1. Douwe van den Berg, Simen van der Goot, May-Britt Jansen
Cirkel van onmacht
mechanismen in hulpverlening
Hulpverlening aan multiprobleemgezinnen vanuit de praktijk geanalyseerd;
een experiment in het kader van het Amsterdamse project Systeem in beeld
Amsterdam april 2008
2. Van den Berg, Van der Goot, Jansen; Cirkel van Onmacht – Systeem in Beeld 2008 2
Cirkel van onmacht mechanismen in hulpverlening
Eén gezin en veertig hulpverleners daaromheen.
Zo omvangrijk en ingewikkeld kan de hulp aan een multiprobleemgezin soms zijn. Veertig
hulpverleners, met ieder hun eigen intake in de loop van meer dan tien jaar. Met onderzoek,
hulpverleningsplannen en doelstellingen. En ondanks al die moeite glijdt het gezin steeds
verder in de ellende. Wat gaat er mis? Hoe worden hulpverleners klemgezet door het sy-
steem waarin zij moeten functioneren? En wat houdt de cirkel van onmacht in stand?
Systeem in Beeld
“Het jeugdbeleid is ontaard in een Monster van
Frankenstein”. Aldus de Amsterdamse wethou-
der Asscher, najaar 2007. Hij doelde op de ge-
groeide versnippering aan instellingen, geld-
stromen en procedures op het terrein van jeugd-
zorg en jeugdwelzijn en op het geringe zicht op
de resultaten van alle interventies.
Om dat monster klein te krijgen, startte het project
Systeem in Beeld waarin een breed samen-
gesteld team werkte aan een grondige doorlich-
ting van de totale Amsterdamse jeugdketen.
Systeem in Beeld is een bijzonder en een veelom-
vattend project geworden:
■■ er is een meerdimensionaal beschrijvings-
model van de jeugdketen ontworpen en uit-
gewerkt,
■■ de geldstromen zijn in beeld gebracht,
■■ de voorzieningen van twee pilot-stadsdelen
zijn in kaart gebracht en op hun samenhang
beoordeeld,
■■ er zijn belemmerende en stimulerende me-
chanismen in beeld gebracht in het werk van
alle betrokken professionals,
■■ Er zijn concrete verbeteringen doorgevoerd,
deels tijdens de rit, deels na afronding van
het project.
In opdracht van de wethouder en de raadscom-
missie Werk, Inkomen, Jeugd, werken gemeente
en instellingen inmiddels gezamenlijk aan oplos-
singen, zowel voor de korte als de lange termijn.
Dit artikel beschrijft het voorlaatst genoemde ex-
periment: hulpverleners kijken met elkaar terug
op een casus en beschrijven in retrospectief de
daarbij optredende mechanismen.
Wie echt wil weten hoe de jeugdketen werkt, moet
met hulpverleners gaan praten. Daarom nodigden
we eind maart, begin april 2008 totaal tachtig profes-
sionals uit om in zes sessies te reconstrueren wat er
in de loop der jaren allemaal was gebeurd rond de
kinderen van zes gezinnen in Oud Zuid en Geuzen-
veld en hun ouders. Zes gezinnen die we hadden
geselecteerd omdat er meer problemen tegelijk spe-
len. Binnen de groep van ongeveer achthonderd mul-
tiprobleemgezinnen in Amsterdam ging het om zware
dossiers. Door juist deze te analyseren wilden wij de
dynamiek van de hulpverlening binnen de jeugdket-
en scherp op het netvlies krijgen. Het ging dus om
exceptionele gevallen, maar de dynamiek is univer-
seel en geldt ook voor de hulpverlening aan andere
kinderen en gezinnen, ook al zullen de complicaties
die ontstaan daar waarschijnlijk minder groot zijn.
Leidraad voor de gesprekken was een vooraf door
ons ingevuld overzicht met alle interventies rond kin-
deren en gezin. Vaak was het niet mogelijk om het
overzicht vooraf compleet te maken en werd het ter
plekke aangevuld. Het aantal betrokken professio-
nals per gezin varieerde van zestien tot veertig over
een periode die varieerde van 6 tot 16 jaar.
Voor veel betrokkenen was het de eerste keer dat zij
elkaar zagen. Voor het eerst werd rond de zes gezin-
nen een compleet beeld opgebouwd van de hulpver-
lening. De deelnemers kwamen binnen met hun ei-
gen ervaringen en hun eigen dossiers. Puzzelstukjes
die gedurende de dag aan elkaar werden gelegd om
het complete verhaal te reconstrueren. Een fascine-
rend proces.
We willen leren van de zes sessies met de profes-
sionals. Niet om daaruit snelle conclusies te trekken.
Wel om goed te begrijpen hoe de jeugdketen precies
werkt. De naam ‘Systeem in beeld’ zegt precies wat
we beogen: goed kijken naar welke interventies hoe
vaak gedaan worden en wat het resultaat daarvan
is voor een kind of gezin. Welke patronen werken,
welke niet?
Dit onderzoek gaat niet over de tekortkomingen van
professionals. Deelnemers aan het onderzoek waren
ervan doordrongen dat iedereen met inzet en de bes
te intenties had gewerkt binnen de grenzen van de
eigen kennis, tijd, vaardigheden en bevoegdheden.
Toch bestond in alle zes de gevallen unaniem het
3. Van den Berg, Van der Goot, Jansen; Cirkel van Onmacht – Systeem in Beeld 2008 3
gemotiveerd is en nog onvoldoende inzicht heeft in
de eigen problematiek. De hulpverlener zet dan in
op opnieuw motiveren en het maken van nieuwe
afspraken. De cliënt wordt onzeker en de hulpver-
lener raakt gefrustreerd. Na verloop van tijd sluit de
hulpverlener de interventie af met als reden: gebrek
aan motivatie. Problemen zijn niet opgelost dus na
enige tijd staat er een nieuwe hulpverlener voor de
deur.
Gelukkig is er ook een ander patroon te zien. Daar
waar de hulpverlener de cliënt bij de hand meeneemt,
en ze samen kleine stapjes zetten. Hierop komen we
in de laatste paragraaf terug.
Elk probleem staat op zichzelf en is oplosbaar
Aan de hulpverlening ligt de impliciete veronderstel-
ling ten grondslag dat ‘elk probleem op zichzelf staat
en oplosbaar is’. Bij gezinnen met meer problemen
zet dit de hulpverlening op het verkeerde been. De
problemen zijn te stug om ze in een paar maanden
op te lossen, mede omdat ze elkaar vaak sterk beïn-
vloeden. Pak je één deelprobleem geïsoleerd aan,
dan trekken de resterende problemen het behaalde
resultaat weer onderuit.
In een van de zes gezinnen werd de ondertoezicht-
stelling (OTS) van een kind opgeheven nadat het
beter ging: moeder leek zich meer bewust van pe-
dagogische taken naar dochter A. en het ging weer
wat beter op school met A. De doelstellingen waren
bereikt. Maar er speelden nog andere problemen
in het gezin die de situatie zorgelijk maakten. Een
kind valt snel terug in oude gewoonten. Nadat de
OTS was opgeheven raakt kind A. uit beeld van de
hulpverlening. Een jaar later zijn er weer signalen
van ernstig verzuim. Via een procesverbaal van de
leerplichtambtenaar wordt uiteindelijk opnieuw een
Raadsonderzoek ingesteld, wat na ruim twee jaar
opnieuw leidt tot een OTS.
Werkprocessen dwingen
De overtuiging dat problemen oplosbaar zijn zorgt
ervoor dat standaard werkprocessen de duur van de
hulpverlening vaak tot een aantal maanden beperk-
en. Daarna moet het traject worden afgesloten. Maar
trekt de hulpverlening na een paar maanden de
handen van een cliënt af, dan valt het snel terug in
het oude patroon. Opnieuw een illusie armer.
Een meisje verzuimt. Zij reageert niet op oproepen
gevoel dat het systeem van hulpverlening ernstig te-
kort had geschoten.
Met de zes sessies hebben we een aantal basis-
mechanismen in beeld gebracht. Het is een eerste
stap, een eerste blik ‘onder de motorkap’. In een vol-
gende stap moeten we gezamenlijk – bestuurders,
management en professionals van instellingen –
onderzoeken hoe deze mechanismen in elkaar grij-
pen en waar we mogelijkheden zien de patronen te
doorbreken.
1. Dominante werkwijze
Na een dag praten over één gezin maken we met de
professionals rond de tafel een wisseling in perspec-
tief: stel je voor, je bent de moeder van het gezin;
wat zie je dan nu? Er hangt een bedrukte sfeer. De
aanwezigen realiseren zich dat hun gezamenlijke
onmacht rond dit gezin zichzelf jarenlang in stand
hield. Ondertussen gleed het gezin af, ondanks de
inzet van vele hulpverleners. Welke mechanismen
zijn daarvoor verantwoordelijk? Iemand concludeert:
“Multiprobleemgezinnen worden niet zo geboren,
maar door ons gecreëerd”.
Intake, vertrouwen winnen, afspraken
De vertrouwde werkwijze in de hulpverlening begint
met een intake, en onderzoek als dat nodig is. Het
hulpverleningsplan is vrijwel altijd gericht op het win-
nen van vertrouwen en het wekken van probleemin-
zicht en motivatie bij de cliënt. Deze moet zelf stap-
pen uit het plan van aanpak zetten en zich aan de
afspraken houden. Als dat niet gebeurt, ontstaat er
een patstelling. Geconcludeerd wordt dat cliënt niet
Dominante werkwijze
4. Van den Berg, Van der Goot, Jansen; Cirkel van Onmacht – Systeem in Beeld 2008 4
Protocol dwingt
vast te houden.
Ook publieke affaires rond falende hulpverlening
verhogen overigens de aantrekkingskracht van de
standaardaanpak. “Ik hou mijn dossiers goed op
orde.” zegt een leerplichtambtenaar: “Dan kan ik
aantonen dat ik mijn best heb gedaan. Je ontwikkelt
gedrag: ik veeg mijn straatje schoon.”
Financiering
De werkprocessen worden mede gestuurd door de
financiering. Een intake levert geld op, een diag-
nose soms ook. Vaststellen van de zorgzwaarte (de
indicatie) bepaalt de hoeveelheid geld. De opdracht
aan een professional is om uren te besteden of een
bepaalde doorlooptijd te bereiken met een hulpver-
leningstraject. De evaluatie van het resultaat speelt
zelden een rol. Als het project is afgerond kan de
organisatie de rekening versturen, ongeacht het re-
sultaat.
Het is dus ook het proces van de hulpverlening, niet
het effect dat centraal wordt vastgelegd en terugge-
koppeld. Dit werkt een manier van werken in de hand
waarbij procedures centraal staan, niet de cliënten.
“Wij hebben maar tijd voor een paar gesprekken met
ouders en kinderen”, vertelt een beleidsmedewerker
van de Raad voor de Kinderbescherming.
“We moeten ouders, die al wantrouwig zijn vanwege
het komen en gaan van hulpverleners, dan uitleggen
dat wij het verstandig vinden dat hun kinderen een
OTS krijgen. Dat wordt ervaren als een vernedering,
niet als hulp.”
“Ik kom alleen aan het begin en aan het eind van
het hulpverleningstraject in beeld”, vertelt een case-
manager van BJAA Vrijwillige Hulpverlening. “Ik krijg
mijn informatie vooral van anderen, daar moet ik ver-
van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) en het Region-
aal Meld- en Coördinatiepunt dat voortijdig schoolver-
laters moet opsporen (RMC). Een lokale trajectbege-
leider van Spirit belt een paar keer aan bij het gezin,
uiteindelijk lukt het hem om binnen te komen. Hij treft
het meisje in ruzie met moeder, helemaal hysterisch,
nauwelijks in staat om te communiceren. In de weken
die volgen lukt het om in gesprek met haar te komen,
bij haar thuis. Ze vertelt hem haar hele verhaal. Het
lukt hem om haar te motiveren samen naar DWI te
gaan. Ze gaat een leerwerktraject volgen. Zij blijft
hem bellen, ook als het misgaat.
Na drie maanden kreeg de trajectbegeleider van zijn
baas te horen dat hij moest afsluiten. Hij had toen net
contact met het meisje. Omdat hij vermoedde dat ze
wel weer bij hem zou worden aangemeld houdt hij
buiten medeweten van zijn baas contact met haar.
En ja, ze werd een paar maanden later inderdaad
opnieuw door DWI aangemeld.
Standaard als houvast
De frustratie van de professionals over het gebrek aan
informatie, perspectief en vooruitgang zorgt ervoor
dat zij zich juist vastbijten in de standaardwerkwijze,
als laatste houvast. “Moeder is helemaal doodgesla-
gen door hulpverlening”, vertelt een medewerker van
Vangnet Jeugd GGD. “En je moet met zo’n moeder
aan de slag. Dan ga je maar weer inzetten op advies
wat zij allemaal zou kunnen doen, op motivering.”
Zo ontstaat een cirkel: de problemen die door de
vaste werkwijze ontstaan, verstevigen bij de profes-
sionals de behoefte om zich juist aan die werkwijze
Financiering
5. Van den Berg, Van der Goot, Jansen; Cirkel van Onmacht – Systeem in Beeld 2008 5
derde was: “Ik ervaar dat zelf als erg vervelend. Het
kost heel veel tijd om een vertrouwensrelatie op te
bouwen.” Een medewerker Streetcornerwork:
“In het gezin was er al heel veel hulpverlening ge-
weest, waardoor er veel wantrouwen was en het
voor mij heel moeilijk was om een vertrouwensband
te scheppen.
Teveel hulpverleners
“In het begin konden hulpverleners wel binnenkomen,
toen de kinderen nog klein waren”, vertelt een van
de aanwezigen tijdens een casusbespreking: “Maar
omdat ze op den duur zo veel hulpverleners over de
vloer kregen, lieten ze er later niemand meer in.”
Zeker wanneer in een gezin meer kinderen in de fout
gaan, en steeds meer hulpverleners zich ermee gaan
bemoeien, wordt de druk op het gezin enorm. Er
‘moet’ steeds meer: afspraken moeten nagekomen
worden, het gezin krijgt allerlei ‘huiswerk’ om proble-
men aan te pakken. Geleidelijk aan verliest het gezin
het overzicht en sluit zich af.
Het komen en gaan van hulpverleners ondergraaft
op den duur in het gezin juist het vertrouwen waaraan
de hulpverlening zo veel waarde hecht. Het gezin
raakt gedemotiveerd, evenals de professionals trou-
wens. Het uitblijven van resultaten leidt tot frustratie
en gevoelens van onmacht aan beide kanten.
Het gezin leert dat hulpverlening niet helpt en on-
twikkelt formules om hulpverleners te ‘managen’.
“Ik had al direct in de gaten dat moeder een soort
geconditioneerd gedrag vertoont”, vertelt een mede-
gaande beslissingen over nemen. Ik moet daar met
de moeder een gesprek over voeren terwijl ik nau-
welijks een band met haar heb opgebouwd. Dat is
heel raar.”
Gefixeerd op geïsoleerde doelen
Professionals worden ingezet op concrete proble-
men, vaak afgeleid van een melding: een kind spi-
jbelt of is opgepakt door de politie. De hulpverlener
neemt poolshoogte en formuleert een geïsoleerd
doel dat past bij zijn opdracht. Dat doel bepaalt ver-
volgens wat er gebeurt. Vaak verschilt het doel van
de hulpverlener van de hulpvraag van het gezin zelf.
Zoals een beleidsmedewerker van de Raad van de
Kinderbescherming het zegt:
“Wij zeggen dat een gezin een ‘gesloten systeem is
met weinig probleembewustzijn’, maar dat sluit niet
aan bij de hulpbeleving van de moeder. Zij wil een
groter huis voor haar en de kinderen.” Zo belanden
moeder en hulpverlening op twee sporen. Als het
proces daardoor stokt blijft de hulpverlening zich
vaak richten op het voorgenomen doel. Er wordt een
nieuw plan opgesteld.
Hameren op motivatie
Motivatie is een centraal thema in de hulpverlening.
Vaak worden trajecten voortijdig afgesloten door een
gebrek aan motivatie. Maar is het echt een gebrek
aan motivatie? Tijdens onze sessies komt er, als alle
kaarten eenmaal op tafel liggen, soms een heel an-
der inzicht tevoorschijn. In een van de zes gezinnen
bleek het vermeende motivatiegebrek bijvoorbeeld in
werkelijkheid (pedagogische) onmacht te zijn.
Moeder werd jarenlang benaderd als iemand met ge-
wone capaciteiten. Maar ze is waarschijnlijk licht ver-
standelijk gehandicapt en begrijpt niet wie wie is en
wat diegene komt doen. Zo bijt de slang gemakkelijk
in zijn eigen staart. De cirkel wordt vaak vele keren
doorlopen: intake, plan, motivatie en weer een te-
leurstelling.
Gebrek aan motivatie is bijvoorbeeld vaak een van
de redenen om kinderen aan te melden voor een
beschermingsonderzoek. Daarna komt hulpverlen-
ing op gang die dikwijls uiteindelijk weer wordt afge-
sloten vanwege gebrek aan motivatie. Zo draait het
kringetje rond en rond. Hoe meer hulpverlening met
dominante werkwijze (intake, vertrouwen winnen, af-
spraken) hoe meer wantrouwen en hoe moeilijker het
wordt om het gezin te motiveren.
Een jeugdreclasseerder vertelt dat zij in een gezin de
Gezin schermt zich af voor alle ‘beste bedoe-
lingen’ van de hulpverlener
6. Van den Berg, Van der Goot, Jansen; Cirkel van Onmacht – Systeem in Beeld 2008 6
2. Regie op de hulpverlening
‘Elk probleem staat op zichzelf en is oplosbaar.’
Deze basisveronderstelling uit het vorige hoofdstuk
bepaalt ook hoe hulpverleners samenwerken. Dat
gebeurt met weinig regie. Ieder doet zijn ding in de
veronderstelling dat het uiteindelijk optelt tot een vol-
ledige oplossing van de problemen.
Vertrouwen in de keten
Professionals zijn getraind om als schakel van een
keten te opereren: “Ik maakte geen Proces Verbaal op
vanwege verzuim, want er was al zorg in het gezin,”
redeneert een leerplichtambtenaar. Professionals
denken vooral in trajecten: eerst deze interventie, als
dat niet lukt doen we dat en daarna… Interventies
worden op elkaar gestapeld, vaak met onvermijdeli-
jke wachttijden tussen de ene interventie en de vol-
gende, waardoor behaalde resultaten verdampen, en
de situatie zich ondertussen al weer heeft gewijzigd.
Ieder denkt of hoopt dat de volgende schakel in de
keten kan ‘doorpakken’. De hoop wordt bijvoorbeeld
gevestigd op een proces-verbaal door een leerplich-
tambtenaar, het uitspreken van een OTS voor een
kind, of het opleggen van een Maatregel Hulp en
Steun (MHS) door de rechter. Maar dat is vaak ijdele
hoop, want ook die maatregelen mislukken vaak.
Een casemanager van Bureau Jeugdzorg Agglom-
eratie Amsterdam (BJAA) Vrijwillige Hulpverlening:
“Telkens doe je een beroep op een andere instantie
omdat je hoopt dat die kan helpen. Maar je weet ei-
genlijk al dat dit niet gaat lukken.”
Hulpverlening is versnipperd
De kern van het probleem is bij een multiprobleem-
gezin vaak ongrijpbaar. Tijdens de sessies viel het
kwartje meestal pas gaandeweg de dag wanneer
steeds meer materiaal op tafel kwam van verschil-
lende partijen. In de praktijk komt een dergelijke to-
taalbeeld zelden tot stand.
De hulpverleners rond de gezinnen zijn sterk gericht
op hun eigen proces en hun eigen deelprobleem. Als
ze overleggen doen ze dat vooral om elementen te
verzamelen die zij nodig hebben voor dat proces.
“Wij krijgen vaak niet te horen wat er met onze infor-
matie gebeurt, maar we vertellen het ook een ander
niet,” zegt een leerplichtambtenaar. Nadat de ene
partij de andere heeft geïnformeerd wordt hij als het
ware van het systeem afgesneden. Er is geen terug-
werker van Vangnet Jeugd GGD. “Ik belde aan en
moeder riep van boven: kom maar binnen en ga zit-
ten, ik kom zo.” Bij de hulpverlening versterkt het
allemaal de indruk dat moeder onwillig is.
Geen basis om grenzen te stellen
“Aan het begin wilden we eigenlijk alle kinderen uit
huis halen, maar dat is niet gebeurd. Dit is eindeloos
lijden voor de kinderen”, zegt een medewerker van
het Ambulant Team van Spirit. De methodiek van pro-
fessionals is meestal gericht op een vrijblijvende be-
nadering van het gezin. Door het ontbreken van een
vertrouwensband met met het gezin heeft de profes-
sional geen basis om grenzen te stellen zonder het
Geen grenzen stellen
zich onmogelijk te maken. Zij hebben vaak ook ge-
leerd dat niet te doen. Er worden daarom vaak geen
consequenties verbonden aan het niet nakomen van
afspraken. Wil de vrijblijvende medewerking niet vlot-
ten, dan zit het proces snel vast.
Professionals die wel grenzen durven stellen en de
behendigheid hebben om in te praten op cliënten,
bereiken meer, en maken zich minder afhankelijk van
de weerstandspatronen in het gezin.
“In de begintijd wilde moeder op een gegeven mo-
ment geen hulp meer. Wij vonden dat toen goed.
Dat zouden we nu nooit meer doen!”, vertelt de ge-
dragsdeskundige van Spirit. Sinds 2006 tekent zich
na de zaak Savanna bij veel organisaties wel een
omslag af naar een minder vrijblijvende houding ten
opzichte van het gezin, vooral bij de zorgaanbieders.
7. Van den Berg, Van der Goot, Jansen; Cirkel van Onmacht – Systeem in Beeld 2008 7
Negeren van de geschiedenis
heel. “Als een van ons zijn afspraak niet nakomt, ben
ik ook niet meer geloofwaardig voor het gezin”, zegt
een medewerker van Nieuwe Perspectieven.
Medewerker Streetcornerwork: “Toen ik Y. meer ging
confronteren met zijn gedrag en grenzen begon te
stellen, haakte hij af en ging een andere instantie met
hem aan de slag. Zo kwam Y. er mee weg, met als
gevolg dat mijn traject met hem stagneerde.”
Het is tussen de professionals vaak touwtrekken om
dingen bij elkaar gedaan te krijgen ten behoeve van
het eigen proces. Een leerplichtambtenaar vertelt
hoe de Ketenunit haar verzocht om een procesver-
baal niet in te trekken, ook nadat moeder haar och-
tendbaan had opgezegd om haar kinderen weer op
tijd naar school te kunnen brengen: “De Ketenunit
wilde ons procesverbaal gebruiken om alsnog zorg
in te zetten, omdat zij de situatie thuis zorgelijk von-
den, maar dat vonden wij in deze situatie een onei-
genlijk gebruik van de leerplichtwet en dat hebben
we dus niet gedaan.”
Geschiedenis blijft niet hangen
De hulpverlening is vergeetachtig als het gaat om in-
formatie over en inzicht in cliënten. Centraal toegan-
kelijke dossiers beperken zich meestal tot hulpver-
leningsinformatie. Ze vertellen niet hoe het werkelijk
met het gezin gaat en geven dus geen handeling-
sperspectief. Vaak schrijft de werkwijze voor dat infor-
matie alleen kan bestaan uit harde feiten en er geen
koppeling. “Je hebt contact met een jeugdreclasseer-
der en dan geef ik zes keer informatie en dan hoor ik
niets meer”, zegt een buurtregisseur, “dan vind ik het
na de zesde keer moeilijk om niet cynisch te worden
of terughoudend te zijn”.
Onderwijs, leerplicht, maatschappelijk werk, welzijn,
jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg, kinderbescherm-
ing, geestelijke gezondheidszorg, zorgaanbieders,
politie...: al die organisaties doen hun interventies
grotendeels op basis van eigen intakes en analy-
ses. Zelfs binnen één en dezelfde organisatie vinden
soms diverse intakes plaats. Een gezamenlijke an-
alyse van de complete gezinsproblematiek wordt
meestal niet gemaakt en is zelden onderdeel van de
standaardwerkwijze. “Het is gek”, zegt een leerplich-
tambtenaar. “Bij een beenbreuk zet je ook niet me-
teen het been in het gips: eerst is er overleg tussen
de verschillende specialisten over wat voor breuk het
is, of het been eerst moet worden gezet en wat de
beste behandeling is.”
Door het gebrek aan gemeenschappelijke visie en
strategie zitten de partijen elkaar soms ook in de
weg. De ene hulpverlener doorkruist de tactiek die de
andere wil volgen. “Ik had de jongen steeds voorge-
houden dat als hij bleef verzuimen hij de jeugdreclas-
seerder op zijn nek zou krijgen, maar mijn verzoek
is daar niet opgepakt”, vertelt een medewerker van
Nieuwe Perspectieven. “Daarmee was mijn positie bij
de jongen weg.”
Het probleemgezin ziet de hulpverlening als één ge-
Geen regie/effect
8. Van den Berg, Van der Goot, Jansen; Cirkel van Onmacht – Systeem in Beeld 2008 8
3. De kracht van persoonlijke interventie
Multiprobleemgezinnen zijn voor hulpverleners taai.
Als doelen al gehaald worden, zie je het gezin na
afloop van de hulp vaak terugvallen. Frustratie en
machteloosheid liggen op de loer, waardoor hulpver-
leners zich, soms tegen beter weten in, terugtrekken
en verschansen in hun standaardaanpak. Er zijn veel
argumenten waarom het zo loopt: de instrumenten,
de beschikbare tijd of de bevoegdheid ontbreekt om
te doen wat werkelijk nodig is om de cirkel van te-
leurstelling, onbegrip, onvermogen en wantrouwen
bij het gezin effectief te doorbreken.
Niet iedereen legt zich er bij neer. Sommige profes-
sionals slaan wel hun eigen pad in op zoek naar een
oplossing die wel werkt. Soms lukt dat binnen de
eigen taakomschrijving, vaak ook door daarbuiten
te treden, in een vorm van professionele ongehoor-
zaamheid.
“Ik merkte dat moeder gemotiveerd was om te solli-
citeren. Er moesten brieven worden geschreven,
maar als ik haar daarbij zou helpen, ga ik buiten mijn
boekje”, vertelt een gezinsvoogd BJAA. “Ik heb er
ook eigenlijk geen tijd voor. Toch kon ik het niet los-
laten omdat ik zag dat ze meer nodig had. Ik ben
met moeder een hele middag naar uitzendbureaus
gegaan. Aan het eind van de dag had ze een baan
aangeboden gekregen. Ze was trots. Ik heb niet aan
mijn baas gemeld wat ik die middag deed.”
ruimte is voor vermoedens of een ‘niet-pluisgevoel’.
Hulpverleners houden hun eigen aantekeningen bij
over hun observaties binnen het gezin, die niet in een
dossier belanden. De visie op en de kennis van het
gezin wordt dus niet overgedragen.
Soms is er wel informatie maar wordt deze niet ge-
bruikt. Zo vertelt een therapeut Multysysteem Thera-
pie van de Waag in 2006 hoe ze een plan schreef
hoe de resultaten die ze met een gezin had geboekt
behouden konden blijven. Ze had zes maanden lang
intensief met het gezin gewerkt. De huidige gezins-
voogd, net twee maanden gestart, kende haar rapport
niet. Bij BJAA zijn veel wisselingen van gezinsvoog-
den, wat mogelijk verklaart dat het rapport verdween.
In een ander geval weten hulpverleners uit rap-
portage wel dat er ooit een onderzoek is geweest
waaruit bleek dat een jongen licht verstandelijk ge-
handicapt (LVG) is, maar toch wordt er pas tot actie
overgegaan wanneer het Jongeren Opvangcentrum
(JOC) (de jongen is inmiddels 15 jaar) een psycholo-
gisch onderzoek afneemt en vaststelt dat de jongen
inderdaad zwak begaafd is.
Anderzijds zijn professionals soms onzeker of ze
op oude informatie kunnen vertrouwen. Een Raad-
sonderzoeker zegt: “De vele hulpverlening en het
gebrek aan zicht op dochter A. leidde tot veel ruis
en allerlei vermoedens en paniek over haar situatie.
Er stonden vergaande dingen in de papieren die
achteraf niet klopten. Het kostte me moeite om uit te
zoeken hoe het nu echt met moeder en A. ging.”
Positief patroon: ‘als je eenmaal binnen bent’
9. Van den Berg, Van der Goot, Jansen; Cirkel van Onmacht – Systeem in Beeld 2008 9
gezinnen langdurig te kunnen ondersteunen vanuit
een eenduidige visie.
Ruimte om verantwoordelijkheid te nemen
Het was de opzet van dit onderzoek om het werk
van de professionals in beeld te brengen, niet om
oplossingen vast te stellen. De complexiteit van het
probleem en de patronen die we hebben gezien,
vragen om een behoedzame besluitvorming, waar-
bij eerst geobserveerd en nagedacht wordt en niet
overhaast wordt gehandeld. Onze observaties wijzen
erop dat er in de eerste plaats behoefte is aan los-
laten en ruimte scheppen, en niet aan ingrijpen en
regels. Hulpverleners moeten bevrijd worden uit de
dwangbuis van hun vaste werkpatronen en taakop-
vattingen. Ze moeten weer gaan kijken en hun intuï-
tie serieus nemen. Dat vraagt niet alleen een andere
financieringsstructuur maar ook een cultuuromslag.
Hulpverleners moeten de ruimte krijgen om het gezin
te observeren en om daarna met kleine stappen het
vertrouwen van de ouders en kinderen te winnen en
samen met anderen het spel te spelen dat nodig is
om het gezin weer op de rails te krijgen. Kortom ze
moeten de kans krijgen om verantwoordelijkheid te
nemen voor een probleemgezin, zonder beperkt te
worden tot een deelprobleem of door een deadline
na drie maanden. En ze moeten die verantwoorde-
lijkheid ook nemen.
“Natuurlijk kun je heel makkelijk uit zo’n gezin stap-
pen als je redeneert vanuit je eigen taak”, zegt een
leerplichtambtenaar. “Je kunt ook kijken of je de
grenzen van je bevoegdheid kan oprekken zodat je
wel iets voor het gezin kan doen. Zo zet je ze niet in
de kou.”
“Ik schuif wel eens aan de keukentafel aan met avon-
deten”, vertelt een professional van Nieuwe Perspec-
tieven. “Ik bied moeder en kinderen praktische hulp
en steun bij het vinden van een bijbaantje, een oplei-
ding. Ze bellen me als er problemen zijn, ze vertrou-
wen me.”
Niet de procedure en vooraf gedefinieerde doelen
maar het praktische probleem van het gezin vormt
hier het aanknopingspunt voor de hulpverlening.
En dat werkt! De professionals die deze rol namen
waren niet alleen het best geïnformeerd over ‘hun’
gezin, maar veroverden ook een vertrouwenspositie
waarmee ze soms in staat waren om een patstelling
van jaren te doorbreken met de juiste aanpak.
Soms proberen professionals ook samen een patstel-
ling te doorbreken. Een medewerker van Regionaal
Ambulant Team Spirit begint op verzoek van BJAA
Vrijwillige Hulpverlening een paar keer per week een
van de zes probleemgezin in ons onderzoek te be-
zoeken. Hij ziet een huis met mooie spullen terwijl er
geen geld is. Hij ziet de ontredderde toestand van de
kinderen en moeder. Hij doorziet haar manipulatieve
gedrag, waarmee ze de hulpverlening aan het lijntje
houdt, en de ernst van de situatie waarin het gezin
gevangen zit, met mogelijk zelfs prostitutie. Samen
met de leerplichtambtenaar dringt hij aan op geïndi-
ceerde hulp en mogelijke uithuisplaatsing. Ook an-
dere professionals beseffen nu dat moeder grenzen
nodig heeft. Zij gaan in deze zaak nu regelmatig met
elkaar om de tafel, om een gezamenlijke lijn uit te
stippelen.
“Als we, met de kennis die we nu hebben, eerder in
deze gezinnen hadden ingezet op langdurige bege-
leiding, hadden we veel leed kunnen voorkomen”, lu-
idde de conclusie na afloop van een van de sessies.
“Als we eerder een gezamenlijke visie hadden gehad,
was dit allemaal niet nodig geweest”, was de conclu-
sie van een andere bespreking. En zo was het slot-
gevoel eigenlijk elke keer. Een compleet beeld is de
basis voor een effectieve aanpak. Dat complete bee-
ld is gebaat bij minder hulpverleners, kortere lijnen en
méér overleg. De hulpverleningsgeschiedenis in de
zes gezinnen is gemiddeld 10 tot 12 jaar. Signalen
zijn er in alle gezinnen al bij de basisschool. Alle re-
den om na te denken over hoe we multiprobleem-
gezinnen vroegtijdig kunnen onderkennen om deze
Projectopzet en gespreksleiding:
Douwe van den Berg, Dienst Maatschappe-
lijke Ontwikkeling - SPA; Simen van der Goot,
Parrèsia; May-Britt Jansen, stadsdeel Geuzen-
veld-Slotermeer
Met dank aan:
Alle leden van het team Systeem in Beeld; Betty
Bijl, stadsdeel Zuideramstel; Yvonne de Groot,
stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid; Mark Mieras,
Mieras Journalistiek (redactie). En alle professio-
nals die met ons over hun werk wilden praten.
Reactie zijn welkom:
Douwe van den Berg, DMO Amsterdam,
Project- en adviesbureau SPA
T: 06 5178 4933
E: d.vd.berg@dmo.amsterdam.nl
W: www.spa.amsterdam.nl