Uitleg over de present continuous

1. present continuous

2. present continuous
Gebruik: iets is nu bezig / nu aan de gang

3. present continuous
Gebruik: iets is nu bezig / nu aan de gang
Vorm: to be (am / is / are) + hele werkwoord + ing

4. present continuous
Gebruik: iets is nu bezig / nu aan de gang
Vorm: to be (am / is / are) + hele werkwoord + ing
He is doing his Math homework at the moment.

5. present continuous
Gebruik: iets is nu bezig / nu aan de gang
Vorm: to be (am / is / are) + hele werkwoord + ing
He is doing his Math homework at the moment.
They are having dinner right now.

6. present continuous
Gebruik: iets is nu bezig / nu aan de gang
Vorm: to be (am / is / are) + hele werkwoord + ing
He is doing his Math homework at the moment.
They are having dinner right now.
present contiNUous

7. present continuous
Ontkennen:
He isn’t doing his Math homework at the moment.
They aren’t having dinner right now.
Vragen:
Is he doing his Math homework at the moment?
Are they having dinner right now?