2. GRENZEN
de speelruimte van kinderen ligt tussen wat kan en wat mag…
• volwassenen bepalen uitdagingen (wat mag)
• volwassenen bepalen grenzen (wat niet mag)
dit doen ze op basis van :
• praktische bezwaren
• gevaren
• vertrouwen
tendens :
• volwassenen laten steeds minder toe
de speelruimte wordt steeds kleiner
3. KINDEREN GAAN SPELEND
GRENZEN OVER DOOR
NIEUWE DINGEN TE
ERVAREN TE ONTDEKKEN
EN UIT TE PROBEREN
4. VERANTWOORD
VERSUS VEILIG
• misvatting : verantwoord = veilig
• spelen is uitgedaagd worden om
te experimenteren, uit te
proberen, te onderzoeken, te
ontdekken,…
dit kan niet zonder risico
Dus :
spelen kan niet zonder risico !
5. HET RECHT OM TE FALEN
Risico’s bij het spelen :
• vuil worden
• vallen
• zich pijn doen
• ruzie maken
• slopen
• mensen ergeren
• …
Vaak voorkomende reflex : Keuze voor veilige alternatieven.
Echter : vaardigheden en inzichten ontstaan enkel als een
kind mag falen, vallen, kliederen en klungelen.
6. STELLINGEN
tekenen met potloden is minder rompslomp dan tekenen met
vingerverf
spelen in een speelruimte zonder klimrek levert alvast minder
accidenten op
stevig speelgoed is niet te slopen
bij activiteiten als knutselen, kleuren en zingen is iedereen
met hetzelfde bezig en kan je gemakkelijker overzicht houden
als iedereen hetzelfde knutselt is di gemakkelijker te
begeleiden. de ouders tellen de resultaten op prijs en de
kinderen vinden het leuk
7. GRENZEN LIGGEN NIET VAST
• context afhankelijk
vb op een muurtje balanceren mag,
op een muurtje balanceren waarachter een diepte ligt, mag niet
• tijdsgebonden
vb in je blootje spelen was in de jaren 70 heel gewoon
in je blootje spelen is tegenwoordig niet meer bespreekbaar
8. WILLEN OF NIET,
HET MOET !
Volwassen streven vaak naar
• rust
• regelmaat
• zuiverheid
• veiligheid (voorkomen van letsels en verdriet)
vermijden van extra werk, drukte en rommel
MAAR :
• deze gemakzucht kan kinderen uitdaging,
plezier en ontwikkeling onthouden
• het vertrouwde kan kinderen tekort doen
9. WIKKEN EN WEGEN
• vermijd om vooraf
bezwaren aan te nemen
(=kortzichtig)
• neem een open houding
aan
• durf af te wegen
1. formuleer je dilemma helder en scherp
2. verzamel de pro’s : waarom is dit leuk? waarom is dit waardevol?
3. verzamel de contra’s : welke bezwaren en risico’s zie je?
4. weeg af (vertrek vanuit een houding waarin je het wil mogelijk maken)
5. neem een beslissing : kies je er voor? onder welke voorwaarden?
10. ALLEMAAL BEESJES
De vissen staan onopvallend in een
hoekje. Daar horen ze. De begeleiders en
de kinderen kunnen per dag verschillen
maar de vissen zijn hier altijd. Dat is
vertrouwd.
Ze zwemmen al jaren hun rondjes en
weten niet dat ze Blub en Bubbels heten.
Het is leuk om er naar te kijken. Even niks
doen en lekker staren.
Ze lijken op elkaar. Blubs staart is iets
kleiner dan die van Bubbels. Bubbels is
minder oranje dan Blub.
Ze lijken heel tevreden met hun
kiezeltjes, plantjes en kasteeltje waar ze
doorheen kunnen zwemmen…
12. WAAROM VINDEN KINDEREN
DIEREN LEUK?
• ze zijn kleiner dan kinderen
• ze zijn aaibaar
• ze zijn leuk om naar te kijken
• ze tonen zich aanhankelijk
• ze moeten verzorgd worden
• ze bieden troost
• ze zijn lief (je kan ervan houden)
• ze geven je vertrouwen
• ze zijn niet veroordelend
• ze bieden houvast, regelmaat
• …
14. WELKE BEZWAREN
KUNNEN WE HEBBEN ?
• gezondheidsrisico’s (zoönosen, overgevoeligheid, besmetting,…)
goede verzorging van dieren, handen wassen, kinderen weg houden van
uitwerpselen, laarzen en handschoenen bij verzorgen, regels rond omgaan
met dieren, …
• bijten, prikken pikken
-> respectvol leren omgaan met dieren (bruuske bewegingen vermijden,
weten wat je mag aanraken), elke wond grondig ontsmetten, lichaamstaal
van dieren leren lezen, do’s en don’ts leren kennen, kinderen steeds
begeleiden
15. WELKE BEZWAREN
KUNNEN WE HEBBEN ?
• kinderen kunnen bang zijn voor dieren
-> angst niet negeren
-> kinderen niet van dieren weghouden
-> langzaam laten wennen
dieren voelen angst aan !
• dieren zijn wettelijk niet toegelaten
-> dit klopt niet
-> geen verbod, wel een weloverwogen handelen nodig (risico-analyse,
officiële voorschriften,…)
16. WELKE BEZWAREN
KUNNEN WE HEBBEN ?
• veel praktische bezwaren (werk, geld, plaats, zorg (in weekend),…)
• dieren lijden in de kinderopvang (wild gedrag kinderen,
opsluiting,…)
17. PEDAGOGISCHE
WAARDE ?
dieren leren kennen (deel van de wereld),
voelen ruiken proeven zin de zintuigen bij uitstek
(worden aangesproken in omgang met dieren)
dieren fascineren boeien goed voor
concentratie vermogen
uitlaatklep voor emoties (rust)
gezond : stressbestendiger, minder hoge
bloeddruk, minder naar de dokter, sneller genezen
kinderen ervaren om ‘vertrouwen’ te krijgen
zorg komt empathische ontwikkeling ten goede
stimuleert sociale vaardigheden
geeft vertrouwen en vertrouwdheid
inzicht verwerven in natuurlijke processen
positief voor zelfbeeld en zelfvertrouwen
leren communiceren met lichaamstaal (inzicht in
effect van eigen gedrag)
verantwoordelijkheidzin ontwikkelen
…
20. WAAROM VINDEN KINDEREN
SPELEN MET SMURRIE LEUK?
• het voelt prettig aan
• het verandert (in) je handen
• het is minder vloeibaar dan water, trager en zichtbaarder
• anders dan klei : glijden en plakken
• blijft kleven
• is vaak eetbaar
• je kan ermee schilderen
• je kan er iets mee maken (verbeelden)
• …
21. WELKE BEZWAREN
KUNNEN WE HEBBEN ?
• smurrie is vies
-> op zoek naar smurrie die niet onhygiënisch of ongezond is (mag wel vies smaken)
• je wordt er vies door (op basis van water, olie , melk,…)
-> op zoek naar smurrie uit eetbare kindvriendelijke of natuurlijke producten
• je wordt er ziek door
-> je wordt er nat, koud, vuil van (is niet hetzelfde al ZIEK)
-> grondig wassen na spel
• alles wordt vuil
-> kledij dient aangepast te worden aan spel (niet omgekeerd)
-> idem voor omgeving en materiaal
-> informeer rond gepaste onderhoudsproducten
22. WELKE BEZWAREN
KUNNEN WE HEBBEN ?
• haar met smurrie is vreselijk
-> voorzie hoedjes, petten, mutsen (uitwassen!)
• sommigen vinden smurrie niet leuk
-> spelen met smurrie is sensoptathisch spel, dus aan te moedigen (creatieve ontwikkeling)
-> spel en aanpak afstemmen op specifieke kind
• smurrie is niet nodig, genoeg speelgoed als
alternatief (plasticine, kralen,…)
-> kunstmatige materialen leveren niet steeds dezelfde (zintuigelijke ervaringen op)
-> kunstmatige materialen zijn vaak minder prikkelend en uitdagend, minder ECHT
23. WELKE BEZWAREN
KUNNEN WE HEBBEN ?
• niet alle kinderen zijn creatief
-> creativiteit is motor van ontwikkeling (volwassenen werken vaak remmend)
-> verkennen van materialen en uitdagingen stimuleren creativiteit
• baby’s zijn niet creatief
-> creativiteit is gebaande paden verlaten, baby’s kennen geen gebaande paden
-> sensomotorische periode (smurrie is dus leuk en goed)
• kinderen maken niks, enkel kliederen
-> kliederen is waardevol (ontdekken van materiaal)
-> product is ondergeschikt aan het proces
24. WELKE BEZWAREN
KUNNEN WE HEBBEN ?
• resultaat van werkstuk met smurrie stelt niet veel voor
-> resultaat is ondergeschikt aan de ervaring en het plezier
-> vaardigheid en verbeelding gaan samen om tot realistische tekeningen te komen; peuters
hebben die vaardigheid nog niet
• creativiteit heb je niet nodig
-> beter functioneren in snel veranderende wereld
-> openheid naar nieuwe mogelijkheden
-> durven proberen, uitdagingen durven aangaan
-> meer zelfvertrouwen
• verkeerd signaal (kinderen leren niet hoe het ‘hoort’)
-> je kan kinderen nog steeds respectvol leren omgaan met materiaal
-> materiaal om mee te kliederen laten afhangen van veiligheid, hygiëne, waarden en normen
(vb voeding)
• kleurplaten leveren sneller resultaat op
-> dit is bekeken uit ogen van volwassene (resultaat)
-> kleurplaten komen creativiteit niet ten goede
-> kleurplaten zijn geschikt voor fijne motoriek
25.
26.
27. BUITENSPEL
Algemene tendens : Kinderen verdwijnen uit het straatbeeld.
Een sterke daling van het buitenspel.
Kinderen vervreemden van de natuur.
Toch enkele verrassende onderzoeksresultaten :
• Toename binnenspeelmogelijkheden heeft geen
invloed op de hoeveelheid buitenspel.
• Veel kinderen spelen liever buiten dan binnen.
• In een stedelijke omgeving wordt er meer buiten
gespeeld in de publieke ruimte dan in suburbane
wijken.
• Er is een sterke afname in het buitenspel in de
publieke ruimte.
• Buitenspel in de eigen tuin wint aan populariteit.
• Er wordt meer buiten gespeeld in georganiseerd
verband (jeugdbeweging, speelplein, buitenschoolse
opvang,…)
28. BUITENSPEL
Enkele mogelijke hindernissen :
• kinderen leven in een complexere
wereld en moeten meer keuzes maken
(nieuw samengestelde gezinnen,
overaanbod)
• institutionalisering VT (georganiseerde
recreatieve en educatieve activiteiten)
• speelbare publieke ruimte wordt
schaars (verkeer, huizen, geparkeerde
wagens)
• er zijn minder leeftijdsgenoten in het
straatbeeld
• afname van de sociale cohesie (ook bij
volwassenen)
• enz.
32. SPEELNATUUR
= meer dan een groen omgeving
= ruimte voor avontuurlijk spel in een natuurrijke
omgeving
= natuurlijk groen waarmee kinderen kunnen
spelen en die zij kunnen veranderen en
beïnvloeden
uitdaging bieden
mogelijkheden bieden tot verschillende soorten
spel (fantasiespel, constructiespel, motorisch
spel (bouwen, klimmen, balanceren,…)
uitnodigen tot samenwerking, overleg,
onderhandelen, afstemmen,…
ruimte voor persoonlijke invulling van spel ruimte
en materialen
33. SPEELNATUUR
Het natuurlijk groen is hét speelelement bij uitstek!
Wanneer een speelplek voornamelijk is ingericht met speeltoestellen, spreekt men
niet langer over speelnatuur, maar over een speelplek in een natuurlijke omgeving.
34. SPEELNATUUR
Kenmerken
• ruige ruimte, ruw terrein
• natuurlijk groen als spelelement
(natuurelementen die veranderd kunnen en
mogen worden)
• ingrediënten : heuvels, uitdagende hellingen,
forse struiken, spontaan groen, verschillende
bodemmaterialen (aarde, zand, keien, kiezel),
boomstammen, takken,... .
• basisspeeltoestellen : een waterpomp, een
glijbaan, nestschommel, een klim en klautertoren
….
35. SPEELNATUUR
Jonge kinderen
-kunnen verwonderd zijn
-worden uitgedaagd voor experiment
-leren al doende hun lichaam gebruiken
Oudere kinderen
-kunnen (ver)dwalen
-kunnen zich onttrekken aan kunnen grenzen verleggen
36. VERSCHILLENDE TYPES
SPEELNATUUR
Speelbos
• Boszones (juridische term: ‘speelzones in bossen of natuurreservaten’) waarbinnen gespeeld kan worden.
• Speelbossen worden liefst natuurrijk en avontuurlijk ingericht
• behoud van bestaande bomen en planten (en zorg voor optimale groeiomstandigheden)
Bouwspeelplaats
• een avontuurlijke, natuurrijke speelruimte
• constructiemateriaal en gereedschap voorhanden
• afsluitbaar en onder begeleiding
Kinderboerderij
• meestal een oude boerderij waar kinderen en jongeren in contact komen met boerderijdieren en waar ze de dieren leren verzorgen.
• ook bijzondere aandacht voor oude gebruiken op boerderijen.
Natuurspeelplaats
• een natuurlijke (al dan onderhouden) omgeving
• terrein wordt vaak extra ingericht om de speelwaarde te verhogen
• natuurlijke materialen afkomstig uit deze omgeving is ter beschikking staan van de spelers
• natuurspelen is niet ‘spelen in’ natuurlijk groen, maar ‘spelen met’ natuurlijk groen (= de mogelijkheid zelf in de omgeving in te grijpen
en deze te veranderen)
• los speel –en bouwmateriaal bieden een meerwaarde
• speeltoestellen zijn niet of beperkt aanwezig
37. NATUUR
Waaraan denk je als je denkt aan natuur of
natuurbeleving ?
39. NATUUR
een pasgeboren kalfje
een huisdier dat leeft en sterft
een uitgesleten bospad
een hut tussen prikkelende brandnetels
een vochtig en verborgen plekje op braakgrond
de meeuwen voeren met oud brood
dikkopjes vissen in een poel
golven onder een rubberen bootje
…
“kinderen anno 2013 hebben een
NATUURTEKORTSTOORNIS” (Richard Louv)
40.
41. ENKELE BEGRIPPEN
NATUURBELEVING
= containerbegrip voor spel en/of ervaringen IN en MET de natuur
buitenspel (duidt plaats aan. echte natuurbeleving is per definitie buiten)
avontuurlijk spel (wijst op voortdurende uitdaging op diverse vlakken. de onregelmatigheid en onvoorspelbaarheid van
de natuur dragen hier sterk toe bij)
milieu educatie (leren over de natuur als hoofddoel)
natuurspel (spel dat plaats vindt in een natuurlijke (al dan niet ingerichte en onderhouden) omgeving)
…
42. HET BELANG VAN NATUURBELEVING
1. afname buitenspel
2. vervreemding van de natuur
moeten we in actie treden ?
moet hier iets mee gebeuren ?
biedt natuurbeleving een meerwaarde in de
ontwikkeling van kinderen ?
43. GROEN HELPT GROEIEN
een groene omgeving daagt sterker uit dan een binnenruimte
een groene omgeving maakt veel meer mogelijk
gevolg : veel experiment
stevige exploratie
nieuwe, unieke ervaringen
• Zintuigelijk : natuurrijke buitenruimte zorgt
voor diverse indrukken. ECHTE en
ANDERE zintuigelijke prikkels. Bijvoorbeeld
een briesje, motregen, vogelzang , zacht
geritsel van bladeren, de geur en smaak
van aarde…)
• Fysiek : hindernissen dagen uit tot groei
grove en fijne motoriek, evenwicht,…
• Cognitief : kennis groeit, ruimtelijke
oriëntatie verbetert, probleemoplossend
denken verhoogt,…
• Emotioneel : doorzettingsvermogen nodig,
zelfvertrouwen groeit,…
44. GROEN STIMULEERT
INTERACTIE
• Een uitdagende groene buitenruimte
zet aan tot exploreren en contact
zoeken met de omgeving.
• Ontdekkingen worden gedeeld met
anderen.
• Groeien in verbondenheid met de
anderen (sociale cohesie) en met de
natuur.
• Sociale vaardigheden worden
aangescherpt (leren overleggen,
onderhandelen, beslissen,
relativeren,…)
45. GROEN HELPT JEZELF
ORGANISEREN
Avontuurlijk spelen in een groene
omgeving biedt kinderen veel autonomie
:
• Zin voor initiatief wordt aangewakkerd.
• Groeien in zelfstandigheid.
• Groeien in zelforganisatie (van een
spel, bijvoorbeeld).
• Groeien in tijdbeheer.
• …
46. GROEN MAAKT JE CREATIEF
Kinderen ontdekken de schoonheid van
de natuur.
Tijdens avontuurlijk spelen wordt het
creatief denkvermogen aangesproken :
• om problemen op te lossen
• om nieuw spelen te verzinnen
• om constructies te maken
• om te creëren
47. GROEN STIMULEERT DE MORELE
ONTWIKKELING
Kinderen ontwikkelen liefde voor de
natuur en elkaar.
Ze ontwikkelen waarde voor bepaalde
zaken en maken kennis met bepaalde
normen.
• Respect voor planten.
• Respect voor dieren.
• Respect voor de omgeving
• Respect voor elkaar.
• …
48. GROEN IS GEZOND
Een groene omgeving :
• nodigt uit tot beweging
• biedt rust (bij elk individu en in de groep)
• zorgt voor ontspanning
• haalt stress weg (ook bij jonge kinderen!)
• bevordert het concentratievermogen
• bouwt weerstand op tegen ziekte
49. HEEFT GROEN EEN HEILZAME
WERKING VOOR ADHD ?
ATTENTION-RESTAURATION THEORY (aandacht-hersteltheorie)
(Stephen en Rachel Kaplan)
1. GERICHTE AANDACHT (directed attention)
2. SPONTANE AANDACHT (involuntary attention)
teveel gerichte aandacht (televisie kijken, computerwerk, huiswerk, studeren) leidt tot ’gerichte-
aandacht-vermoeidheid‘
symptomen : impulsief gedrag, opwinding, prikkelbaarheid, concentratiestoornissen
Restorative Environment (de herstellende omgeving) nodig.
De natuur is de beste ’herstellende omgeving’.
RICHARD LOUV
Recent onderzoek, gepubliceerd toont een direct verband aan tussen activiteiten in de natuur en
concentratie, en meer specifiek vermindering van ADHD-symptomen.
Natuur zou wel eens een goedkope therapie tegen stress en ADHD kunnen worden.
50. SAMENGEVAT
Natuurbeleving :
-biedt unieke ervaringen
-biedt mogelijkheden tot verrijkend spel
-is onmisbaar voor een evenwichtige ontwikkeling
OP NAAR KWALITEITSVOLLE NATUURBELEVING !
51.
52. JOUW WERKPLEK
Geef je eigen werk- of stageplek een score op 10 op vlak van
natuurbeleving.
Beargumenteer je score.
Welke eenvoudige ingrepen kan je bedenken om die score op te
krikken of te bestendigen?
Welke lange termijn ingrepen zie je hiertoe mogelijk?
53. VIER CRUCIALE ASPECTEN
om kwaliteitsvolle natuurbeleving te garanderen kan je inzetten op :
1. een gepaste begeleidershouding en –rol
2. inbedding in het beleidsplan
3. ouderparticipatie
4. een geschikte binnen- en buitenruimte
Laat je niet afschrikken door
-de leeftijd van de kinderen
-praktische bezwaren
54. DE ROL VAN EEN BEGELEIDER
geen natuurspecialist (is geen educatie)
vanuit pedagogische bril : AANBOD doen en VOORWAARDEN creëren
enkele GROENE VINGERS zijn welkom
• Toezicht houden
• Observeren
• Prikkelen (materiaal aanbieden, handeling
voordoen, uitleg geven, ideeën geven,…)
• Actief participeren
• Loslaten (autonomie verlenen en risico’s
afwegen)
• Uitdagingen creëren en inspireren
• Grenzen bepalen
• Keuze mogelijk maken
• Praktisch ondersteunen (laarzen,
regenkledij,…)
55. INBEDDEN IN HET BELEID
• een duidelijke plaats geven in het beleidsplan
vb aantal uren per dag bepalen
vb inrichting binnen en buiten omschrijven
vb materiaalgebruik specifiëren
vb vast natuuractiviteiten bepalen
• tijd, ruimte en middelen beschikbaar stellen
• vorming voor begeleiders voorzien
• regelmatige terugkoppeling met team
• afstemmen op de verschillende leeftijden
• blik naar buiten richten ifv samenwerking en oriëntatie omgeving
vb partners : boswachter, kinderboerderij, vissers, asiel,…
vb plekjes : dierentuin, park, bos, natuurgebied, kreekje,…
56. OUDERPARTICIPATIE
• ouders voldoende informeren
• afspraken maken in overleg met
ouders
• ouders betrekken in de
samenstelling van een aanbod
• ouders inschakelen bij het
vormgeven van de omgeving
• ouders als extra begeleider
optrommelen voor een uitstap
57. EEN GESCHIKTE OMGEVING
Natuurbeleving speelt zich voornamelijk buiten af.
MAAR : breng ‘buiten’ ook af en toe ‘binnen’.
DUS
• geen klinische omgeving
(niet enkel richten op praktische zaken en hygiëne)
• speelomgeving met natuurlijke materialen
(boomstammen als krukje, bloem op tafel,…)
• muzisch werken met natuurmaterialen
• tentoonstellingshoek
(verzameld materiaal uitstallen)
• geschikt materiaal
(loepjes, verrekijker, netjes, laarzen,…)
58. EEN GESCHIKTE OMGEVING
BUITEN :
• verschillende PLEKJES voor verschillende LEEFTIJDEN
• baby’s : genietplekjes, veilig afgeschermd
• peuters en kleuters : afstanden om te lopen, reliëfplekjes,
ontdekplekjes, zand, water, stapelmateriaal, wiebeldingen,
luikjes om te openen en te sluiten,…
• lagere schoolkinderen : wildere plekken met uitdagingen
en problemen die ze zelf kunnen oplossen, autonomie
(zonder veel toezicht)
59. EEN GESCHIKTE OMGEVING
BUITEN :
• VARIATIE in ruimte, reliëf, beplanting en sfeer
• DOE en ONTDEKPLEKKEN die uitnodigen tot onderzoek en experiment
• mogelijkheid tot ERVAREN van de natuur
(tuintje, nestkastje, thermometer, regenmeter, windmolen,…)
• ZICHTBARE NATUURPROCESSEN
(paddestoelen rottend hout, herfstbladeren,…)
60. EEN GESCHIKTE OMGEVING
BUITEN :
• BUITEN is verlengde van BINNEN
(kinderen kunnen gemakkelijk zelf naar binnen en buiten)
• uitbreiden naar GROENE OASES
(parken, bos, strand,… in de buurt opzoeken. Transport op alternatieve manier)
• ECHTE natuurelementen (bomen, planten, zand dieren, water,…)
(Tegels en plastic gras leveren niet dezelfde ervaringen op. Plastic speeltuigen
laten weinig aan de verbeelding over).