Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Uitleg zinnen knippen
1. Uitleg zinnen knippen Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel. Als er meer mogelijkheden zijn, moet je altijd de langste kiezen. Bij een gebiedende wijs moet je eerst het onderwerp je toevoegen. Een vraagzin moet je eerst bevestigend maken. Een voegwoord moet je eerst weglaten.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8. Al na een kwartier had zij het eerste hoofdstuk helemaal gelezen. uitleg antwoord Al na een kwartier / had / zij / het eerste hoofdstuk / helemaal / gelezen.
9. Al na een kwartier / had / zij / het eerste hoofdstuk / helemaal / gelezen. Al na een kwartier had zij het eerste hoofdstuk helemaal gelezen. Zij had al na een kwartier het eerste hoofdstuk helemaal gelezen. Het eerste hoofdstuk had zij al na een kwartier helemaal gelezen. Helemaal had zij het eerste hoofdstuk al na een kwartier gelezen.
10. Staat in een vragende zin de persoonsvorm altijd vooraan? uitleg antwoord Staat / in een vragende zin / de persoonsvorm / altijd / vooraan?
11. Staat / in een vragende zin / de persoonsvorm / altijd / vooraan? In een vragende zin / staat / de persoonsvorm / altijd / vooraan. De persoonsvorm / staat / in een vragende zin / altijd / vooraan. Altijd / staat / de persoonsvorm / in een vragende zin / vooraan. Vooraan / staat / de persoonsvorm / in een vragende zin / altijd. eerst bevestigend maken: In een vragende zin / staat / de persoonsvorm / altijd / vooraan.
12. Doe die deur even achter je dicht! uitleg antwoord Doe / die deur / even / achter je dicht!
13. Doe / die deur / even / achter je / dicht! Doe jij die deur even achter je dicht! Jij doet die deur even achter je dicht! Die deur doe jij even achter je dicht! Even doe jij die deur achter je dicht! Achter je doe jij die deur even dicht! Dicht doe jij die deur even achter je! Dit is een gebiedende wijs, dus eerst het onderwerp jij toevoegen: Doe jij die deur even achter je dicht!
14. Had jij dit antwoord van haar verwacht? uitleg antwoord Had / jij / dit antwoord / van haar / verwacht?
15. Had / jij / dit antwoord / van haar / verwacht? Jij / had / dit antwoord / van haar / verwacht. Dit antwoord / had / jij / van haar / verwacht. Van haar / had / jij / dit antwoord / verwacht. Verwacht / had / jij / dit antwoord / van haar. Eerst bevestigend maken: Jij / had / dit antwoord / van haar / verwacht.
16. Daar wordt op de deur geklopt! uitleg antwoord Daar / wordt / op de deur / geklopt!
17. Daar wordt op de deur geklopt! Daar / wordt / op de deur / geklopt! Op de deur / wordt / daar / geklopt! Geklopt / wordt / daar / op de deur!
18. Hadden ze me dat maar iets eerder verteld! uitleg antwoord Hadden / ze / me / dat / maar iets eerder / verteld!
19. Hadden / ze / me / dat / maar iets eerder / verteld! Hadden / ze / me / dat / maar iets eerder / verteld! Dat / hadden / ze / me / maar iets eerder / verteld! Me (mij) / hadden / ze / dat / maar iets eerder / verteld! Maar iets eerder / hadden / ze / me / dat / verteld! Verteld / hadden / ze / me / dat / maar iets eerder!
20. Als je het mij vraagt, bedoelen ze precies hetzelfde. uitleg antwoord Je / vraagt / het / mij. Ze / bedoelen / precies hetzelfde.
21. Als je het mij vraagt, bedoelen ze precies hetzelfde. Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd eerst het voegwoord weglaten, in dit geval als . je / vraagt / het / mij. mij / vraag / je / het. het (dat) / vraag / je / me. ze / bedoelen / precies hetzelfde. precies hetzelfde / bedoelen / ze.
22. Toen ze die boom hadden omgezaagd, zagen ze pas, dat er een schat onder lag. uitleg antwoord Ze / hadden / die boom / omgezaagd. Ze / zagen / pas. Er / lag / een schat / onder.
23. Toen ze die boom hadden omgezaagd, zagen ze pas, dat er een schat onder lag. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval toen en dat . Ze / hadden / die boom / omgezaagd. Die boom / hadden / ze / omgezaagd. Ze / zagen / pas. Pas / zagen / ze. Er / lag / een schat / onder. Een schat / lag / eronder.
24. Het is gemeen, als je zonder bewijs zegt, dat zij het heeft gedaan. uitleg antwoord Het / is / gemeen. Je / zegt / zonder bewijs. Zij / heeft / het / gedaan.
25. Het is gemeen, als je zonder bewijs zegt, dat zij het heeft gedaan. Het / is / gemeen. Gemeen / is / het. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval als en dat . Je / zegt / zonder bewijs. Zonder bewijs / zeg / je. Zij / heeft / het / gedaan. Het (dat) / heeft / zij / gedaan.
26. In de vakantie zie je vaak, dat mensen naar het buitenland gaan, omdat het weer daar warmer is. uitleg antwoord In de vakantie / zie / je / vaak. Mensen / gaan / naar het buitenland. Het weer / is / daar / warmer.
27. In de vakantie zie je vaak, dat mensen naar het buitenland gaan, omdat het weer daar warmer is. In de vakantie / zie / je / vaak. Je / ziet / vaak / in de vakantie. Vaak / zie / je / in de vakantie. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval dat en omdat . Mensen / gaan / naar het buitenland. Naar het buitenland / gaan / mensen. Het weer / is / daar / warmer. Daar / is / het weer / warmer. Warmer / is / het weer / daar.
28. Zij blijven de hele vakantie in Nederland, omdat volgens het KNMI het hier ook warm wordt. uitleg antwoord Zij / blijven / de hele vakantie / in Nederland. Volgens het KNMI / wordt / het / hier / ook / warm.
29. Zij blijven de hele vakantie in Nederland, omdat volgens het KNMI het hier ook warm wordt. Zij / blijven / de hele vakantie / in Nederland. De hele vakantie / blijven / zij / in Nederland. In Nederland / blijven / zij / de hele vakantie. Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd eerst het voegwoord weglaten, in dit geval omdat . Volgens het KNMI / wordt / het / hier / ook / warm. Het / wordt / hier / volgens het KNMI / ook / warm. Hier / wordt / het / volgens het KNMI / ook / warm. Warm / wordt / het / hier / ook / volgens het KNMI. Ook / wordt / het / hier / warm / volgens het KNMI.
30. Als je daar je rijbewijs wilt verliezen, hoef je alleen maar dronken achter het stuur te gaan zitten. uitleg antwoord Je / wilt / daar / je rijbewijs / verliezen. Je / hoeft / alleen maar / dronken / achter het stuur / te gaan zitten.
31. Als je daar je rijbewijs wilt verliezen, hoef je alleen maar dronken achter het stuur te gaan zitten. Je / wilt / daar / je rijbewijs / verliezen. Daar / wil / je / je rijbewijs / verliezen. Je rijbewijs / wil / je / daar / verliezen. Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd eerst het voegwoord weglaten, in dit geval als . Je / hoeft / alleen maar / dronken / achter het stuur / te gaan zitten. Alleen maar / hoef / je / dronken / achter het stuur / te gaan zitten. Dronken achter het stuur / hoef / je / alleen maar / te gaan zitten. Dronken geeft geen plaats aan, en achter het stuur wel. Het moet dus zijn: Dronken / achter het stuur /
32. Er wordt blindelings van uitgegaan, dat het waar is, wat ze daarover verteld hebben. uitleg antwoord Er / wordt / blindelings / van / uitgegaan. Het / is / waar. Ze / hebben / daarover / wat / verteld.
33. Er wordt blindelings van uitgegaan, dat het waar is, wat ze daarover verteld hebben. Er / wordt / blindelings / van / uitgegaan. Blindelings / wordt / ervan / uitgegaan. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval dat . Het / is / waar. Waar / is / het. Ze / hebben / daarover / wat / verteld. Daarover / hebben / ze / wat / verteld. Wat (iets) / hebben / ze / daarover / verteld.
34. Wie dat heeft gezegd, is niet bekend, maar je kunt het wel raden. uitleg antwoord Wie / heeft / dat / gezegd. (Dat) / is / niet / bekend. Je / kunt / het / wel / raden.
35. Wie dat heeft gezegd, is niet bekend, maar je kunt het wel raden. Wie (iemand) / heeft / dat / gezegd. Dat / heeft / (iemand) / gezegd. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval maar . (Dat) / is / niet / bekend. Niet / is / (dat) / bekend. Bekend / is / (dat) / niet. Je kunt het wel raden. Het (dat) / kun / je / wel / raden. Wel / kun / je / dat / raden.
36. Wie je vertrouwt, vertel je het, maar dat lijkt me logisch. uitleg antwoord Wie / vertrouw / je. Je / vertelt / het. Dat / lijkt / me / logisch.
37. Wie je vertrouwt, vertel je het, maar dat lijkt me logisch. Wie (iemand) / vertrouw / je. Je / vertrouwt / (iemand). Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval maar . Je / vertelt / het. Het (dat) / vertel / je. Dat / lijkt / me / logisch. Mij / lijkt / dat / logisch. Logisch / lijkt / me / dat.
38. Wil je het meisje van wie je dit hebt gehoord, mijn hartelijke groeten doen? uitleg antwoord Wil / je / het meisje / mijn hartelijke groeten / doen? Je / hebt / dit / van (iemand) / gehoord.
39. Wil je het meisje van wie je dit hebt gehoord, mijn hartelijke groeten doen? Je / wilt / het meisje / mijn hartelijke groeten / doen. Het meisje / wil / je / mijn hartelijke groeten / doen. Mijn hartelijke groeten / wil / je / het meisje / doen. Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd eerst het voegwoord weglaten; in dit geval is er echter geen voegwoord. Je / hebt / dit / van wie (iemand) / gehoord. Dit / heb / je / van wie (iemand) / gehoord. Van wie (iemand) / heb / je / dit / gehoord.
40. Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen. uitleg antwoord Ik / wou. Ik / was / twee hondjes. Dan / kon / ik / samen / spelen.
41. Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen. Ik / wou. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval dat . Ik / was / twee hondjes. Twee hondjes / was / ik. Dan / kon / ik / samen / spelen. Ik / kon / dan / samen / spelen. Samen / kon / ik / dan / spelen.