3. De Situatieanalyse A
Wat is het onderwerp?
Wat wil het publiek hiermee?
Vrij of vastgelegd?
Wat heb jij hiermee?
Actueel / relevant / leuk / interessant?
Wat is het doel?
Informeren / inzicht geven / verdiepen
Affectief / expressief / emotioneel
Verbinden / motiveren
Beïnvloeden / overtuigen / verkoop?
Persoonlijk / zakelijk / ‘gelegenheid’
Wie is en wat wil de opdrachtgever?
Waarom zou jij het moeten doen?
Kun je dit / wil je dit?
Ben je geloofwaardig?
Deskundigheid?
4. De Situatieanalyse B
Wat/wie is je publiek?
Wie zijn zij? (leeftijd, beroep, niveau en sociale status)
Wat willen zij? Wat zijn hun vragen? Hun motieven & verwachtingen
Wat weten ze al / wat willen weten?
Hoe staan ze t.o.v. dit onderwerp: +/-?
Hoe zien ze jou?
Tijd, plaats en ruimte?
Morgen / middag / avond
Eigenschappen van de plaats en de zaal
Aanwezigheid van hulpmiddelen (microfoon e.d.)
Wat is het ‘Kader’?
Serie lezingen of éénmalig?
Forum / debat
Onderdeel van een geheel?
Hoofdspreker of bijrol?
Andere sprekers?
6. De Situatieanalyse
De 6 W’s
Wat onderwerp?
Waarom doelstelling?
Wie publiek?
Wie spreker?
Waar plaats / accommodatie?
Wanneer tijd?
>> welke wijze