Onderzoek onder docenten in het primair onderwijs, voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (vervolgmeting 2011) en hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs (nulmeting) naar gebruik, maken en delen van digitaal leermateriaal
1.
Rapport Jaarlijks Onderzoek
Wikiwijs 2011
Onderzoek onder docenten in het primair onderwijs, voorbereidend
middelbaar beroepsonderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar
beroepsonderwijs (vervolgmeting 2011) en hoger beroepsonderwijs en
wetenschappelijk onderwijs (nulmeting) naar gebruik, maken en delen van
digitaal leermateriaal
Heerlen, juni 2011
Hans van Buuren
Frederik Van Acker
Karel Kreijns
Marjan Vermeulen
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 1
2.
Inhoud
INHOUD .........................................................................................................................................................................2
CONCLUSIES ...................................................................................................................................................................3
1. INLEIDING ..............................................................................................................................................................7
2. JAARLIJKS ONDERZOEK WIKIWIJS 2011 ..................................................................................................................9
2.1 ONDERZOEKSVRAAG ..................................................................................................................................................9
.
2.2 METHODE EN STEEKPROEF ........................................................................................................................................10
.
3. FEITELIJKE ONDERZOEKSBEVINDINGEN OVER HET GEBRUIK, ZOEKEN, MAKEN EN DELEN VAN DIGITAAL
LEERMATERIAAL .......................................................................................................................................................... 2
. 1
3.1 OVER HET GEBRUIK VAN DIGITAAL LEERMATERIAAL .........................................................................................................12
3.2 OVER HET MAKEN (EN BEWERKEN) VAN DIGITAAL LEERMATERIAAL .....................................................................................23
3.3 OVER HET DELEN VAN DIGITAAL LEERMATERIAAL ............................................................................................................29
4 DE WEBSITE WIKIWIJS.NL .................................................................................................................................... 2
3
4.1 BEKENDHEID VAN DE WEBSITE WIKIWIJS.NL ..................................................................................................................32
4.2 GEBRUIK VAN WIKIWIJS ............................................................................................................................................34
4.3 GEVONDEN OP WIKIWIJS.NL WAT MEN ZOCHT? ............................................................................................................35
.
4.4 ZOEKEN OP WIKIWIJS.NL EN ANDERE PORTALSITES .........................................................................................................36
4.5 IN HOEVERRE SLAAGT MEN IN HET ZOEKEN NAAR DIGITALE LEERMATERIALEN OP DE WEBSITE VAN WIKIWIJS? .............................37
4.6 VOLDEED HET GEZOCHTE AAN DE VERWACHTINGEN? ......................................................................................................38
4.7 WAARDERING VAN DE WEBSITE WIKIWIJS.NL ................................................................................................................39
5. SCHOOLLEIDING & DIGITAAL LEERMATERIAAL .................................................................................................... 0
4
5.1 VISIE SCHOOLLEIDING ...............................................................................................................................................40
5.2 FACILITERING ..........................................................................................................................................................44
5.3 PROFESSIONALISERING .............................................................................................................................................45
.
5.4 ONDERSTEUNING EN WAARDERING .............................................................................................................................50
6. PSYCHOLOGISCHE FACTOREN BIJ HET GEBRUIK, MAKEN EN DELEN VAN DIGITAAL LEERMATERIAAL .................. 4
5
6.1 HOUDING TEN OPZICHTE VAN DIGITAAL LEERMATERIAAL ..................................................................................................54
6.2 UITKOMSTVERWACHTINGEN ......................................................................................................................................57
6.3 EIGEN-‐EFFECTIVITEIT ................................................................................................................................................59
6.4 REDENEN GEBRUIK DIGITAAL LEERMATERIAAL ................................................................................................................59
6.5 MOTIVATIE .............................................................................................................................................................69
6.6 GEPERCIPIEERDE NORM ............................................................................................................................................72
6.7 ERVAREN SOCIALE DRUK OM DIGITAAL LEERMATERIAAL TE MOETEN GEBRUIKEN (2009-‐2011) ...............................................73
7. WAAROM DELEN DOCENTEN LEERMATERIAAL VIA WIKIWIJS? EEN ONDERZOEK OP BASIS VAN DE SOCIALE
UITWISSELINGSTHEORIE .............................................................................................................................................. 4
7
7.1 INLEIDING ..............................................................................................................................................................74
7.2 METHODE ..............................................................................................................................................................75
7.3 RESULTATEN ...........................................................................................................................................................77
7.4 DISCUSSIE ..............................................................................................................................................................81
BIJLAGEN ...................................................................................................................................................................... 7
8
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 2
3.
Conclusies
Op basis van de onderzoeksbevindingen volgt hierna een overzicht van de belangrijkste
conclusies. Bij iedere conclusie is aangegeven wat hiervan de impact is op het programma
Wikiwijs 2011-2013.
1. Bekendheid Wikiwijs op niveau, waardering vormt aandachtspunt
Uit het onderzoek blijkt dat 48% van de docenten bekend is met Wikiwijs en dat 41% van
de docenten aangeeft Wikiwijs te gebruiken. Gezien de lancering van de proefversie van
Wikiwijs eind 2009 en de release van de 1.0-versie op 1 september 2010 ligt de bekendheid
van Wikiwijs (gemeten in januari 2011) in de lijn met de ambities.
De gemiddelde waardering van 6.5 (op een schaal van 1-10) van de 41% docenten die
Wikiwijs gebruikt, vormt een aandachtspunt. Vooral waar de waardering betrekking heeft op
de hoeveelheid bruikbaar leermateriaal en de kwaliteit ervan.
Van de docenten die Wikiwijs gebruiken, geeft 19% aan meestal te vinden, 56% soms te
vinden maar 25% nooit te vinden van wat werd gezocht. Hieruit blijkt dat het rendement
van de zoekinspanningen van docenten verbeterd moet worden.
Impact op het programma Wikiwijs 2011-2013
In het programma komt het zwaartepunt te liggen bij het vergroten van de hoeveelheid
bruikbaar leermateriaal in Wikiwijs en de vindbaarheid daarvan. Naast kwantiteit wordt ook
gelet op (minimale) kwaliteit, onder andere door vanuit de redactie steekproefsgewijs
leermateriaal te beoordelen op de kwaliteit van inhoud en metadatering. De inhoudelijke
kwaliteit is van belang voor de bruikbaarheid, de kwaliteit van metadatering is van belang
voor de vindbaarheid. Wikiwijs werkt zoveel mogelijk samen met het programma ECK2 en
omarmt de afspraken die uit dit programma voortkomen ten aanzien van vocabulaires en
standaarden. Dit moet de vindbaarheid van leermateriaal sterk verbeteren.
2. Het gebruik van digitaal leermateriaal vertoont een stijgende lijn
Het gebruik van digitaal leermateriaal, in verhouding tot alle leermaterialen, in de klas
vertoont een stijgende lijn. De stijging is van gemiddeld 22% in 2009 naar 26% in 2011
(zie: tabel 2, p. 12).
Naast deze stijging is het ook relevant hoe de frequentie zich ontwikkelt waarmee het
digitale materiaal aan leerlingen wordt aangeboden. Wat betreft het meest complexe
ustraties, videoclips, animaties en geluidsfragmenten)
is sprake van een aanzienlijke stijging van het percentage docenten dat aangeeft mimimaal
wekelijks dit digitale materiaal aan te bieden. Ten opzichte van 2009 is het percentage
gestegen van 16% naar 45%. Het percentage docenten dat nooit dit complexe digitale
leermateriaal aanbiedt, gedaald van 25% naar 7% (figuur 5, p. 16) .
Over het gebruik van digitaal leermateriaal geven docenten overwegend aan dat dit
materiaal aanvullend is op het gangbare leermateriaal dat voor het onderwijs wordt gebruikt
(tabel 10, p. 21)
Impact op het programma Wikiwijs 2011-2013
De vervolgmeting laat zien dat digitaal leermateriaal een steeds groter aandeel krijgt in het
totale aanbod van leermateriaal. Vanuit het programma Wikiwijs is de verwachting dat deze
stijging zal doorzetten. Wanneer eenmaal sprake is van het gebruik van digitaal
leermateriaal, blijkt uit de vervolgmeting dat dit materiaal vaker tijdens de les wordt
ingezet.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 3
4. Het programma Wikiwijs beschouwt de resultaten uit de vervolgmeting als een bevestiging
om een bijdrage te blijven leveren aan het vergroten van het aanbod aan beschikbaar en
bruikbaar digitaal leermateriaal. Wikiwijs richt zich daarbij op het ontsluiten van open
leermateriaal en het stimuleren van bijdragen van individuele docenten. Daarnaast zet
Wikiwijs zich in om docenten de mogelijkheid te bieden open leermateriaal te combineren
met gesloten leermateriaal. Dit door de portaal van de benodigde functionaliteit te voorzien
en zich te commiteren aan afspraken over standaarden in de educatieve contentketen.
3. Docenten maken zelf digitaal leermateriaal en zijn bereid tot delen
Het percentage docenten dat zelf leermateriaal maakt, is gestegen van 40% naar 44%. Het
percentage docenten dat leermateriaal bewerkt is vrijwel niet veranderd, van 28% naar
27%. De Leermiddelenmonitor 10/11 van SLO laat zien dat voor docenten de
differentiatiemogelijkheden het belangrijkste motief vormen om zelf digitaal leermateriaal te
maken.
Opvallend is dat onder docenten, die leermateriaal maken en/of bewerken, de bereidheid
om leermateriaal te delen met anderen groot is (78%). Hierbij geldt de nuancering dat in
het onderzoek van Wikiwijs geen onderscheid is gemaakt tussen delen met
bekenden en delen met iedereen (internet/Wikiwijs). Uit de Leermiddelenmonitor 10/11 van
SLO blijkt dat in het primair onderwijs 24% en in het voortgezet onderwijs 22% van de
andere scholen. Dit bevestigt het belang van
de nuancering, omdat 1. het delen van leermateraal via Wikiwijs betrekking heeft op delen
bereidheid tot delen niet hetzelfde is als het in de
praktijk ook doen.
Impact op het programma Wikiwijs 2011-2013
Een belangrijke succesfactor van digitaal leermateriaal is de mogelijkheid om dit materiaal
gedifferentieerd en op maat aan te bieden aan de leerlingen. Voor het programma Wikiwijs
betekent dit dat het belangrijk is om te bewaken dat het beschikbare materiaal in Wikiwijs
voor docenten gemakkelijk en op een open manier te bewerken is.
Voor de aandachtsgebieden professionalisering en communicatie is het van belang om te
benadrukken dat het delen van leermateriaal meerwaarde heeft voor de docent. Dit is
belangrijker dan het benadrukken van de waardering voor de auteur.
andere scholen moeten waar mogelijk worden weggenomen. Hierbij wordt er vanuit het
programma Wikiwijs ook aandacht besteed aan de vragen die bestaan bij schoolleiders op
4. De druk om digitaal leermateriaal in te zetten, is beperkt
Docenten ervaren weinig sociale druk om digitaal leermateriaal in te zetten. Deze druk zou
kunnen ict
en/of leermiddelen is een vorm van sociale druk. Onderzoek van Kennisnet (de Vier in
Balans Monitor 2010) en van het IP-VO (De Kwestie 4: Leermiddelenbeleid voor iedere
school 2010) laten zien dat in de meeste gevallen een beleidsplan voor ict-gebruik aanwezig
is bij onderwijsinstellingen, maar dat dit beleidsplan lang niet altijd daadwerkelijk wordt
gebruikt.
Zowel uit de 4-in-Balans (p. 45-51) als uit de Leermiddelenmonitor (p. 20-24) blijkt niet dat
er een een-op-een-relatie bestaat tussen het beleidsplan ict en het leermiddelenbeleid. Er
wordt niet bewust aangestuurd op digitaal gebruik van leermateriaal, hoewel leraren en
leidinggevenden wel enigszins van mening verschillen op dat punt (zie
Leermiddelenmonitor, p. 22).
Het onderzoek van Wikiwijs laat verder zien dat 50% van alle docenten aangeeft zelf te
bepalen of hij al dan niet digitaal leermateriaal gebruikt in de les.
Daarnaast blijkt uit de Leermiddelenmonitor 10/11 van SLO en de rapporten van IP-VO dat
zowel docenten als leidinggevenden duidelijk aangeven dat de directie en/of schoolleiding
beslist over de aanschaf van leermiddelen.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 4
5. Impact op het programma Wikiwijs 2011-2013
Uit de vervolgmeting blijkt dat er een afstand bestaat tussen de docent en het beleid van de
schoolleiding op het gebied van ict en leermiddelen. Deze afstand lijkt ook te bestaan ten
aanzien van de aanschaf van leermiddelen. Aan de andere kant ervaren docenten veel
vrijheid om te bepalen hoe ict en leermiddelen worden ingezet in de het onderwijs. Het
programma Wikiwijs willen dicht blijven aansluiten op de behoeften van de docent die
digitaal leermateriaal inzet in de klas. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat het gebruik van
digitaal leermateriaal kan verbeteren door de effectiviteit van beleid voor ict en
leermiddelen te verbeteren. Wikiwijs wil hier met schoolleiders graag over in gesprek.
5. Docenten achten zichzelf in staat om digitaal leermateriaal te gebruiken
Docenten voelen zichzelf succesvol over het gebruik van digitaal leermateriaal in de klas.
Ook oordelen zij in ruime meerderheid positief over de toegevoegde waarde voor zichzelf,
de leerling en de school. Belemmeringen die worden aangegeven voor het gebruik van
digitaal leermateriaal hebben vooral betrekking op de beschikbare ict-voorzieningen en de
werkdruk. Dit blijkt ook uit de Vier in Balans Monitor 2010 van Kennisnet en de
Leermiddelenmonitor 10/11 van SLO.
Impact op het programma Wikiwijs 2011-2013
De bevindingen uit het onderzoek zijn relevant voor het aandachtsgebied Professionalisering
binnen het programma Wikiwijs. Omdat docenten in meerderheid aangeven geen leervragen
te hebben ten aanzien van het gebruik van digitaal leermateriaal, is het niet effectief om ze
op deze leervragen aan te spreken. Ervaring van Wikiwijs in de praktijk en aanvullende
onderzoeken als het usability-onderzoek maken echter ook duidelijk dat bij docenten wel
vragen bestaan over het gebruik van tools als Wikiwijs en het arrangeren van leermateriaal.
Vanuit het aandachtsgebied Professionalisering is het van belang om deze vragen als
vertrekpunt te nemen.
6. Eigen-effectiviteit en een positieve houding van docenten zijn een succesfactor
De houding (gedefinieerd als een algemeen gevoel van sympathie of antipathie) van
docenten ten opzichte van het gebruik van digitaal leermateriaal is een belangrijke
voorspeller voor het gebruik van dit materiaal. Een dergelijke voorspeller is -
Eigen- -
verwachting die docenten hebben van het eigen vermogen om een bepaald gedrag (het
gebruik van digitaal leermateriaal) te kunnen uitvoeren. Hoe positiever de houding en hoe
hoger de verwachting van eigen-effectiviteit, hoe groter het gebruik van digitaal
leermateriaal.
Impact op het programma Wikiwijs 2011-2013
Uit de vervolgmeting blijkt dat een positieve houding en eigen-effectiviteit belangrijke
voorspellers zijn van het gebruik van digitaal leermateriaal. Voor het programma Wikiwijs
betekent dit dat beide voorspellers aangrijpingspunten zijn om het gebruik van digitaal
leermateriaal te stimuleren. Initiatieven ter bevordering van een positieve houding ten
opzichte van digitaal leermateriaal dragen dus bij aan een toename van het gebruik.
Bijvoorbeeld, door middel van campagnes die zijn gebaseerd op de overtuigende
communicatie en die de toegevoegde waarde van digitaal leermateriaal in het onderwijs
naar voren brengen
Eigen-effectiviteit kan bevorderd worden door docenten te voorzien van vaardigheden en
positieve ervaringen met digitale leermaterialen. Het bevorderen van positieve ervaringen
kan bijvoorbeeld plaatsvinden in zogeheten professionele leergemeenschappen, immers in
dergelijke leergemeenschappen kan de ervaren onderlinge steun groot zijn, is uitwisseling
van mogelijkheden gemakkelijk te realiseren en is het gemakkelijk een sociale norm te
ontwikkelen dat het gebruik van digitaal leermateriaal heel gewoon is en behoort tot de
professionaliteit van de docent. Dit alles dient bij te dragen aan de zelfzekerheid die
docenten ervaren met betrekking tot het gebruiken van digitaal leermateriaal.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 5
7.
1. Inleiding
Achtergrond
Met Wikiwijs wil de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderwijsinstellingen en
docenten stimuleren om de mogelijkheden van ict beter te benutten. De komende jaren moet
Wikiwijs zich gaan ontwikkelen tot een plek waarin iedere docent in het hele onderwijsstelsel
van basisonderwijs tot universitair onderwijs (open) leermateriaal kan vinden, gebruiken, maken
en delen. Stichting Kennisnet en de Open Universiteit hebben van het ministerie de regierol
gekregen in het realiseren en uitbouwen van Wikiwijs.
Doel van het onderzoek
Het deelproject Onderzoek van het programma Wikiwijs gaat na of en in welke mate de
volgende doelen behaald worden:
het bevorderen van het gebruik, het maken en het delen van open leermateriaal;;
het vergroten van de betrokkenheid van docenten bij de ontwikkeling en het gebruik van
(open, digitaal ontsloten of te ontsluiten) leermateriaal;;
het ondersteunen van docenten bij de invulling van het eigen vak door mogelijkheden te
bieden meer met de inhoud van hun onderwijs bezig te zijn en zich daarin verder te
professionaliseren;;
het vergroten van de kwaliteit van het onderwijs door met behulp van ict flexibilisering
en actualisering van het leermateriaal mogelijk te maken.
Onderzoek moet ook zichtbaar maken welke invloed Wikiwijs heeft op het behalen van deze
doelen. Inmiddels zijn twee metingen verricht. In de nulmeting die voorafgaand aan de
lancering van Wikiwijs op 14 december 2009 is uitgevoerd, is vastgesteld hoe in het primair
onderwijs (po), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), voortgezet onderwijs
(havo/vwo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo) de stand van zaken is in het gebruik,
ontwikkelen en delen van digitaal leermateriaal.
Met het gebruik van de term digitaal leermateriaal lijkt de doelstelling van dit onderzoek
af te wijken van de doelstelling van het Wikiwijs-project, waar open leermateriaal
centraal staat. Open leermateriaal is bijna per definitie digitaal leermateriaal omdat het
via internet ter beschikking wordt gesteld, maar uiteraard is niet al het digitaal
beschikbare leermateriaal qua auteursrechten open, vrij te gebruiken Toch is in dit
onderzoek ervoor gekozen om in de vraagstelling de term digitaal leermateriaal te blijven
gebruiken. Ten eerste wordt zo nauwer aangesloten bij de gebruikte terminologie van
andere onderzoeken die zich eveneens op het terrein van digitale leermiddelen en ict in
Leermiddelenmonitor (SLO) en het audiovisuele platform Leraar24 (Ruud de Moor
Centrum, Kennisnet, SBL en Teleac). Ten tweede vormt het digitaal zijn van
leermateriaal voor docenten een grotere barrière om te gebruiken, te maken en te delen
dan eventuele openheid. Het is de vereiste ict die docenten er van weerhoudt digitaal
leermateriaal in te zetten.
Onderhavige meting is eind januari 2011 verricht. Omdat het hoger beroepsonderwijs (hbo) en
het wetenschappelijk onderwijs (wo) pas in september 2010 bij Wikiwijs werden betrokken, zijn
deze docenten nu voor het eerst meegenomen in het onderzoek. Ten aanzien van deze
docenten is deze eerste vervolgmeting dus een nulmeting.
In dit rapport worden de bevindingen van deze eerste jaarlijkse vervolgmeting uiteengezet.
Waar mogelijk worden de bevindingen aangevuld of vergeleken met de bevindingen van de
hiervoor genoemde onderzoeken op het terrein van ict (Kennisnet), leerlijnen en methoden
(SBO), de Kwesties van het IP-VO en audiovisuele media (Ruud de Moor Centrum).
In het eerstvolgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) wordt ingegaan op de onderzoeksvragen en de
wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 7
8.
In het daaropvolgende hoofdstuk 3 zijn een aantal feitelijke bevindingen opgenomen over
gebruik, maken en delen van digitaal leermateriaal zoals dat een half jaar na de officiële
openstelling van Wikiwijs voor docenten uit alle onderwijsgeledingen is gerealiseerd. Waar
mogelijk worden trends hierin beschreven die we op basis van de nulmeting kunnen signaleren.
In hoofdstuk 4 gaan we anno januari 2011 in op bekendheid, gebruik en waardering van
Wikiwijs bij de Nederlandse docenten. Ook een eerste blik op de waardering van Wikiwijs vindt
hierin zijn plaats. In hoofdstuk 5 wordt beschreven wat de visie is van schoolleiding en in
hoeverre deze visie wordt uitgedragen. Visie en beleid worden beschouwd als factoren die het
ict-gebruik en daarmee het gebruik van digitaal leermateriaal krachtig kunnen beïnvloeden.
Hoofdstuk 6 beschrijft een aantal een aantal psychologische factoren die aangeven wat
docenten ertoe brengt om digitaal leermateriaal te gebruiken, te maken en te delen. Deze
factoren worden in hoofdstuk 7 over het delen van digitaal leermateriaal op theoretische
gronden modelmatig met elkaar in verband gebracht. Dit laatste hoofdstuk verschaft op deze
wijze theoretisch evidente gronden aanrakingspunten voor het opstellen van een beleid om het
delen van digitaal leermateriaal te bevorderen. Maar ook leert het Wikiwijs waar op in te zetten
om de doelstellingen van het project te verwezenlijken.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 8
9.
2. Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011
2.1 Onderzoeksvraag
De probleemstelling die geldt voor het Wikiwijs-project is tamelijk divers en vereist een
stapsgewijze uitwerking. De doelen zoals die door het ministerie zijn gesteld, beogen in de
eerste plaats het verruimen van de mogelijkheden voor docenten om op een breed
toegankelijke en vrije manier aan flexibel en actueel leermateriaal te komen. Daartoe is het
nodig dat zoveel mogelijk, zo niet alle docenten zich kennis en vaardigheden eigen maken in het
zoeken, bewerken en zelf maken van leermaterialen en deze te delen met anderen. Hiervoor is
de inzet van ict vereist. Kennis en vaardigheden op het terrein van ict en het zoeken, maken en
delen van leermateriaal is dus een allereerste stap. Wikiwijs gaat na in hoeverre deze kennis en
vaardigheden zich bij docenten ontwikkelen. Niet alles op dit terrein hoeft door Wikiwijs te
worden onderzocht. Op het terrein van inzet en verspreiding van ict-kennis en vaardigheden
kunnen we grotendeels aansluiten bij de jaarlijkse onderzoeken van Kennisnet onder po-, vo- en
mbo-docenten (Vier in Balans Monitor). Met het Wikiwijs-onderzoek kunnen we ons daarom
concentreren op het uitgebreide scala aan aspecten rondom de inzet en verspreiding van
digitaal leermateriaal: hoe is de actuele stand van zaken in het Nederlandse onderwijs en zijn er
bevorderende of belemmerende factoren aan te wijzen die deze inzet en verspreiding
beïnvloeden? Waar moet Wikiwijs op focussen? Waar moet het beleid zich op richten? Het zijn
met name deze punten die in de nulmeting en in de vervolgmeting onder de loep zijn genomen.
Voor de bespreking van de vervolgstappen kunnen we te rade gaan bij het
onderzoeksprogramma van Leraar24. Voor hun onderzoekslijn waarin ze de effecten van hun
audiovisuele producten en diensten jaarlijks onder grote groepen po-, vo- en mbo-docenten
bepalen en volgen, is een model met dominostenen-effect ontwikkeld. Dat model gaat ervan uit
dat de werking van een programma als dat van Leraar24 en dus ook van Wikiwijs in
opeenvolgende fasen verloopt, waarbij elke voorgaande fase tenminste in enigerlei opzicht
voorwaardelijk is voor de daaropvolgende fase. De vijf fasen zijn:
1. Naamsbekendheid. Wil Leraar24 en dus ook Wikiwijs - effect hebben op het gedrag van
docenten, dan is een eerste voorwaarde dat de naamsbekendheid zodanig is dat ook een
behoorlijk percentage van de docenten weet dat zij daarvan gebruik kunnen maken.
2. Gebruik. De volgende logische stap (of dominosteen) is dan logischerwijs of
naamsbekendheid ook leidt tot bezoek en positieve waardering van de website, i.c.
Leraar24.nl en Wikiwijs.nl. Vervolgens kan onderzocht worden welke delen het meest
bekeken worden of het meest worden opgevraagd.
3. Professionalisering. Zowel Leraar24 als Wikiwijs hebben als hoger doel de
professionalisering van docenten. De aanname is dat door gebruik van, en reflectie over
het audiovisuele materiaal respectievelijk het niet klakkeloos volgen van een lesmethode
maar door eigen overdenking komen tot flexibel en actueel leermateriaal de docenten
zichzelf aanzetten tot professionaliseringsgedrag zoals zich verder in het onderwerp
tevens gepaard gaan met gemeenschapsvorming waartoe Leraar24 en Wikiwijs
mogelijkheden bieden. Feitelijk kan men de gemeenschapsvorming opvatten als één van
de mogelijke professionaliseringsactiviteiten. Omdat materialen en aanpakken zeer
divers zijn, is het lastig om te zeggen dat Leraar24 respectievelijk Wikiwijs tot een
bepaald percentage toename van professionalisering leidt. Het gaat er altijd om, om bij
specifieke delen te kijken wat de effecten zijn.
4. Inwerking op het onderwijs. Vervolgens is het noodzakelijk dat de nieuw verworven
kennis en vaardigheden ook daadwerkelijk tot uitdrukking worden gebracht in de
dagelijkse onderwijspraktijk.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 9
10. 5. Inwerking op het leerproces. Ten slotte zullen de veranderingen in het onderwijs effect
moeten sorteren op het leren van de leerlingen. Dit effect behelst een verbetering van
het leerproces, waarbij zowel efficiëntie als effectiviteit in het geding is.
De onderscheiden fasen lopen vloeiend in elkaar over. Men kan ze niet opvatten als strikt
onderscheiden stappen die in hun geheel gerealiseerd moeten zijn vooraleer de volgende stap
gezet kan worden. Echter wat Leraar24 betreft is een enkele keer een video bekijken nog geen
bewijs van betekenisvol gebruik van Leraar24. Evenmin kan de inzet van een enkele presentatie
op het digibord gezien worden als een betekenisvolle stap in het professionaliseringsproces.
Deze stappenreeks maakt onderzoek rondom Wikiwijs uiterst complex. In feite beperkt Wikiwijs
zich in de nulmeting van december 2009 als in de eerste vervolgmeting van januari 2011 zich
tot de stappen 1 en 2: naamsbekendheid en gebruik. Deze stappen zullen ook in de komende
vervolgmetingen tot 2013 nog ruime aandacht moeten krijgen. Wikiwijs bestaat nog niet zo lang
professionalisering vereist ook separaat, meer kwalitatief gericht onderzoek dat in de komende
twee jaren haar beslag moet krijgen zodra de naamsbekendheid en het gebruik een voldoende
hoog niveau hebben. Op dit domein kan ook nauw aangesloten worden bij het
onderzoeksprogramma van Leraar24 dat eveneens met dit weerbarstig te noemen
onderzoekprobleem kampt. Naar de doorwerking in het onderwijs en de effecten op de
leerling/student zal in het Wikiwijs-programma geen systematisch onderzoek worden verricht.
De centrale vraag in dit onderzoek is dan ook wat de stand van zaken is rond het gebruik,
maken en delen van digitaal leermateriaal en hoe waardevol docenten de inbreng van Wikiwijs
daarin vinden. De waardering zal immers bepalend zijn voor de mate waarin docenten van
Wikiwijs gebruik (blijven) maken. Daarnaast wordt gekeken in hoeverre het gebruik, maken en
delen van digitaal leermateriaal beïnvloed worden door psychologische en beleidsmatige
factoren. Zaken waarmee de ontwikkelaars van Wikiwijs, maar ook beleidsmakers rekening
kunnen houden.
2.2 Methode en steekproef
Respondenten
Net zoals bij de nulmeting is bij deze jaarlijkse vervolgmeting aan TNS NIPO gevraagd een
vragenlijst voor te leggen aan docenten uit haar bestand. Als bijzonderheid is gevraagd vooral
docenten in het onderzoek te betrekken die hebben deelgenomen aan de nulmeting. In de
volgende tabel zijn naar schooltype het aantal respondenten in 2011 en in 2009 vermeld,
alsmede het aantal dat aan beide metingen heeft deelgenomen. Docenten uit het hbo en wo zijn
nu voor het eerst betrokken in het onderzoek. Voor hen is deze meting te beschouwen als een
nulmeting. In de tabel is het aantal docenten in Nederland weergegeven naar schooltypen (anno
2008). Deze cijfers zijn opgenomen opdat de lezer zich een beeld kan vormen van de
representativiteit van de steekproef ten aanzien van schooltype en ter bepaling van de impact
van bevindingen. In de vervolgmeting is vmbo en havo/vwo (samen 35%) in aantallen
bevraagde docenten enigszins oververtegenwoordigd en wo (5%) enigszins
ondervertegenwoordigd in vergelijking met de percentages in de populatie.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 10
11.
_______________________________________________________________________
1 Overzicht respondenten vervolgmeting en nulmeting naar schooltype
_______________________________________________________________________
School respondenten verdeling respondenten overlap populatie verdeling
type 2009 20081
2011 2009-
2011
po 629 40% 742 364 133.700 41%
vmbo 253 16% 292 146
86.200 27%
havo/vwo 290 18% 209 172
mbo 167 11% 139 82 38.300 12%
hbo 109 7% - - 28.600 9%
wo 72 5% - - 37.700 11%
totaal 1520 100% 1382 764 324.500 100%
1) Aantal docenten in Nederland. Bron populatiegegevens: OCW, kerncijfers 2005-2009
Vragenlijst
In bijlage 1 is de aan docenten voorgelegde vragenlijst opgenomen. Omdat het een
panelonderzoek betreft en daarmee mogelijk is om verschuivingen binnen een groep te bepalen
en zo voortgang of achteruitgang vast te stellen, zijn een aantal vragen over gebruik, maken en
delen van digitaal leermateriaal gelijk gehouden aan die van de nulmeting. Ook vragen die
benodigd zijn om het Geïntegreerd Model voor Gedragsvoorspelling van Fishbein (2000) (zie ook
de nulmeting) te toetsen, zijn opnieuw opgenomen. Aan de vragenlijst van 2011 zijn wel een
aantal nieuwe vragen toegevoegd. Een groep variabelen is vertaald naar vragen over factoren
die het deelgedrag van docenten kunnen beïnvloeden. Deze vragen komen voort uit de sociale
ruiltheorie van Homans (1958). We moeten hierbij denken aan variabelen als kosten die
docenten moeten maken (het verwerven van ict-kennis en de vaardigheid om te maken en te
delen, ontwikkelingstijd) en baten (reputatie, altruïsme), gevoel van wederkerigheid
s zijn variabelen opgenomen uit de
motivatietheorie van Ryan en Deci (2000) (zelfbepalingstheorie: gevoel van competentie, gevoel
Dit is gedaan in het kader van de
samenwerking met de onderzoekers van Leraar24 om de drijfveren om digitaal leermateriaal te
gebruiken, te maken en te delen, nader te onderzoeken en in een model te toetsen, Omdat de
lijst van variabelen en daarmee samenhangend de te stellen vragen niet zomaar uitgebreid kan
worden, is een aantal vragen die wel in de nulmeting waren opgenomen uit het vragenbestand
verwijderd. Dit zijn met name vragen over de professionaliseringsbehoeften van docenten en
vragen die betrekking hebben op enkele psychologische factoren zoals angst voor ict. Bij deze
variabelen gaan we ervan uit gaan dat ze over een relatief korte periode toch een min of meer
stabiel karakter hebben bij de respondenten. Voor de modeltoetsing kunnen deze variabelen
derhalve blijvend meegenomen worden.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 11
12.
3. Feitelijke onderzoeksbevindingen over het gebruik,
zoeken, maken en delen van digitaal leermateriaal
3.1 Over het gebruik van digitaal leermateriaal
3.1.1 Huidig en verwacht gebruik van digitaal leermateriaal
Schatte men in 2009 bij de lancering van Wikiwijs het gemiddeld gebruik van digitaal
leermateriaal ten opzichte van het totale aanbod aan leermaterialen (digitaal en papier) nog op
gemiddeld 22%, begin 2011 is dat gestegen naar 26%. Het mbo blijft in het primair en
voortgezet onderwijs koploper met 36% (2009: 34%) en vo met 23% (2009: 19%)
achterblijver. In het hoger onderwijs is het gebruik van digitaal leermateriaal overigens het
hoogst met respectievelijk 39% voor het hbo en 35% voor het wo (zie tabel 1). Dit betekent
tegelijkertijd dat papieren leermiddelen nog steeds het meest gebruikt worden.
2 Actuele omvang van gebruik van digitaal leermateriaal ten opzichte van alle leermaterialen 2009 2011
naar schooltype
Gebruik van digitaal Gemiddeld % Gemiddeld %
leermateriaal 2009 2011
Schooltype
po 20 23
vmbo 21 23
havo/vwo 19 22
mbo 34 36
hbo - 39
wo - 35
totale groep 22 26
________________________________________________________________________________
Deze trend in gemiddelde percentages vinden we ook terug in het onderzoek van Kennisnet
(Vier in Balans Monitor 2010, onder 650 docenten in het po, vo en mbo) en van SLO
(Leermiddelenmonitor 10/11, onder 3000 docenten po, so, vo en vso), hoewel de gevonden
gemiddelde percentages enkele procentpunten kunnen afwijken. Zo vindt de Vier in Balans
Monitor 2010 voor het aandeel digitaal leermateriaal een gemiddeld percentage van 14% voor
het po, 16% voor het vo en 40% voor het mbo (Vier in Balans Monitor 2010, p. 62).
Daarentegen constateert de Leermiddelenmonitor bij docenten po een gemiddeld percentage
van 23% en voor docenten vo 26% (SLO Leermiddelenmonitor 10/11, 2011, p. 9).
De stijging van het aandeel digitaal leermateriaal ten opzichte van het gehele aanbod aan
leermateriaal is echter minimaal te noemen, ondanks de groei van het aantal docenten die
s
Monitor en IP-VO (rapport de kwestie 4: Leermiddelenbeleid) constateren dat scholen op dit
moment vooral investeren in snellere internetverbindingen en aanschaf van digitale
schoolborden. Vrijwel alle scholen hebben de afgelopen drie jaar digitale schoolborden
aangeschaft.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 12
13.
In het po is het percentage scholen dat de beschikking heeft over ten minste één digitaal
schoolbord gestegen van 10% in 207 naar 90% in 2010, in het vo van 40% in 207 naar 94% in
2010 en in het mbo van 40% in 2008 naar 78% in 2010 (Vier in Balans Monitor 2010, p. 71).
Wat betreft computers beschikken scholen thans over een computer voor elke 4 à 5 leerlingen.
Ook komt het vaker voor dat leerlingen hun eigen laptop mee naar school nemen (19% in het
po, 55% in het vo en 91% in het mbo) (Vier in Balans Monitor 2010, p. 68).
Die geringe stijging van het aandeel digitaal leermateriaal is een bevinding die eveneens in de
Vier in Balans Monitor (2010, p. 61) en in de Leermiddelenmonitor (2011, p. 9) is
geconstateerd. Toch verwachten docenten nog steeds dat het aandeel digitale leermiddelen in
de toekomst zal stijgen. Naar deze verwachting is in het Wikiwijs-onderzoek niet meer
gevraagd. Toch kunnen we antwoord geven op deze vraag, omdat de onderzoekers van de Vier
in Balans Monitor en van de Leermiddelenmonitor deze vraag wel aan docenten hebben gesteld.
Volgens de Vier in Balans Monitor verwachten docenten in het po en vo een verdubbeling en
gaan ze ervan uit dat over drie jaar ruim een derde van de leermaterialen digitaal zal zijn. In
het mbo verwacht men dat over drie jaar de helft van het leermateriaal in digitale vorm
beschikbaar zal zijn (Vier in Balans Monitor, 2010, p. 61). Deze verwachting is ook
geconstateerd in de Leermiddelenmonitor 10/11 (2011, p. 9)
In de Leermiddelenmonitor geven docenten aan dat om deze verwachte stijging haalbaar te
maken er een betere ict-infrastructuur moeten komen en meer tijd om eigen leermiddelen te
kunnen vinden of ontwikkelen. Het management blijkt de ict-infrastructuur ook van belang te
vinden, maar noemt ook bijscholing als belangrijke mogelijkheid om de groei van het gebruik
van digitale leermiddelen te realiseren. De Vier in Balans Monitor 2010 haalt een onderzoek aan
van de VO-raad (
Ebbers en Ekens, 2010) waarin de voorwaarden voor toename worden toegelicht: voldoende
computers, een feilloos en snel internet, eenvoudige inlogprocedures, betrouwbare
stroomvoorziening en goede ict-vaardigheden van docenten. Bij het onderzoek van de VO-raad
bleek echter van de onderzochte scholen geen enkele school aan deze voorwaarden te voldoen.
Dat men niet altijd tevreden is over de omstandigheden op de werkplek, komt ook naar voren in
de vervolgmeting. Op de stelling in hoeverre men de omstandigheden op school als
belemmerend of als bevorderend ervaart voor het inzetten van digitaal leermateriaal in de
lessen, geven drie op de tien docenten (29%) aan dat de omstandigheden op hun school
belemmerend zijn voor het gebruik van digitale leermaterialen. Het merendeel (56%) vindt de
omstandigheden evenwel bevorderend voor het gebruik. Po- en wo-docenten vinden vaker dan
gemiddeld de omstandigheden bevorderend voor het gebruik van digitale leermaterialen
(respectievelijk 63% en 68%). Vmbo-docenten zijn minder positief: 34% vindt de
omstandigheden zelfs belemmerend (zie figuur 3).
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 13
14.
3 Stelling met betrekking tot de omstandigheden op school voor gebruik digitaal leermateriaal in de
lessen (alle ondervraagden, n = 1520)
wo 68 15 17* 5,0*
hbo 58 16 27 4,8
schooltype
mbo 46* 17 37* 4,2*
havo/vwo 52 18 30 4,5
vmbo 49* 17 34* 4,3*
po 63* 13* 24* 4,9*
totaal ondervraagden 56 15 29 4,6
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
bevorderend voor het gebruik van digitale leermaterialen neutraal belemmerend voor het gebruik van digitale leermaterialen
Bron: TNS NIPO, 2011
____________________________________________________________________
Op de vraag in hoeverre men zich succesvol acht digitaal leermateriaal in de lessen te
gebruiken, geven acht op de tien docenten aan zich succesvol te voelen in het uitvoeren van de
activiteit, 8% geeft aan slecht in staat te zijn deze activiteit succesvol uit te voeren. Wo-
docenten scoren gemiddeld iets hoger (90%) en voelen zich dus vaker dan gemiddeld succesvol
om deze activiteit uit te voeren (zie figuur 4). We kunnen dus concluderen dat een tekort aan
bevorderende omstandigheden op de werkplek geen belemmering behoeft te zijn voor docenten
om digitaal leermateriaal te gebruiken.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 14
15.
4 Stelling met betrekking tot gebruik digitaal leermateriaal in de lessen (alle ondervraagden, n = 1520)
Met betrekking tot het gebruik van digitaal lesmateriaal in mijn les..
wo 90 7 3 6,0*
hbo 86 7 6 5,9
schooltype
mbo 82 11 7 5,7
havo/vwo 80 10 10 5,6
vmbo 81 11 8 5,7
po 80 11 9 5,6
totaal ondervraagden 81 11 8 5,6
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
voel ik mij succesvol deze activiteit uit te voeren neutraal ben ik slecht in staat deze activiteit succesvol uit te voeren
Bron: TNS NIPO, 2011
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 15
16.
3.1.2 Hoe vaak biedt men leerlingen en studenten digitale leermaterialen aan
Mocht het aandeel digitaal leermateriaal in het geheel van leermaterialen nog betrekkelijk laag
zijn in vergelijking met de mogelijkheden, dat wil niet zeggen dat docenten geen ervaring
hebben in het hanteren van digitaal leermateriaal in hun onderwijs. We hebben al gezien dat
docenten zich redelijk succesvol achten om digitaal leermateriaal te gebruiken in de lessen. In
de volgende figuur 5 is aangegeven hoe vaak docenten complex digitaal leermateriaal met
in hun onderwijs aanbieden. Uit
deze figuur blijkt sinds 2009 een significante toename in de frequentie waarin docenten dit soort
materiaal aanbieden. Eind 2009 bood 16% van de docenten hier enkele keren per week tot
enkele keren per dag het materiaal aan, begin 2011 is dat aandeel bijna verdrievoudigd (45%).
Opmerkelijk is ook de teruggang in het percentage docenten dat in 2009 nog aangaf nooit
gebruik te maken van dergelijk leermateriaal. Dat percentage is ruim een jaar later gezakt van
25% naar 7%.
illustraties, videoclips, animaties en
geluidsfragmenten.
Totaal ondervraagden 2009 (n = 1382) 2011 (n=1520))
Leerlingen digitale leermaterialen aanbieden met foto's, illustraties, videoclips, animaties en geluidsfragmenten
%
100
7*
90 nooit
25* 9*
enkele keren per jaar
80 5*
enkele keren per half jaar
11
70 enkele keren per kwartaal
20* enkele keren per maand
60
23* enkele keren per week
50 12* enkele keren per dag
40
12
30 29*
15*
20
10 13* 16*
0 3*
2009 2010**
** gebaseerd op de resultaten van po, vmbo, havo/vwo en mbo
Bron: TNS NIPO, 2011
-2011 per
beide schooltypen van 25% in 2009 naar 5% in 2011) en in havo/vwo het geringst (van 26% in
2009 naar 9% in 2011). De toename van dagelijks gebruik van dit type geïllustreerd digitaal
leermateriaal is het sterkst toegenomen binnen het po (zie figuur 6).
In de vervolgmeting is het gebruik van rijkelijk geïllustreerd digitaal leermateriaal in het hoger
onderwijs voor het eerst meegenomen.
docenten en in het wo door 6% van de docenten genoemd.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 16
17.
Maken we onderscheid in
e.d. en materialen met voornamelijk tekst, dan valt uit de volgende figuur op te maken dat
vanaf mbo en hoger vaker digitaal ontsloten leermaterialen worden gebruikt die voornamelijk uit
tekst bestaan. In het vmbo en havo/vmbo ontloopt het elkaar niet veel, maar in het po wordt
en geluidsfragmenten dan van louter tekstueel digitaal leermateriaal (zie figuur 7).
7 Vergelijking in aanbod van rijkelijk geïllustreerd digitaal leermateriaal met voornamelijk tekstueel
digitaal leermateriaal over alle schooltypen, 2011
(Totaal ondervraagden n=1520)
%
100 5 8 5 5 5 4 nooit
7 10 7 9 9 2 12 6
8 13 6
90 10 9 8 10 11 18
9 2 8 15 14 9
80 5 7 6 9 13 6 21 enkele keren
6 4 6 17 8 per jaar
11 10 15 6 16 6 16
70 13 19 15
10 15 15 enkele keren
60 16 17
23 per half jaar
22 26 19
50 22 28 24 31 18 enkele keren
27 21
40 38 21 per kwartaal
29
30 29 27 19 enkele keren
26 29 29
20 24 21 24 per maand
20 26 25
21 enkele keren
10 15 21 16 15 19 per week
13 13 12 11 11 14
8 7 3
0 1 enkele keren
tekstueel
tekstueel
tekstueel
tekstueel
tekstueel
tekstueel
tekstueel
geïllustreerd
geïllustreerd
geïllustreerd
geïllustreerd
geïllustreerd
geïllustreerd
geïllustreerd
per dag
digitaal
digitaal
digitaal
digitaal
digitaal
digitaal
digitaal
digitaal
digitaal
digitaal
digitaal
digitaal
digitaal
digitaal
totaal po vmbo havo/vwo mbo hbo wo
ondervraagden
Bron: TNS NIPO, 2011
_______________________________________________________________________
3.1.3 Waar vindt men digitale leermaterialen?
De plaats waar men digitaal leermateriaal zoekt, is sinds 2009 nauwelijks veranderd. Digitale
leermaterialen worden nog steeds het meest gevonden door op internet te zoeken. Het
overgrote deel (85%) van de docenten geeft aan zijn digitale leermaterialen over het algemeen
via het internet (geen specifieke website) te vinden. In vergelijking met 2009 is dat een
toename van 7 procentpunt. De nieuwkomer Wikiwijs wordt door een op de vijf docenten
gebruikt (21%). Dit percentage behoeft wel enige duiding. Volgens het bekendheidscijfer van
Wikiwijs (zie hoofdstuk 4) kent en gebruikt haast 50% van de docenten de Wikiwijsportal.
Navraag leert dat dit cijfer gelezen moet worden als 50% kent Wikiwijs en heeft het gebruikt om
materiaal te zoeken, maken of delen. Dit duidt erop dat de percentages in onderstaande tabel
gelezen moeten worden als: ik zoek op die plaats en ik vind ook datgene wat ik zocht. Ik ben
dus een echte gebruiker.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 17
18.
___________________________________________________________________________________
8 Vindplaats van digitale leermaterialen (Meerdere antwoorden mogelijk)
___________________________________________________________________________________
Wilt u aangeven op welke wijze u aan digitale leermaterialen komt? 2009 2011
Door op internet te gaan zoeken 78% 85%
Door onderwijskundige websites te bezoeken (bijv. Kennisnet of Digischool) 64% 61%
De digitale leermaterialen worden bij het lesboek geleverd 59% 61%
54% 57%
Door digitale videobanken te raadplegen (bijv. van Teleac/NOT, Leraar24) 46% 48%
Door deze zelf te maken 37% 44%
Door bestaande digitale leermaterialen te bewerken 27% 26%
Via Wikiwijs - 21%
Diversen 3% 3%
Totaal (N) 1382 1520
In de volgende tabel zijn de resultaten per schooltype weergegeven. In het po wordt vaker dan
gemiddeld gebruik gemaakt van onderwijskundige websites, leermateriaal bij het lesboek,
en digitale videobanken om aan digitaal lesmateriaal te komen. Men geeft in het po
minder vaak dan gemiddeld aan zelf digitaal leermateriaal te maken of bestaande leermaterialen
te bewerken.
Met name binnen het hbo en wo wordt vaker aangegeven digitale leermaterialen zelf te maken.
Deze docenten zoeken minder vaak dan gemiddeld op onderwijskundige websites en krijgen
minder vaak hun digitale leermaterialen bij het lesboek. In het mbo, hbo en wo wordt
vergeleken met het gemiddelde in mindere mate videobanken geraadpleegd (respectievelijk
24%, 25% en 21%). Docenten werkzaam binnen het mbo, hbo en havo/vwo geven vaker dan
gemiddeld aan bestaande digitale leermaterialen te bewerken (respectievelijk 34%, 38% en
32%) . De website Wikiwijs wordt in het vmbo vaker dan gemiddeld geraadpleegd (30%) en in
het hbo en wo beduidend minder vaak (respectievelijk 10% en 1%). Bij het laatste moet
aangetekend worden dat het websitegedeelte voor het hbo en wo pas sinds 1 september 2010
van start is gegaan.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 18
19.
9 Vindplaats van digitale leermaterialen naar schooltype
2011 schooltype
totaal po vmbo havo/ mbo hbo wo
ondervraagde vwo
n (n=60 (n=23 (n=27 (n=16 (n=10 (n=70
(n=1.486) 0) 9) 4) 1) 4) )
% % % % % % %
door op internet te gaan 85 87 89 86 80* 84 73*
zoeken
door onderwijskundige 61 83* 63 55* 38* 26* 9*
websites te bezoeken
de digitale leermiddelen 61 65* 65 69* 55 45* 30*
worden bij het lesboek
geleverd
via collega's 57 66* 54 53 50 44* 54
door digitale 48 68* 42 39* 24* 25* 21*
videobanken te
raadplegen
door deze zelf te maken 44 30* 51* 52* 53* 63* 71*
door bestaande digitale 26 17* 28 32* 34* 38* 30
leermaterialen te
bewerken
via Wikiwijs 21 23 30* 21 22 10* 1*
diversen 3 4 2 3 4 4 1
In de Vier in Balans Monitor 2010 van Kennisnet is eenzelfde tendens waarneembaar, hoewel
ook hier de percentages niet exact gelijk oplopen. Uit deze monitor blijkt dat docenten uit het
po, vo en mbo meerdere bronnen benutten voor het verkrijgen van digitaal leermateriaal. Vier
in Balans Monitor constateert dat het meest gezocht wordt op internet (van 62% in 2009 naar
68% in 2010), gevolgd door gebruik van ict-materiaal dat bij lesboeken wordt meegeleverd (van
naar 47% in 2010), via
Kennisnet (van 33% naar 38% in 2010) en door zelf te ontwikkelen of te maken (van 44% in
2009 naar 48% in 2010). In de Kennisnetmonitor is Wikiwijs niet als een bron van herkomst van
digitaal materiaal genoemd.
In overeenstemming met de toename vanaf 2009 in het gebruik van digitaal leermateriaal (met
, illustraties, videoclips, animaties en geluidsfragmenten) onder po-docenten zien we ook
een toename in manieren waarop men het digitaal leermateriaal verzamelt. Men zoekt meer op
internet (van 80% naar 87% in 2011), bezoekt vaker onderwijskundige websites (van 73% naar
83%), geeft vaker aan dat het materiaal bij het lesboek wordt geleverd (van 56% naar 65%),
(van 58% naar 68%). Daartegenover staat
dat docenten minder bestaande digitale leermaterialen bewerken (van 24% naar 17%) of zelf
maken (van 32 naar 30%). Bijna een kwart van de po-docenten verkrijgt het digitale
leermateriaal via Wikiwijs (23%).
In het vmbo wordt sinds 2009 meer gebruik gemaakt van internet om digitaal leermateriaal te
vinden. Drie op de tien vmbo-docenten verkrijgen het digitaal lesmateriaal via Wikiwijs.
In vergelijking met 2009 komen havo/vwo-docenten tegenwoordig vaker aan hun digitale
leermaterialen door op internet te gaan zoeken, via het lesboek en videobanken. Een op de vijf
havo/vwo-docenten komt via Wikiwijs aan digitaal leermateriaal (21%).
Binnen het mbo zien we geen significante verschillen ten opzichte van 2009. Een op de vijf
docenten verkrijgt zijn digitaal leermateriaal via Wikiwijs (22%).
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 19
20.
3.1.4 Over de inzetbaarheid van digitaal leermateriaal in de lessen
De digitale leermaterialen worden door een meerderheid van de docenten gezien als extra
oefenmateriaal en extra leerstof naast het gebruikelijke oefen-/leermateriaal (respectievelijk
78% en 75%). Het digitaal leermateriaal vervangt het papieren materiaal deels vindt de helft
van de docenten (54%). Daarnaast geeft de helft van de docenten aan dat digitaal leermateriaal
in het Nederlands beschikbaar (54%) en makkelijk vindbaar is (53%). Deze bevindingen zijn
ook te constateren in de Leermiddelenmonitor 10/11 van SLO.
Toch vindt een aantal docenten dat het niet zonder aanpassingen inzetbaar is in lessen (42%)
en dat het niet makkelijk te bewerken is (38%). Drie kwart is het niet eens met de stelling dat
het digitale leermateriaal het papieren materiaal volledig vervangt (73%).
10 Stellingen met betrekking tot digitaal leermateriaal (Totaal ondervraagden n = 1520)
De digitale leermaterialen...
zijn extra oefenmaterialen naast het gebruikelijke
78 15 7
oefenmateriaal
zijn extra leerstof naast het gebruikelijke
75 18 8
leermateriaal
vervangen het papieren leermateriaal gedeeltelijk 54 25 21
zijn meestal in het Nederlands beschikbaar 54 26 20
zijn gemakkelijk vindbaar 53 24 23
zijn zonder aanpassingen inzetbaar in mijn lessen 34 24 42
zijn gemakkelijk te bewerken 28 34 38
vervangen het papieren leermateriaal volledig 11 17 73
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
(helemaal) mee eens neutraal (helemaal) mee oneens
Bron: TNS NIPO 2011
____________________________________________________________________________
Ten opzichte van 2009 zien we dat docenten het steeds vaker eens zijn geworden met de
genoemde stellingen (zie de volgende figuur). Men is dus iets vaker van mening dat het digitale
leermateriaal extra kan worden ingezet naast het gebruikelijke oefen- en leermateriaal.
Daarnaast geeft men vaker aan dat de materialen in het Nederlands beschikbaar zijn en dat ze
makkelijker vindbaar zijn. Iets vaker vindt men dat het digitale leermateriaal zonder
aanpassingen inzetbaar is in lessen en gemakkelijk te bewerken is.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 20
21.
11 Stelling met betrekking tot digitaal leermateriaal -totaal ondervraagden 2009-2011
(Totaal ondervraagden 2009 (n = 1382) - 2011 (n=1520))
De digitale leermaterialen...
zijn extra oefenmaterialen naast het gebruikelijke 5,3*
oefenmateriaal 5,1*
zijn extra leerstof naast het gebruikelijke 5,3*
leermateriaal 5*
zijn meestal in het Nederlands beschikbaar 4,7*
4,4*
zijn gemakkelijk vindbaar 4,6*
4,3* 2010
4,5 2009
vervangen het papieren leermateriaal gedeeltelijk 4,4
zijn zonder aanpassingen inzetbaar in mijn lessen 4*
3,7*
zijn gemakkelijk te bewerken 3,8*
3,6*
vervangen het papieren leermateriaal volledig 2,7
2,6
1 2 3 4 5 6 7
helemaal
helemaal
mee eens
mee oneens
Bron: TNS NIPO 2011
_______________________________________________________________________________
In vergelijking met 2009 wordt binnen het po gemiddeld hoger gescoord op de stelling dat
digitale leermaterialen makkelijk vindbaar zijn, dat ze zonder aanpassingen inzetbaar zijn, dat
ze meestal in het Nederlands beschikbaar zijn en dat ze extra leerstof zijn naast het
gebruikelijke leermateriaal.
Binnen het vmbo vinden docenten in vergelijking met 2009 vaker dat de digitale leermaterialen
makkelijk vindbaar en bewerkbaar zijn en dat ze extra leerstof en oefenmaterialen zijn naast het
gebruikelijke oefen-/leermateriaal.
Havo/vwo docenten vinden ook vaker dan voorheen dat de digitale leermaterialen gemakkelijk
vindbaar en bewerkbaar zijn, dat ze zonder aanpassingen inzetbaar zijn en dat ze extra leerstof
en oefenmaterialen zijn naast het gebruikelijke oefen-/leermateriaal.
Binnen het mbo geven docenten vaker dan in 2009 aan dat de digitale leermaterialen
gemakkelijk vindbaar en bewerkbaar zijn, dat ze zonder aanpassingen inzetbaar zijn, dat ze
meestal in het Nederlands beschikbaar zijn en dat ze het papieren leermateriaal volledig
vervangen.
Docenten in het hbo en het wo antwoorden in 2010 op alle stellingen betrekkelijk minder
positief dan de docenten in de andere schooltypen.
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 21
22.
12 Stellingen met betrekking tot digitaal leermateriaal naar schooltype 2009-2011
(Totaal ondervraagden 2009 (n = 1382) - 2011 (n=1520))
totaal po vmbo havo/vwo mbo
ondervraagden
2009 2011 2009 2011 2009 2011 2009 2011 2009 2011
gemiddelde op 7-puntsschaal
zijn gemakkelijk vindbaar 3,7 4,5 4,5 4,9 4,1 4,4 3,9 4,2 3,6 4,2
zijn zonder aanpassingen 3,6 3,8 4,1 4,4 3,5 3,7 3,2 3,5 3,1 3,6
inzetbaar in mijn lessen
zijn gemakkelijk te bewerken 4,4 4,7 3,7 3,8 3,7 4,0 3,6 3,8 3,3 3,8
zijn meestal in het Nederlands 4,4 4,5 4,7 5,1 4,4 4,5 4,1 4,1 3,9 4,4
beschikbaar
vervangen het papieren 2,6 2,7 2,7 2,8 2,7 2,6 2,4 2,5 2,4 2,8
leermateriaal volledig
vervangen het papieren 4,4 4,5 4,4 4,5 4,4 4,6 4,2 4,2 4,3 4,6
leermateriaal gedeeltelijk
zijn extra leerstof naast het 5,0 5,2 5,1 5,4 5,0 5,3 4,8 5,0 4,8 5,0
gebruikelijke leermateriaal
zijn extra oefenmaterialen naast 5,1 5,2 5,2 5,4 5,0 5,3 4,9 5,2 4,9 5,1
het gebruikelijke oefenmateriaal
Bron: TNS NIPO, 2011
_______________________________________________________________________
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-BY | juni 2011 22