingen op het dr. Nassau college, locatie Quintus. Quintus is een onderdeel van het dr. Nassaucollege dat bestaat uit vijf verschillende vestigingen in Drenthe. Quintus in Assen biedt Havo, Atheneum en Gymnasium onderwijs aan. Dit interview houd ik met de heer H. Franssen, docent Aardrijkskunde en Biologie. Interviewverslag Inleiding De heer Franssen is ruim 32 jaar in het onderwijs werkzaam als docent Aardrijkskunde en Biologie. Hij heeft les gegeven op een LEAO en een MAVO totdat hij in 1993 als locatiedirecteur van het dr. Nassaucollege in Gieten is gaan werken. Vanaf 2008 is hij bij de locatie Quintus weer als docent Aardrijkskunde en Biologie werkzaam binnen de eerste fase (HAVO en VWO, klas 1, 2 en 3). Eerste fase De heer Franssen omschrijft de ontwikkelingen op ICT-gebied als de grootste onderwijsvernieuwer. Over de eerste fase is hij van mening dat er eerder zaken verdwenen zijn en het kennisniveau is gedaald door de manier waarop de lessen worden ingevuld. Wel ziet hij de trend dat er meer nadruk gelegd wordt op vaardigheden zoals presenteren en samenwerken. De leerlingen leren in de lessen van de heer Franssen ook meer om in concepten en de context te denken. Daarnaast sluit hij aan bij de actualiteiten en probeert op die manier de interesse van het kind meer te prikkelen. Zo zal hij bijvoorbeeld in de les aanbevelen om het journaal te bekijken en op basis van de opgedane kennis over (lands)conflicten de verbinding tussen lesstof en maatschappij inzichtelijk te maken. Daarnaast geeft hij regelmatig vakspecifieke opdrachten om de kennis toe te passen in het samenwerken en het presenteren. Het probleem gestuurde onderwijs zit volgens de heer Franssen in het concept- en context denken. Dat werkt bij het vak Aardrijkskunde wel maar bij Biologie weer niet. Door het werken met ICT en het opzoeken van bronnen laten de leerlingen zien dat ze iets met de kennis kunnen. VMBO en doorstroom naar Havo De heer Franssen geeft aan dat de logische vervolgstap na het VMBO het MBO is. Eerst door willen stromen naar de HAVO is volgens hem hoogstens een uitstel van de schoolloopbaankeuze. Inrichten studiehuis of het nieuwe leren Zelfstandig studeren is voor de meeste leerlingen in de eerste fase nog moeilijk. De heer Franssen neemt zijn mentorklas regelmatig mee naar het open leercentrum en biedt ze daarin studievaardigheden aan. Binnen Quintus is het huiswerkplein op vrijwillige basis en in die zin is het niet inzichtelijk of de leerlingen er daadwerkelijk studeren of gewoon een uurtje met elkaar zitten. Schoolloopbaanbegeleidingssystematiek De mentor heeft een belangrijke taak in de profielkeuze en wordt daarbij ondersteund door het decanaat. Het werken met het begeleidingssysteem en de manier waarop de heer Franssen met zijn mentorklas communiceert, maakt de valkuilen in de keuzen voor de leerlingen inzichtelijk. De heer Franssen geeft aan dat het een mentaliteitskwestie van de mentor is om op een goede manier met de leerlingen dit keuzetraject te doorlopen. Je in kunnen leven en het kind echt kunnen zien, zijn voor de heer Franssen belangrijk h g b z g ’ ug z
  • 27. 26 Wanneer ik vraag of er idealiter nog zaken aan het loopbaanoriëntatieprogramma kunnen worden toegevoegd, antwoord de heer Franssen dat een stage mooi zou zijn, maar dat daarin lang niet alle facetten van het beroep aan de orde kunnen komen.
  • 28. 27 5. Artikel vakbond De struisvogel op de gouden eieren De huidige generatie kinderen op het voortgezet onderwijs is de Nederlandse economie van de toekomst. Zij zijn degene die straks Nederland binnen de Mondiale handelsstructuur vertegenwoordigen. En dat vraagt om ondernemende, innoverende en technologische mensen. Wanneer ze goed begeleid worden in het ontdekken van hun talenten en interesses, zal zich dat 9-voudig in de economie terugverdienen (McCarthy, 2008). Maar wie ziet het belang van die begeleiding in? Ouders? Docenten? Het vervolgonderwijs? Onze minister van OCW? De kinderen zelf in ieder geval nog niet! Na 30 onderwijsvernieuwingen in 20 jaar en een vernietigend rapport over de vernieuwingen uit de jaren 90 (commissie Dijsselbloem), zijn nog lang niet alle scholen ingericht met een structureel goed Loopbaanoriëntatiebegeleidingssysteem. Het nieuwe, competentiegericht leren, moet kinderen zelfstandiger maken en de aansluiting op het vervolgonderwijs verbeteren. Dit vraagt hele andere vaardigheden en vele verschillende rollen van docenten naast een hoge mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de leerling. Niet alle docenten kunnen deze transitie maken en niet alle kinderen kunnen die verantwoordelijkheid en zelfstandigheid aan. Voortijdige schoolverlaters Het is van groot belang dat jongeren een startkwalificatie behalen, dat biedt ze logischerwijs een beter perspectief op de arbeidsmarkt. Maar misschien nog wel belangrijker; het biedt ze een plaats in de maatschappij. Nog te veel jongeren stoppen voortijdig met hun schoolloopbaan en ontberen die startkwalificatie. De Aanval op Schooluitval, een van de uitwerkingen van het Lissabon Akkoord, streeft naar het terugdringen van voortijdige schoolverlaters met 10% per jaar. Met de inzet van extra financiële middelen hoopt het ministerie de voortijdige uitval terug te brengen naar maximaal 25.000 per jaar in 2016. Je kunt jouw school vergelijken met landelijke en regionale cijfers op: http://www.vsvverkenner.nl/landelijk.php Naast de voortijdige schoolverlaters in het VMBO (10%) en het MBO (30%) is er ook een groot percentage hoger opgeleiden dat uitvalt of van studierichting verandert. We hebben het dan over 30% in het HBO en 25% in het WO. Deze uitval of verkeerde keuze is terug te leiden naar een gebrekkig LOB-systeem. Leerlingen die op een goede manier worden geholpen om een weloverwogen keuze te maken voor een vervolgstudie, vallen veel minder snel uit. En die weloverwogen keuze kan alleen gemaakt worden als je leerlingen laat nadenken over hun ambitie en talenten. Door ze daarnaast te leren reflecteren op hun ervaringen en ze zicht te laten krijgen op hun eigen functioneren en acteren. De doorgevoerde onderwijsvernieuwingen zouden leerlingen moeten helpen om deze vaardigheden te ontwikkelen, dit is omschreven in het advies voor Het Nieuwe Leren. De rol van de school binnen het Nieuwe Leren Competentiegericht leren is het meest effectief als het onderwijs vraaggestuurd is ingericht. De leerling geeft hierbij grotendeels zelf richting geeft aan zijn eigen onderwijs en formuleert zijn eigen leervragen. De school biedt de leerling ondersteuning en de gelegenheid antwoorden te vinden op die leervragen. Daarnaast worden duidelijke toetskaders en een competentieset ingezet. De docenten stimuleren en begeleiden de leerling bij het verwerven van die competentieset. De leerling is verantwoordelijkheid voor het leerproces en de docent is verantwoordelijkheid voor het optimaal stimuleren en begeleiden van het leerproces van de leerling. De leerling wordt geprikkeld en gestimuleerd om het heft in eigen hand te nemen in het leerproces
  • 29. 28 De school heeft de taak om de verschillende docentrollen te faciliteren:  Tutor in de integrale en kennisleerlijn, hij is inhoudsdeskundige en procesbewaker en stimuleert het leerproces door het stellen van vragen, systematisch te ordenen en door te verwijzen naar ondersteunende vakliteratuur.  Trainer in de vaardighedenleerlijn, hij begeleidt de leerlingen bij het zich eigen maken van beroepsvaardigheden zoals communicatieve-, project- of adviesvaardigheden.  Studieloopbaanbegeleider (ook wel mentor of coach), hij begeleidt de leerling bij diens competentieontwikkeling.  Expert bij hoor- en werkcolleges, hij geeft de leerling meer achtergrondinformatie over vaktheorieën (dit kan ook een gastdocent zijn die werkzaam is in het beroepenveld).  Praktijkbegeleider in de praktijkleerlijn, hij begeleidt de leerling bij diens activiteiten binnen de beroepspraktijk.  Assessor bij assessments en competentie-examens, hij kent punten toe voor het realiseren b b ’ -ontwikkeling.  C ö g g ’ , hij is verantwoordelijk voor de organisatie van het competentiegerichte onderwijsprogramma Naast bovenvermelde rollen dienen docenten mee te kunnen in de ICT-vernieuwing zoals het werken met een digiboard, lesgeven aan leerlingen met I-pads en het verrijken van het lesmateriaal met bijvoorbeeld You-tube filmpjes. Door de digitalisering wordt veel lesmateriaal gedeeld en de docent moet in staat zijn om in dat aanbod waardevolle toevoegingen op zijn eigen vakgebied te vinden. Daarnaast zijn er diverse digitale kennisbanken waarin per vakgebied lesmateriaal aangeboden en gedeeld wordt zoals Sherpa, Teachers Channel en Leraar24. Scholen kunnen dit inrichten door kennis te delen in vakgroepen. Wanneer in een vakgroep een ambassadeur op het gebied van digitaal lesmateriaal plaats neemt, zal de vakgroep enthousiaster worden over het gebruik van nieuwe media binnen het onderwijssysteem. Docenten die de transitie naar competentie gericht en ICT vernieuwend onderwijs onvoldoende kunnen maken, dienen opgeleid en ‘ h b’ g h u werk (interview VO-directeur Noord-Nederland). De rol van de school in LOB-beleid Om een effectief LOB-beleid binnen de recentste onderwijsvernieuwing vorm te kunnen geven, dienen eerst de doelen van die vernieuwingen helder te zijn. Zo dient er binnen de tweede fase, naast het samenstellen van het profiel, de volgend doelen gerealiseerd te worden:  De leerlingen een brede algemene ontwikkeling geven;  Meer samenhang creëren tussen de schoolvakken;  Een zelfstandiger manier van leren die beter aansluit bij de werkwijze in het hoger onderwijs.
  • 30. 29 Deze doelen worden mede gerealiseerd door, naast de lesuren en het huiswerk, de leerlingen lessen voor te laten bereiden, werkstukken te laten maken, boeken te laten lezen en mee te laten doen aan excursies. De kaders om aan de wettelijke eisen te voldoen voor het realiseren van de doelen zijn de keuze voor een profiel. Een profiel is een richting waarin een leerling zich kan specialiseren en bestaat uit een aantal vakken, opgebouwd uit:  een gemeenschappelijk deel dat voor alle profielen gelijk is;  een deel dat bij het profiel hoort;  keuzevakken binnen het profiel;  een vrij deel. Als concrete manier om het zelfstandig leren te realiseren werd er, naast de tweede fase, ook het studiehuis gepromoot. Dit geheel aan didactische en onderwijskundige maatregelen, moet de leerling een grotere mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid voor hun eigen manier van leren bijbrengen. De scholen bepalen zelf de invulling van het studiehuis zoals bijvoorbeeld het werken in groepjes of het inrichten van een huiswerkplein, het aanbieden van studievaardigheden in het mentoruur of het werken aan vakkenoverstijgende projecten. Het doel is om naast kennisverwerving de leerlingen, in korte tijd, veel informatie te leren verwerken en toe te laten passen. Door deze vaardigheden op het VO te ontwikkelen, verloopt de overstap naar een het HBO of WO gemakkelijker Naast de implementatie en borging van bovenstaande vernieuwingen is het van belang inzicht te krijgen in de zaken die spelen binnen een effectief schoolloopbaanbegeleidingssysteem. Het keuzeproces bij de leerlingen zelf is volgens onderzoek gebaseerd op onderstaande feiten (onderzoek Raad voor werk en inkomen);  Jongeren baseren hun studiekeuze vooral op de indrukken van open dagen, folders en internet. Vooral jongeren die kiezen van folders en internet hebben vaker spijt van hun studiekeuze en stoppen ook vaker voortijdig met de opleiding;  Het ervaren van het beroep door bedrijfsbezoeken, snuffeldagen of praktijkopdrachten vergroot de kans op een goede keus;  Jongeren hebben vaak geen realistisch beeld van de inhoud en de salariëring van een beroep.  1 op de 5 studiekiezers twijfelt behoorlijk of zelfs sterk aan diens keuze;  30% kiest pas rond de zomervakantie definitief voor een opleiding;  Ou “ -g u ”: h bb h k uz D k z , dat is niet altijd het geval;  Arbeidsmarktperspectieven wegen voor veel jongeren nauwelijks of niet mee in hun keuze;  1 op de 5 gediplomeerde vmbo-leerlingen is ontevreden over de hulp bij het kiezen van een vervolgopleiding. Onder havo/vwo leerlingen is ongeveer een kwart ontevreden. CINOP Advies acteert op het gebied van leren, opleiden en ontwikkelen binnen de driehoek overheid – beroepsonderwijs – arbeidsmarkt en geeft een advies voor effectieve loopbaanbegeleiding Daarin stelt ze dat een effectief LOB op leerlingenniveau voldoet aan een aantal begeleidingscomponenten:  Affectieve component: het opbouwen van een goede relatie met wederzijds vertrouwen;  Informatieve component: het aanbieden van juiste en relevante informatie waarin verschillende alternatieven worden aangereikt;  R : ‘ g- k g’ g ervaringen, het krijgt betekenis;  A k : ‘ g y’  Netwerkcomponent: onderhandelen, netwerkontwikkeling en toegang verlenen tot een netwerk.
  • 31. 30 De loopbaancompententies vormen hierbij een hulpmiddel waarbij kwaliteitenreflectie (wat kan ik), loopbaansturing (hoe kan ik dat doen), motievenreflectie (wat wil ik), werkexploratie (waar kan ik dat doen) en netwerken (wie kan mij daarbij helpen) als een schil om de loopbaanvraag liggen. Ieder van deze invalshoeken worden daarbij onderzocht. Om een effectief LOB binnen de schoolorganisatie vorm te geven zijn een aantal aspecten naast de bovenstaande componenten van belang:  Loopbaangerichte leeromgeving (praktijkgestuurd, gesprekken over praktijkervaringen en keuzemogelijkheden);  Docenten in contact met de arbeidsmarkt om zo up-to-date te blijven en contacten te onderhouden met het bedrijfsleven;  Instrumenten (portfolio en pop) ondersteunend inzetten binnen een loopbaangerichte leeromgeving;  Actief betrekken van ouders en communiceren hoe LOB op school vorm wordt gegeven;  Samenwerking school en bedrijfsleven op basis van gedeelde verantwoordelijkheid. Jan Willem Bruil (2010) van Cinop Advies beschrijft 10 componenten voor een effectief LOB-beleid waarin een overlap zit met de hierboven omschreven vijf componenten. Volgens hem is het belang van een goed LOB-systeem in een turbulente economie waarin het lerend vermogen, flexibiliteit en zelfstandigheid belangrijker worden. De transitie van lifetime employment naar lifetime employability kan hiermee plaats vinden. Juist doordat er in Nederland op relatief vroege leeftijd een profiel gekozen wordt (early tracking) is er op het gebied van loopbaancompetenties een extra behoefte. Pubers kunnen over het algemeen de gevolgen van hun keuzes niet overzien. Uit angst om mogelijkheden uit te sluiten wordt een brede keuze gemaakt. Componenten die Bruil beschrijft zijn:  Systematisch persoonlijk contact waardoor een dialoog en reflectie kan plaatsvinden;  Integratie met het beroepsdomein, praktijkervaring opdoen en daarop reflecteren maakt het g k b b b ’ h b b g g ;  Samenhang leerlijnen: het binnen en buiten de school systematisch integreren van onderwerpen zodat het hele leven de leerstof is. Daarin onderscheid Bruil de volgende leerlijnen: kennis en vaardigheden, loopbaan en praktijkuitdagingen;  Verankering, in curriculum, programma van toetsing en schoolbeleid zodat het geen vrijblijvendheid is maar vorm krijgt in het schoolbeleid;  Training van mentoren, coaches, slb-ers. ;  Peer support, voor reflectie, delen van ervaringen en beroepsbeelden, samenwerken en stimuleren;  Docenten en begeleiders in aanraking brengen met de arbeidsmarkt waardoor de samenhang tussen de drie leerlijnen herkenbaar wordt;  Vernieuwingen kleinschalig starten, dit geeft de mogelijkheid om makkelijk bij te sturen en het tot een succes te brengen waardoor sceptici over de drempel worden getild;  Longitudinaal proces, er zal voortdurend aandacht aan loopbaanbegeleiding besteedt moeten worden zoals doorlopende leer- en begeleidingslijnen.  Maken van een portfolio, blijkt het nuttigste loopbaaninstrument, mits goed aangestuurd en begeleid. Het advies van CINOP en Jan Willem Bruil zijn gepubliceerd op de website van NVS-NVL.
  • 32. 31 Hoe nu verder? De nieuwe trends vliegen de docenten al weer om de oren. Er wordt binnen het ministerie gewerkt aan Passend onderwijs, Talentontwikkeling en Excellente scholen. Naast de vakinhoudelijke kennis, krijgen docenten steeds meer gedelegeerde verantwoordelijkheden en verschillende rollen te vervullen. Bezuinigen op het onderwijs is bezuinigen op de ontwikkeling van de economie van de toekomst. Niet slim dus. Wat wel slim is, is het gedegen integreren van een effectief LOB-beleid binnen de scholen, dat jaarlijks geëvalueerd wordt. Dit kan bij de schoolinspectie worden ondergebracht en daar kan middels inspectierapportage op gestuurd worden. Daarnaast hebben ook de ouders een belangrijke taak in het voorkomen van voortijdige schooluitval en een profielkeuze die opleidt tot een beroep dat aansluit op de arbeidsmarkt. Ouders moeten betrokken worden bij het belang van een juiste keuze en de mogelijkheden die er zijn om hun kinderen daarin te begeleiden. Uiteindelijk maken de meeste kinderen hun keuze aan de keukentafel in gesprek met hun ouders.