32. 1 Wee hun die onrecht uitdenken, kwaad
uitwerken op hun slaapplaats,en het bij het
licht van de morgenstond uitvoeren, omdat
zij daartoe bij machte zijn.
2 Zij begeren akkers en roven die, en huizen, en
nemen die af. Zo onderdrukken zij de man en
zijn huis, de mens en zijn erfelijk bezit.
3 Daarom, zo zegt de HEERE, zie, Ik bedenk
kwaad over dit geslacht waar u uw nekken
niet uit weg kunt nemen en waardoor u niet
rechtop verder kunt gaan, want het zal een
kwade tijd zijn.
39. 1 Nadat God voorheen vele malen en op vele wijzen
tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft
Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken door de
Zoon, 2 Die Hij Erfgenaam gemaakt heeft van alles,
door Wie Hij ook de wereld gemaakt heeft. 3 Hij, Die
de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk van
Zijn zelfstandigheid, Die alle dingen draagt door Zijn
krachtig woord, heeft, nadat Hij de reiniging van onze
zonden door Zichzelf tot stand had gebracht, Zich gezet
aan de rechterhand van de Majesteit in de hoogste
hemelen. 4 Hij is zoveel meer geworden dan de
engelen als de Naam die Hij als erfdeel ontvangen
heeft, voortreffelijker is dan die van hen.
46. 9 En Hij begon tot het volk deze gelijkenis te
zeggen: Iemand plantte een wijngaard en
verhuurde die aan landbouwers en ging een tijd
lang naar het buitenland. 10 En toen het de tijd
was, stuurde hij een dienaar naar de
landbouwers, opdat zij hem een deel van de
opbrengst van de wijngaard zouden geven. De
landbouwers echter sloegen hem en stuurden
hem met lege handen weg. 11 En hij stuurde nog
een andere dienaar, maar zij sloegen ook hem,
behandelden hem schandelijk en stuurden hem
met lege handen weg.
47. 12 Daarna stuurde hij nog een derde, maar zij
verwondden ook deze en wierpen hem eruit.
13 En de heer van de wijngaard zei: Wat zal ik
doen? Ik zal mijn geliefde zoon sturen. Als zij
deze zien, zullen zij mogelijk ontzag voor hem
hebben. 14 Maar toen de landbouwers hem
zagen, overlegden zij onder elkaar en zeiden:
Dit is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden,
opdat de erfenis van ons zal worden. 15 En toen
zij hem buiten de wijngaard geworpen hadden,
doodden zij hem. Wat zal dan de heer van de
wijngaard met hen doen? 16 Hij zal komen en die
landbouwers ombrengen
48. en zal de wijngaard aan anderen geven. En toen
zij dit hoorden, zeiden zij: Dat nooit. 17 Maar Hij
keek hen aan en zei: Wat betekent dan dit wat
geschreven staat: De steen die de bouwers
verworpen hebben, is tot een hoeksteen
geworden? 18 Ieder die op die steen valt, zal
verpletterd worden en op wie hij valt, die zal hij
vermorzelen. 19 En de overpriesters en
schriftgeleerden probeerden op datzelfde
moment de hand aan Hem te slaan. Zij waren
echter bevreesd voor het volk, want zij begrepen
dat Hij deze gelijkenis met het oog op hen
gesproken had.
50. O wij arme zondaars (LvdK 175) t. H. Bonn; m. M. Praetorius; v. A.C. den Besten
51. O wij arme zondaars (LvdK 175) t. H. Bonn; m. M. Praetorius; v. A.C. den Besten
52. O wij arme zondaars (LvdK 175) t. H. Bonn; m. M. Praetorius; v. A.C. den Besten
53. O wij arme zondaars (LvdK 175) t. H. Bonn; m. M. Praetorius; v. A.C. den Besten
54. O wij arme zondaars (LvdK 175) t. H. Bonn; m. M. Praetorius; v. A.C. den Besten
55. O wij arme zondaars (LvdK 175) t. H. Bonn; m. M. Praetorius; v. A.C. den Besten
56. Verkondiging
n.a.v. Lukas 20:14
Maar toen de landbouwers hem zagen,
overlegden zij onder elkaar en zeiden:
Dit is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden,
opdat de erfenis van ons zal worden.
‘Geen plaats in de wijngaard’