SlideShare uma empresa Scribd logo
1 de 43
Voorwoord

Een tweetal studenten van het HIS (Hanze Instituut voor Sportstudies) is samen met
Jan Huizinga en een aantal enthousiaste trainers van ijshockey vereniging GIJS
bezig geweest met het maken van deze trainershandleiding. Dit is allemaal
begonnen met informatiebijeenkomsten waarin een aantal onderwerpen aan bod zijn
gekomen. Doel hiervan was om de trainers zoveel mogelijk te helpen bij punten
waar zij tegenaan liepen tijdens hun trainingen. Uit deze bijeenkomsten is deze
handleiding ontstaan voor de (beginnende)trainers. In deze handleiding kan je een
aantal hulpmiddelen vinden bij het geven van trainingen. Hoe bouw je een training
op, hoe bereid je die voor, hoe ga je om met niveauverschil etc. In de loop van de
komende jaren zullen studenten en trainers deze handleiding blijven
uitbreiden/ontwikkelen om de handleiding zo compleet mogelijk te krijgen.




             Trainers Handleiding            Gijs Bears Groningen               2
Inhoudsopgave


•   Opbouw training               ……………………………………………………                 blz. 3

•   Training voorbereiden         …………………………………………………                  blz. 5

•   Differentiatie                …………………………………………………                  blz. 12

•   Zomertrainingen               …………………………………………………                  blz. 13

•   Literatuur spelvormen         …………………………………………………                  blz. 15

•   Technisch jeugdplan           …………………………………………………                  blz. 16

       o probleem gestuurd trainen          …………………………………              blz. 16

       o beleven, leren, leren te leren     …………………………………              blz. 18

       o zelfstandig oplossen van sport problemen …………………              blz. 19

•   Technieken / speler volg systeem        …………………………………              blz. 21

       o   Schaatstechnieken                …………………………………              blz. 21
       o   Checken                          …………………………………              blz. 26
       o   Passen en ontvangen              …………………………………              blz. 29
       o   Receiving                        …………………………………              blz. 31
       o   Puck handeling                   …………………………………              blz. 32
       o   Shooting                         …………………………………              blz. 35




                     Trainers Handleiding       Gijs Bears Groningen             3
Opbouw training

Een training kan op verschillende manieren opgebouwd worden. Iedereen heeft zijn
eigen manier van training geven. Toch heeft over het algemeen iedereen wel een
soortgelijke opbouw in zijn of haar training. Een opbouw in een training is belangrijk
omdat dit meestal zorgt voor een logische volgorde/opbouw. Je kunt niet beginnen
met achteruit schaatsen als de kinderen nog niet op schaatsen kunnen staan. Je
begint dan uiteraard eerst gewoon vooruit te schaatsen. Hier moet je tijdens je
opbouw rekening mee houden. Hieronder staat uitgelegd hoe een opbouw eruit kan
zien.

•   Warming-up      -> voorkomt blessures
•   Kern 1          -> oefenvorm, bijvoorbeeld stick handeling
•   Kern 2          -> oefenvorm, kan een vervolg zijn op de vorige oefening of een
    heel andere oefening
•   Afsluiting      -> dit kan een partijvorm of cooling down zijn

Het kan ook anders omschreven worden zoals hieronder staat.

•   Inleiding / warming-up
•   Lerend gedeelte -> Hier wordt een nieuwe vorm, techniek of tactiek behandeld.
    In het begin zijn de spelers nog het fitst en scherpst dus nemen zij ook het
    meeste op.
•   Actief gedeelte -> In dit gedeelte kan je deze oefenvorm uitbreiden of een andere
    vorm die al bekend is uitvoeren. Hierin gaan zij intensief aan de slag en de
    oefenvorm inprenten (automatisme van maken).
•   Afsluiting -> Dit kan weer een partijspel zijn als beloning voor het goed werk of
    een cooling down.

De manier waarop je de oefenvorm aanbiedt verschilt ook per trainer. De ene trainer
kiest ervoor om de zogenaamde totaal-deel-totaal methode te gebruiken. Dit houdt
in dat hij een oefenvorm eerst in zijn geheel aanbiedt, wat daaraan fout gaat pikt hij
eruit, en dat gaat hij met een andere oefenvorm behandelen. Wanneer hij vindt dat
het op een goed niveau is gaat de trainer terug naar het eind plaatje, hij kan dan
zien of er vooruitgang geboekt is. Deze cirkel blijft zich constant herhalen.

Voorbeeld:
De trainer doet een oefenvorm overtal situatie. 2 aanvallers tegen 1 verdediger +
keeper. De trainer ziet dat de aanvallers moeite hebben met hun eigen
stickhandeling, de puck vliegt vaak van de stick af en de aanname is niet goed en
passes komen niet aan. Hij grijpt in door een andere oefenvorm te kiezen, hij laat de
               Trainers Handleiding             Gijs Bears Groningen                     4
spelers in 2-tallen in beweging naar elkaar over passen. Na dit een tijd geoefend te
hebben ziet hij vooruitgang en gaat hij weer terug naar de eerste oefenvorm (met
verdediger en keeper).

Een tweede mogelijkheid is om voor deel-deel-totaal te kiezen. Hier kiest de trainer
er niet voor om te beginnen met een eindvorm. Hij behandelt eerst een aantal
elementen van het totaal plaatje in stappen, vervolgens laat hij die elementen terug
komen in een eind (totaal) vorm.

Voorbeeld:
De trainer wil uiteindelijk toe naar afwerken op doel vanuit en zelf opgezette aanval.
Hij vindt alleen dat de spelers voor een goede uitvoering eerst beter moeten worden
in stick handeling en het afwerken/schieten op doel.
Hij kiest er daarom voor om eerst een oefening te doen voor stick handeling, hij laat
de spelers slalommen tussen pylonnen door met de puck aan de stick.
Wanneer hij dit voldoende vind gaat hij door naar een oefenvorm voor het afwerken.
Hij laat de spelers afwerken op doel (met of zonder keeper) vanuit stilstand, op deze
manier worden de spelers beter in het mikken/afwerken.
Tot slot zal hij deze 2 elementen combineren tot het eind plaatje waar hij naar toe
wil, een zelf opgezette aanval vanaf de middenlijn (eventueel in 2-tallen).




              Trainers Handleiding              Gijs Bears Groningen                   5
Training voorbereiden

Belangrijk als je een training geeft is om deze voor te bereiden. Wanneer je een
training voorbereidt voorkom je dat je tijdens de training moet improviseren, het
zorgt er ook voor dat je niks over het hoofd ziet. Je bent per training bewust bezig
met het opstellen van doelstellingen, je gaat gestructureerd te werk en zo krijg je
sneller en meer vooruitgang van de spelers. De NIJB heeft een specifiek
voorbereidingsformulier ontwikkeld voor ijshockey, die hebben wij hieronder
bijgevoegd en is handig om te gebruiken tijdens het ijs seizoen. Omdat er ook een
zomerseizoen is hebben wij ook een voorbereidingsformulier toegevoegd die komt
uit het onderwijs. Dit is en globaler formulier maar werkt op dezelfde manier. Tot slot
is er een half en heel ijshockey veld bijgevoegd die door de trainers te gebruiken is
om oefenvormen of wedstrijd situaties te bespreken met de spelers.




              Trainers Handleiding              Gijs Bears Groningen                  6
Voorbereidingsformulier op de ijshockey training
Training nr:                         Team:                                   Leeftijd:
Datum:                               Tijd:      van:     tot:     uur:       Aantal spelers:
Dag:                                 Fase:                                   Aantal trainers:
Plaats:                              Belasting:                              Grote v/h veld:
Doelstelling van de training:
                        Inhoud van de training (grafische uitbeelding)                          Tijd:




                    Trainers Handleiding              Gijs Bears Groningen                7
Waardering van de training:                                       Totaal tijd:




                    Trainers Handleiding   Gijs Bears Groningen            8
School                                      Bewegingsgebied                                  Mentor
Doelgroep                                   Activiteitengebied                               Datum
              Beginsituatie van de leerlingen                                             Doelstellingen




                        Materiaal                                                   Beginopstelling van de zaal




Tijd        Lesinhoud               Didactische aanwijzingen          Organisatie                  3 niveaus van deelname en/ of
                                                                                                     makkelijker of moeilijker




                                    Trainers Handleiding         Gijs Bears Groningen                                         9
School:                                                Les:                          Naam lesgever:
Klas:                                                  Datum:                        Naam en paraaf coach:
Aantal:                                                Tijd:

Wat kunnen/weten de leerlingen al (beginsit.):          Welk materiaal ga ik gebruiken:                        Wat wil ik de leerlingen leren (doelstellingen):




Tijd:        Activiteiten leerkracht en leerlingen:     Didactische aanwijzingen, aandachtspunten of accenten: Organisatie (tekening en accenten):




                                                 Trainers Handleiding                 Gijs Bears Groningen                                                        10
Trainers Handleiding   Gijs Bears Groningen   11
Trainers Handleiding   Gijs Bears Groningen   12
Differentiëren

Differentiëren houdt in dat je de training (oefenvormen) aan kan passen. Er zijn drie
hoofdzaken waarop je kunt differentiëren, dit zijn: niveau, interesse en tempo.

Niveau:
Als je een oefenvorm hebt dan kan je deze vaak op verschillende niveaus uitvoeren.
Daarbij heb je bij team sporten te maken met verschillende niveaus binnen je team. Hier
moet je als trainer dan ook rekening mee houden. Je zult dan misschien moeten werken
met meerdere situaties van een oefenvorm of verschillende oefenvormen in bijvoorbeeld
circuit vorm. Hierbij kun je ervoor kiezen dat de spelers op niveau worden ingedeeld,
hierdoor kan iedereen op zijn eigen niveau trainen. Je kunt er als trainer ook voor kiezen
om spelers van verschillende niveaus bij elkaar te zetten, op deze manier kunnen de
spelers die minder goed zijn, leren van de spelers die beter zijn. Voordeel hiervan is dat
je als trainer de aandacht beter kan verdelen, je hoeft niet constant met de spelers van
een lager niveau bezig te zijn, deze taak wordt deels uit handen genomen door de beter
spelers. Nadeel hieraan is dat wanneer je alleen deze vorm gebruikt je het risico loopt dat
de beter spelers constant onder hun niveau bezig zijn. Dit kan tot demotivatie leiden en
vermindering van het trainingsresultaat.

Interesse:
Met differentiëren op interesse zullen jullie weinig te maken hebben, dit komt meer voor
tijdens gym lessen waar je leerlingen hebt met verschillende interesses. Bij de sport
ijshockey hebben de kinderen/jongeren die hieraan mee doen zelf voor gekozen dus zij
hebben dezelfde interesse.

Tempo:
Je kunt tijdens je ijshockey training wel differentiëren op tempo. Je zult binnen je groep te
maken hebben met spelers die op verschillend tempo handelen en leren. Dit kun je terug
zien in een praktische oefening waarin de ene speler een slalom snel aflegt en de andere
speler er veel langer over doet, hier moet je dan met de wachttijd rekening mee houden.
Differentiëren in tempo heeft ook te maken met het verschil in tempo van het leren. De
ene speler pikt een vorm heel snel op, die heeft aan een uitleg of aan 1 voorbeeld
genoeg. De andere speler moet een oefenvorm eerst een aantal keer zien, daarnaast
nog een aantal individuele aanwijzingen voordat hij de vorm zelf doorheeft en uitvoert.

Casus:
Hoe zou jij als trainer deze casus aanpakken (differentiëren)
• 12 spelers, 6 goed en 6 minder
• Onderwerp: stick handeling
• Half veld
• Zoveel mogelijk bewegingstijd
• Iedereen moet op zijn eigen niveau kunnen acteren
• Overzicht houden, feedback kunnen geven
• Materialen onbeperkt



                 Trainers Handleiding              Gijs Bears Groningen                         13
Zomertrainingen

Sport specifieke zomertrainingen

Hieronder staat kort beschreven wat er in een zomertraining zou kunnen zitten. Dit als je als doel
hebt om de jongeren voor te bereiden op het aanstaande ijs seizoen. Je traint op deze manier op
kracht, explosiviteit, uithoudingsvermogen en behendigheid. Je moet er bij deze manier van
trainen wel rekening mee houden dat 1 keer trainen per week niet voldoende is. Dit kijkend naar
het super compensatie model. 1 keer trainen is basis, 2 keer houd je het op niveau en bij 3 keer
trainen zal je pas snel vooruitgang zien.

                                Supercompensatie is vooruitgang:




                    Bij te weinig training gaat de supercompensatie verloren:




Met Jan Huizinga hebben wij overlegd wat er zoal in een zomer training terug moet komen, wil je
het team voorbereiden op het nieuwe seizoen. De volgende zaken zijn van belang.
• IJshockey is een explosieve sport, ga dus niet te veel op duur training zitten maar op fartlek
    en extensieve interval training (elementaire trainingsleer en trainingsmethoden).
    o werk bij het lopen aan variatie. Als je rondjes om het veld rent kunnen ze die op de hoeken
       afwisselen met kracht oefeningen. Varieer in de lengtes ook wat betreft snelheid, eerste
       stuk op 80%, 2de stuk op 70%, 3de stuk op 50% (rustige looppas) en het laatste stuk weer
       op 70%.




                  Trainers Handleiding                Gijs Bears Groningen                           14
•   IJshockey is een behendige sport, de spelers moeten over een bepaalde behendigheid /
    atletisch vermogen beschikken. Train op kort draai werk / handelingssnelheid. Combineer dit
    met hand-oog coördinatie.
    o Voorbeeld oefening:




•   Train specifiek, bij ijshockey wordt veel gebruik gemaakt van de dijbenen en liezen. Met een
    binnenband kan je dit eventueel trainen met weerstand trainen. De ene persoon doet de
    binnenband op heup hoogte, de andere persoon gaat er met zijn gewicht in hangen. De
    persoon die trekt beweegt zijwaarts (overstappen). Een ander voorbeeld is zijwaartse
    looppas, als je dit in 2-tallen doet met het gezicht naar elkaar toe dan kan je met het over
    passen van een bal de hand-oog coördinatie ook meepakken.
•   uitdagende vormen in 2-tallen of groepen. Je kunt kinderen laten opdrukken maar ze
    bijvoorbeeld ook in 2-tallen tegenover elkaar zetten in voorligsteun, ze moeten elkaar dan uit
    balans trekken. Voor sit ups geld hetzelfde, laat ze de voeten inhaken en dan de grond aan
    tikken en vervolgens elkaars handen.
    o crunches, knieën optrekken in hoek van 90 graden.
    o In 2 tallen, 1 persoon gaat staan, de ander ligt op zijn rug en pakt de enkels van de
        persoon die staat. De persoon die staat duwt de gestrekte benen van de persoon die op
        zijn rug ligt weg.
                   Trainers Handleiding                Gijs Bears Groningen                          15
Spelvormen die helpen bij hand- oog coördinatie (literatuur)

Spelen
- Trefbal
- Slagbal
        - Op verzoek hebben we spelregels
- Lummel spelen
        - 10-bal. (team moet 10x de bal rond gooien zonder dat de lummel(s) hem onderschept.
- Tikspelen (met bal)
- Iemand is m, niemand is m (iedereen die de bal te pakken krijgt is tikker, en moet iemand
proberen af te gooien), jagerbal
- Mik spelen
        - Op verschillende niveaus/objecten mikken met verschillende soorten ballen
        - Kegelen, voorwerpen omver rollen/gooien

Boeken
- BRES spelenboek – Landelijke dienst voor Beweging, Recreatie en Spel (heel veel
verschillende spelen, ook tref- en mikspelen, die de hand oog coördinatie bevorderen)
- Sporten en spelen voor iedereen – W.M.F.M Oehlen (allerlei spelletjes, een paar met bal)
- Spelend en oefenend leren spelen – H. van der Loo (spelregels van verschillende balsporten)
- Het grote spelenboek – Wil van Haren/Rudolf Kischnick (voor kinderen van 4 tot 18 jaar staan
hier leuke balspelen in, ook veel onzinspelletjes, maar daar moet je maar doorheen kijken)




                  Trainers Handleiding               Gijs Bears Groningen                        16
Technisch jeugdplan / visie
                           Probleem-gestuurd onderwijs / trainen

Begrijpen door:
Inzichtelijk leren sporten: het leren van principes. De meest kenmerkende inhouden om
succesvol te zijn.

Spelers begrijpen wat ze leren. Het is niet zo dat vaardigheden ‘er in’ gestampt worden. Spelers
krijgen inzicht waarom ze iets leren. Ze krijgen bijvoorbeeld het inzicht dat ze een een-twee leren
om in de wedstrijd toe te passen. Stel voor dat een speler wel 4 technieken heeft om te scoren,
maar hij weet niet welke manier hij wanneer moet toepassen, dan heeft hij er niets aan. Het is
belangrijk voor een speler dat hij weet waarom hij iets leert. En wanneer hij dat toe kan passen.

Steeds vaker wordt de term probleem-gestuurd onderwijs/trainen gebruikt. In deze vorm van
onderwijs/trainen wordt les gegeven vanuit problemen.

Problemen kom je overal tegen, enkele voorbeelden:
- Ik wil een tegenstander passeren.
- We staan met twee aanvallers tegen 2 verdedigers en een keeper.
- We hebben verloren.
- Ik ben scheidsrechter.
- Volgende week moet ik een warming up geven.
Zo zijn er nog veel bewegingssituaties te bedenken waarin je tegen een probleem aan kunt lopen.
De vraagstukken die bij problemen kunnen ontstaan zijn: Wat moeten we nu doen om iemand te
passeren? Om te scoren? Om niet meer te verliezen? Om een goede scheidsrechter te zijn? Om
een warming up te maken?
Als trainingen gericht worden op het oplossen van zulke vraagstukken, bij voorkeur problemen die
spelers zelf zien, dan hebben we het over probleemgestuurde training.

De al genoemde vuistregel Probleemsturend als het kan, sturend als het moet heeft
betrekking op het probleemsturend trainen. Sturend training geven is op zijn tijd prima. Als je wilt
dat spelers zelfstandig (bewegings-) problemen op gaan lossen, zul je naar meer
probleemgestuurde training moeten streven. Het is voor een trainer dus zaak een ideale mix te
vinden tussen deze twee aspecten.

Probleemgestuurde trainingen zijn in eerste instantie gericht op beter leren bewegen. Spelers
leren bewegingsproblemen op te lossen. Naast deze bewegingsthema’s zijn er ook
ensceneringthema’s (regeltaken: scheidsrechter, coach, organisator, etc.). Probleemgestuurde
trainingen zijn dan ook gericht op het zelfstandig (alleen of in een groep) oplossen van
bewegings- en ensceneringproblemen.

Doordat spelers zowel beweger als begeleider (coach, scheidsrechter) en ontwerper zijn, zullen
ze dichter bij hun ontwikkeling betrokken zijn. Ze worden volledigere spelers, want ze ontwikkelen
niet alleen hun motorische vaardigheden, maar ook hun sociale en cognitieve vaardigheden.

Het is voor een speler belangrijk om zowel motorisch als cognitief en sociaal te ontwikkelen. Dat
kan door het oplossen van bewegingsproblemen en ensceneringsproblemen.

Principes zijn kernacties, dominante handelingen of essenties van een activiteit en hebben
betrekking op een bewegingsvaardigheid (schieten op doel) en bewegingsvorm (3 tegen 2 bij
partijtje) of een leervorm (methodiek).
                   Trainers Handleiding                 Gijs Bears Groningen                           17
Het leren van principes is de taak van de expert, de trainer kan deze aanreiken.
Als trainer kun je de spelers voor de beweging of oefening die je wilt oefenen de juiste didactische
aanwijzingen leren. Het betekent dat leerlingen de didactiek van hun trainer herkennen, deze als
belangrijk of zinvol erkennen en op hun niveau kunnen toepassen bij het oplossen van hun
bewegingsprobleem.




                  Trainers Handleiding                 Gijs Bears Groningen                            18
Beleven, leren, leren te leren

Betekenis geven (bewustwording) en verbanden leggen.

We gaan dit uitleggen door middel van Beleven, Leren, Leren hoe te Leren.
Allereerst is het belangrijk dat een kind beleeft, zonder beleving leert het kind niet. We beginnen
bijvoorbeeld met een eindpartij ijshockey waarbij er weinig wordt gecoacht. Dit komt later tijdens
de training of in de volgende training. De aanwijzingen die je geeft zijn vooral op de aanval
gericht, scoren is immers leuker dan verdedigen. Spelers hebben veel beleving bij een wedstrijd
ijshockey, ze zijn niet voor niets op ijshockey gegaan.

Je constateert bij de training dat de diepte niet goed wordt gezocht door de spelers. Probeer dit
zelf niet aan te geven maar laat de spelers dit ervaren en begrijpen (zie GROW model, punt 4). Je
kunt door het stellen van enkele vragen er achter komen wat de spelers goed vonden gaan, en
wat juist niet.
Uiteindelijk komt naar voren dat de spelers vinden dat de puck niet snel diep wordt gepeeld.
Hierna bedenk jij een oefenvorm waarbij dit moet om te scoren (Leren). Spelers kunnen ook in
staat zijn elkaar te coachen. De betere spelers kunnen de minder goede spelers coachen, de
trainer heeft dan een begeleidende rol. Als spelers iets niet begrijpen kun je als trainer je spelers
de opdracht geven met elkaar te overleggen. Als de spelers uit zichzelf elkaar gaan coachen
hebben we het over Leren (hoe te) Leren. Sommige spelers zijn ook in staat om voor een
bewegingsprobleem een oefening (een oplossing) te bedenken. Als spelers elkaar iets uitleggen,
betekent het ook dat ze het zelf begrijpen (David Sauso, 2001). Spelers leren beter van datgene
wat ze uitleggen, dan van wat ze van hun trainer zien of horen. Als trainer is het dus belangrijk om
daar op in te springen. (Zie de leer-piramide van David Sauso).

De trainer kan natuurlijk ook zijn expertise in de expertrol gebruiken. Hij kan aanwijzingen geven
waardoor de kinderen iets opsteken. Het is goed om een ideale mix in te vinden in de rol van
trainer.




                   Trainers Handleiding                Gijs Bears Groningen                             19
Zelfstandig oplossen van sport problemen

Zelfstandig oplossen van een sportprobleem is erg belangrijk, wat ook te zien valt in de
leerpiramide van Sauso. Uit de piramide blijkt dat als je iets persoonlijk ervaart, je enorm veel
leert. Leren op deze manier is dus heel waardevol.
Als je iets ervaart wat niet lukt ga je er over nadenken en er met andere spelers over discussiëren
hoe het beter kan. Als de andere speler het snapt, en het uitlegt, leren ze allebei. Van het
zelfstandig (samen) op lossen van problemen leren ze meer dan als de trainer alles ‘voorkauwt’.
Het streven is dat spelers dingen aan elkaar uit gaan leggen. Dit is het Leren (hoe te) Leren waar
we het eerder al over hadden.

Voorbeeld:
De trainer roept de spelers tijdens een trainingspartijtje bij elkaar, een time out. Hij vraagt wat er
goed gaat en wat er niet goed gaat. Er zijn een paar punten die goed gaan. Maar er is ook iets
wat niet goed gaat: het overspelen gaat vaak mis: veel pucks komen niet aan. De trainer vraagt
hoe dat komt (zelf weet hij dat vanzelfsprekend wel!). Een paar van de betere spelers zeggen dat
veel spelers niet vrij staan. De trainer geeft een oefening waarbij de spelers in groepjes moeten
samenwerken. De betere spelers worden verdeeld over de groepjes. Zij zullen zwakkere spelers
uitleggen wat vrijlopen is. Tijdens het uitvoeren van de oefening begeleiden de sterkere spelers
de zwakkere spelers. Ze coachen elkaar. Na de oefening roept de trainer de spelers bij elkaar. Hij
vraagt aan enkele zwakke spelers wat ze geleerd hebben. Hij kijkt of zij kunnen uitleggen wat
vrijlopen is. Nu gaan ze nog een wedstrijdje spelen. Hierin wordt gekeken of spelers de oefening
toepassen.

Als een oefening zo wordt gedaan zoals hij ook in de wedstrijd terug kan komen is het voor de
spelers krachtig. Ze herkennen de situatie, en zullen in de wedstrijd ook beter weten hoe ze
moeten reageren. Het inzicht van de spelers wordt ontwikkeld. Deze ‘transfer’ versnelt het
(inzichtelijk) leren. Door in trainingen te verwijzen (transfer leggen) naar situaties in wedstrijden

                   Trainers Handleiding                  Gijs Bears Groningen                            20
zullen spelers sneller leren. Uit het voorbeeld blijkt dat spelers zelf weten wat fout ging en hoe dat
kwam. Het is belangrijk dat spelers elkaar leren te coachen en zo zelfstandig samen
bewegingsproblemen op gaan lossen.




                   Trainers Handleiding                 Gijs Bears Groningen                             21
Technieken / speler volg systeem

       Het vorige halve jaar zijn Jeltse Mud en Michael Velthorst (stagiaires HIS) bezig geweest met het
       ontwikkelen van een speler volg systeem (SVS). Binnen de club wordt er voor het nieuwe ijs
       seizoen één persoon aangewezen die dit voor alle (jeugd) spelers in kaart zal brengen. Dit SVS is
       bedoeld om de vooruitgang van de spelers van jaar tot jaar in kaart te brengen. Het gaat dan om
       de vaardigheden van de spelers, zo kan er per speler gekeken worden waar ze staan en waar
       aan gewerkt moet worden. Het lijkt ons handig dat de trainers zelf ook weten waarop getoetst
       wordt, zo kan er tijdens de trainingen en de voorbereiding hiervan rekening mee worden
       gehouden. In het geval van het SVS gaat dit om meerdere zaken (techniek, tactiek en attitude),
       hiervan zullen wij de technieken eruit lichten. Hieronder staan ze verwerkt zoals ze ook in het
       originele SVS staan.

Schaatstechniek
   • Basis houding op schaats.
   De speler heeft:
         1. Voeten op schouder breedte en voorwaarts gericht.
         2. Schaats bladen recht onder de voet en plat op het ijs.
         3. De knieën en enkels licht gebogen in een hoek.
         4. Het bovenlichaam recht en dat leunt iets voorwaarts met het lichaamsgewicht zoveel mogelijk
              op de achterkant van de schaats.
         5. Het hoofd omhoog.
         6. Stick vast met 2 handen en blad zo plat mogelijk op het ijs ergens tussen voor- en zijlichaam
              aan linker of rechter zijde.

   • Basis kennis over het gebruik van schaatsbladen.
    Een speler moet op beide schaatsen controle hebben met de schaatsbladen.
        - Binnen hoeken & Buiten hoeken.
        - Binnen hoekblad is in 1e instantie voor duwen/afzetten (driven) bij schaatsen.
        - Buiten hoekblad is voor draaien en kruisen (pootje over)
        - Tijdens een draai kan de speler leren de hoeken te combineren, voor optimaal gebruik van de
            schaatsbladen.

Forward (voorwaarts schaatsen)
   • Striding voorwaarts
          1. De basis houding moet goed zijn.
          2. De kracht komt vanuit de benen (heupen,knieën,enkels) met een krachtige voorwaartse
             beweging.
          3. De stuw beweging op schaats is opzij en niet recht naar achter in een rechte lijn.
          4. Het knieën van het glijdende been moet iets gebogen zijn in glij-fase.
          5. Aan het begin van iedere afzet moet het lichaamsgewicht verplaatst kunnen worden.
          6. Bij het herstarten word de schaats laag over het ijs teruggehaald.
          7. Schouders en lichaam wijzen in richting van schaatsen. Het bovenlichaam is ontspannen.
          8. De stick word vastgehouden met 1 hand, de lage hand is ter ondersteuning in situaties
             waarbij 2 handen nodig zijn.

   •    Voorwaartse starts
            Front starts      ( Beginhouding / V)
                     1. Basishouding
                     2. Schaatsen staan in een “V” vorm en de neus van de schaats staan schuin op het
                          ijs.
                     3. Het lichaamsgewicht op binnenste schaatsblad (stuwschaats).
                         Trainers Handleiding               Gijs Bears Groningen                           22
4. De frequentie is kort en snel, zonder glijfasen.
5. De speler kan langzaam over gaan in het voorwaartsschaatsen.




 Trainers Handleiding              Gijs Bears Groningen           23
   Cross-over starts    (Voor zijwaarts kunnen starten, richting veranderen / L)
                  1. Schaatsen staan dichter bij elkaar dan basishouding.
                  2. Hoofd en schouders staan in richting waar de speler heen wil.
                  3. Het lichaam leunt in richting van waar speler heen wil.
                  4. De speler maakt een pootje over om in voorwaartse basispositie uit te komen.
                  5. Na het pootje over maken, staat de stuwschaats geplaats in een een hoek van ca.
                     90˚ op de gewenste richting. (Dit is voor de afzet.)

          T-starts        (Voor beginners is dit makkelijker aan te leren dan front / T)
               (Verschil tussen T en Front-start is de plaatsing van de schaats.)
                  1. Benen zijn licht gebogen.
                  2. De stuwschaats is dwars geplaatst achter de glijdende schaats.
                  3. De start bestaat uit een afzet met het stuwendebeen. (op binnenste blad)


•   Voorwaartse stops
    ! Behoud van basishouding van ijshockey om weer snel weg te komen.

          Hockeystop (twee voeten parallel stoppen)
           1. Lichaam is gedraaid dwars op richting waar speler heen gaat door heupen en schouders
              te draaien.
           2. De speler houdt druk op de schaatsen door benen gebogen te houden tijdens draai.
           3. De schaatsen staan bij de stop ongeveer 15-20cm uit elkaar en staan iets achter elkaar.

          Inside/Outside leg stop (veranderen van richting en stoppen tegelijker tijd)
           1. Lichaam wordt gedraaid in een tegengestelde richting van het schaatsen door heupen en
               schouders te draaien.
           2. De glijende schaats wordt van het ijs getild.
           3. De druk wordt verplaatst naar de stuwende schaats.
           4. De speler vangt lichaamsgewicht met achterste been op door het te buigen.
           5. De glijdende schaats wordt gekruist over de stuwschaats om weer te kunnen afzetten in
               de tegengestelde richting.

•   Voorwaarts draaien (turning)
        Scherp draaien.
          1. De schaats aan de kant waar de naartoe wil draaien is geplaatst licht achter de andere
              schaats.
          2. Hoofd, schouders, armen en stick zijn gedraaid in de richting waar de speler heen gaat.
          3. Het onderlichaam leunt duidelijk in de draairichting.
          4. Het bovenlichaam blijft recht en leunt iets voorwaarts.
          5. De buitenste schaats kruist over de binnenste schaats.
          6. De speler kan hierna weer uit de draai weg accelereren.

          Cross-over turn (pootje over draai)
           1. Hoofd, schouders, armen en stick worden gedraaid in gewenste richting.
           2. De druk ligt op het binnenste schaats.
           3. Een stuw op het ijs door het binnenste been te strekken
           4. Er word met de buitenste schaats gekruist over de voorste schaats.
           5. Het gewicht wordt verplaats naar de buitenste schaats.
           6. Een stuw op het ijs door een strekking met het buitenste been.

                    Trainers Handleiding               Gijs Bears Groningen                            24
!Een speler die dit onder de knie heeft kan dieper doorzakken in de knieën.

Backward
   • “Basishouding aw” is anders dan vooruit.
            1 Speler komt in een zitpositie met knieën gebogen.
            2 Bovenlichaam recht en gewicht ligt boven de achterkant(hiel) van de schaats.
            3 De stick wordt vastgehouden in 1 hand.
            4 Stick blad is voor de speler en plat op het ijs.

   •   Achterwaarts schaatsen
          o Striding achteruit
                     1 Basishouding aw.
                     2 De speler kijkt voorwaarts.
                     3 De hiel van de stuwende schaats is naar buiten gedraaid.
                     4 De strekking van het been is vooruit en zijwaarts.
                     5 De beweging lijkt op een C-vorm in het ijs.
                     6 Het lichaamsgewicht licht boven de glijdende schaats.

   •   Achteruit starten
          o Vanuit basispositie achterwaarts.
              Basishouding aw.
                       1 Speler draait schaatsteen richting ijs en de hiel naar buiten.
                       2 Speler staat ca. 90˚ gedraaid op de gewenste richting.
                       3 De speler strekt het been om druk te zetten op het ijs. (afzet)
                       4 De strekking van het been is niet helemaal om snel te kunnen repeteren.
                       5 Lichaamsgewicht wordt tijdens afzet van stuwschaats verplaatst naar de glijdende
                         schaats.
                       6 Glijdende schaats wordt Stuwschaats.

          o Backward crossover start
          Basishouding AW
                    1 Heupen en romp licht gedraaid richting van kruising.
                    2 Hoofd van speler blijft kijken naar opkomende tegenstander.
                    3 Het binnenste been wordt gestrekt. (buitenhoek schaatsblad)
                    4 De buitenste schaats kruis over de binnenste schaats tijdens strekking.
                       (binnenhoek schaatsblad)
                    5 Speler herhaald met strekking met buitenschaats.
                    6 De speler raakt zijn schaatsen niet tijdens pootje over.
                    7 De speler houdt balans.

   •   Achteruit stoppen
          o Two-leg stop        (V naar achter, denk aan stoppen skiën waarbij jij zelf alleen andere kant
              op gaat.)
                      1 Het lichaam leunt voorwaarts
                      2 Schaatsen zijn ca.180˚ gedraaid.
                      3 Benen zijn gebogen
                      4 De speler kan door benen te streken druk uitoefenen op schaatsbladen.

          o   One-leg stop    (De houding waarin je uitkomt is de T-start voorwaarts.)
                    1 Het lichaam is voorover gebogen.
                    2 Een schaats wordt ca.90˚ naar buiten gedraaid.
                       Trainers Handleiding                Gijs Bears Groningen                              25
3    De speler heeft zijn gewicht op het achterste been.
4    De speler gebruikt het voorblad van de schaats om zich in het ijs snijden.
5    De speler buigt tijdens de beweging zijn achterbeen.
6    De speler is voorbereid om weer in beweging te komen.




    Trainers Handleiding               Gijs Bears Groningen                       26
o   Sideward’s stop (De houding waarin je uitkomt is de T-start voorwaarts.)
                      1 Lichaam leunt voorover
                      2 De schaatsen draaien parallel naar ca.90˚ in de gewenste richting.
                      3 De speler strekt zijn benen om meer druk te creëren tijdens de stop.
                      4 De schaatsen staan ca. 15-20 cm uit elkaar.
                      5 De schaatsen staan iets achter elkaar.
                      6 De speler buigt zijn knieën.
                      7 De speler is klaar om te starten in gewenste richting.


   •     Achteruit draaien (turning)
            o Cross-over (Pootje over achterwaarts)
                        1 Basishouding AW.
                        2 Heupen en romp draaien in richting van pootje over.
                        3 Hoofd blijft vooruit kijken.
                        4 Speler houd spel in de gaten.
                        5 De buitenste schaats kruist over de binnenste schaats.
                        6 De speler herhaald snel tot de gewenste richting is bereikt.
                        7 De speler verplaatst het lichaamsgewicht altijd op het been dat op het ijs is.

Pivots
                    (snel van; voor naar achter & achter naar voor)
            o Forward  Backward
                       1     Basishouding VW
                       2     Lichaamsgewicht boven glijdende schaats in tegengestelde richting van pivot.
                       3     Hoofd en schouders draaien in richting van pivot.
                       4     Draai op glijdende schaats ca. 180˚.
                       5     Heupen en romp draaien daarna mee en speler beweegt achterwaarts.
                       6     Lichaamsgewicht wordt overgebracht op draaiende schaats als het parallel loopt
                             met de glijdende schaats.
            o   Transition
                        1    Basishouding VW
                        2    Speler draait op schaatsen door schaatsteen te laten leiden.
                        3    Speler maakt een draai gedraaid richting midden van het ijs.
                        4    Speler houdt het gewicht van de schaatshiel af.
                        5    Speler draait met schaatsen, hoofd, heupen, romp, schouders.
                        6    Speler is gedraaid geheel in tegengestelde richting.
                        7    Speler kan snelheid behouden door op het juiste moment te draaien/pivoteren.

            o Backward  Forward
            ?

            o Heel to heel
            Speler brengt schaatsen dicht bij elkaar.
            Speler heeft armen dicht bij het lichaam.
            Speler strekt benen om rotatie snelheid te verhogen.
            Het lichaamsgewicht is geplaatst op de glijdende schaats.
            Speler draait in zelfde tijd in gewenste richting.: hoofd, schouders, armen.
            Speler draagt pivotschaats licht van het ijs.
            Speler draait pivotschaats in tegengestelde richting van glijdende schaats. (Hiel naar hiel)
            Speler duwt met glijdende schaats om lichaamsgewicht te verplaatsen op pivotschaats.

                           Trainers Handleiding               Gijs Bears Groningen                            27
Trainers Handleiding   Gijs Bears Groningen   28
o Forward Cross-over pivot
Speler brengt schaatsen dicht bij elkaar.
Speler brengt armen dicht bij lichaam.
Speler draait in zelfde tijd in gewenste richting.: hoofd, schouders, armen.
Speler verplaatst lichaamsgewicht op glijdende schaats.
Speler kruist been over glijdende schaats en plaatst schaats op ijs in ca. 90˚ op gewenste
richting.
Speler voert pootje over zo snel mogelijk uit.
Speler voert pootje over zo dicht mogelijk boven het ijs uit.

o Backward cross-over turn
Basishouding
Speler heeft hoofd en schouders ingedraaid naar gewenste richting.
Speler maakt een krachtige draai door het buitenste been te strekken.
Speler strekt daarna binnenbeen en brengt buitenbeen terug in basis.
Speler maakt met buitenbeen een eindstuw.
Speler brengt gewicht over op buitenbeen.
Speler maakt pivot om in voorwaartse schaats positie uit te komen.




            Trainers Handleiding                 Gijs Bears Groningen                        29
Checken
 Voor de speler kan checken moet hij eerst schaatstechnieken beheersen.

Positie kiezen en hoeken goed aansnijden
       1 Speler blijft altijd tussen puckhoudende- en puckontvangende tegenstander.
       2 Speler zorgt er in 1e instantie voor dat aanvallende speler minder ruimte krijgt om te spelen.
       3 Speler kan zijn snelheid aanpassen aan de aanvaller
       4 Speler schaatst niet in rechte lijn af op de aanvaller, altijd met een boog of parallel aan aanvaller.
       5 Speler heeft zijn lichaamshouding zo dat hij richting de aanvaller is opgesteld en de aanvaller
           hem niet kan passeren.
       6 Speler houdt de stick plat op het ijs.
       7 Speler houdt de stick tegen stick van aanvaller, zodat aanvaller niet kan passen.

Stick checken
o Stick liften
    1 Speler nadert de aanvaller van achter of vanuit een hoek van achter.
    2 Speler lift de stick van aanvaller hoog op, zodat hij de puck onder de stick vandaan kan halen.
    3 Speler zet stick terug op het ijs om puck mee te nemen.

o   Stick press (ervoor zorgen dat aanvaller de puck niet ontvang.)
    1 Speler komt zo dicht mogelijk bij aanvaller
    2 Speler plaatst stick over aanvallers stick, onder aanvaller onderste stickhand.
    3 Speler zet druk op stick van aanvaller als de aanvaller de pass gaat ontvangen.

o   Stick poken (ervoor zorgen dat de aanvaller onder druk komt te staan en keuzes moet maken.)
    1 Speler is geplaatst voor de aanvaller. (face to face)
    2 Speler staat in basis houding.
    3 Speler blijft naar de aanvaller kijken.
    4 Speler heeft stick met een hand vast en arm gebogen vlak bij het lichaam.
    5 Speler wacht totdat aanvaller dicht in de buurt komt om te kunnen checken.
    6 Speler probeert met zijn stick de puck te porren bij de aanvaller.
    7 Speler houdt balans, door lichaam aan te passen.


o   Stick sweep (ervoor zorgen dat de aanvaller onder druk komt te staan en keuzes moet maken.)
    1 Speler is geplaatst voor de aanvaller. (face to face)
    2 Speler staat in basis houding.
    3 Speler heeft stick met een hand vast.
    4 Speler blijft naar aanvaller kijken.
    5 Speler wacht totdat aanvaller dicht in buurt komt om te kunnen checken.
    6 Speler maakt een veegbeweging met zijn stick richting de puck.

o   Stick tap (ervoor zorgen dat de aanvaller de puck controle verliest door aanvaller stick weg te tikken.)
    1 Speler schaatst parallel naast de aanvaller.
    2 Speler tikt de aanvallers stick aan, zodat aanvaller geen controle meer heeft over de puck.
    3 Speler zorgt ervoor dat hij aanvaller stick de juiste kant op tikt, zodat aanvaller de puck niet weg kan
        spelen.
    4 Speler maakt een snelle beweging.
    5 Speler tikt met een krachtige beweging.


                        Trainers Handleiding                 Gijs Bears Groningen                            30
Trainers Handleiding   Gijs Bears Groningen   31
Body contact
o Block check (face  face om aanvallers voorwaartse beweging te stoppen.)
   1 Speler is gericht richting de aanvallers bovenlichaam.
   2 Speler houdt de puck in de gaten.
   3 Speler beweegt zich voor de aanvaller in tegengestelde richting van de aanvaller.
   4 Speler houdt zijn lichaam stabiel door knieën te buigen en handen naar beneden te houden.
   5 Speler strekt zijn lichaam als aanvaller tegen de speler schaatst.

o   Rub-out check (Als speler beweegt in zelfde richting als aanvaller en de aanvaller moet stoppen.)
    1 Speler beweegt zich parallel met aanvaller, binnenzijde van speelveld. (speler – aanvaller – boarding)
    2 Speler heeft een stabiele houding. (gebogen knieën en armen naar beneden.)
       Speler zorgt ervoor dat hij contact maakt met zijn heupen en schouders de tegen aanvaller.
    3 Speler duwt of schuurt krachtig de aanvaller richting de boarding.
    4 Bij schuren zorgt speler ervoor dat de aanvaller draait om zijn as.
    5 Speler zorgt ervoor dat hij in puck bezit komt.

Body checks
o (voorwaartse) Front checks
      o Body check
          1 Speler heeft een stabiele houding.
          2 Speler beweegt zich in richting van de aanvaller.
          3 Speler probeert de borst te raken met zijn schouder.
          4 Speler strekt zijn benen wanneer hij checked.
          5 Speler houdt zijn stick geplaatst onder de borst van de aanvaller om controle over aanvaller
             te houden.

       o   Hip check
            1 Speler houdt zijn lichaam zo dicht mogelijk bij de aanvaller.
            2 Speler buigt zijn bovenlichaam parallel met het ijs.
            3 Speler buigt door zijn knieën. (stabiel)
            4 Speler raakt de aanvaller op de heupen en buik.
            5 Speler corrigeert zichzelf bij het raken van aanvaller, door zich af te zetten met zijn achterste
                schaats.

•   (zijwaartse) Side checks
         o Schouder check
             1 Speler beweegt parallel aan aanvaller.
             2 Speler raakt met schouder de aanvaller.
             3 Speler plaatst zijn knieën voor de aanvaller.
             4 Speler lift zijn stick.
             5 Speler duwt/raakt de aanvaller met zijn schouder of heup in de boarding.
             6 Speler probeert dat hij de aanvallers armen en stick richting boarding duwt.
             7 Speler vervolgt spel door in puck bezit te komen.

       o   Block check
            1 Speler beweegt parallel aan aanvaller.
            2 Speler heeft de stick wijder vast.
            3 Speler plaatst zijn knieën voor de aanvaller.
            4 Speler schaats om aanvaller heen en probeert voor hem te komen.
            5 Speler gebruikt een schouder check om speler te blokken.

                        Trainers Handleiding                 Gijs Bears Groningen                           32
6   Speler probeert dat hij de aanvallers armen en stick richting boarding duwt.
7   Speler vervolgt spel door in puck bezit te komen.




            Trainers Handleiding                Gijs Bears Groningen               33
Check verdediging (Als aanvaller weerstand bieden aan een check van de verdediger.)
• Protectie van check (ontwijken, blijven bewegen, blijven kijken.)
    1 Speler houdt altijd het hoofd omhoog en blijft naar het spel kijken.
    2 Speler blijft altijd in beweging.
    3 Speler houdt zich nooit in om een pass te ontvangen, tenzij hij zeker is dat er geen tegenstanders in
       de buurt zijn.

•   Voorbereiden op check
     1 Speler heeft een stabiele houding. (benen gebogen en leunen in richting van de komende check.)
     2 Speler beweegt richting de check van verdediger. ( weerstand bieden.)
     3 Speler zorgt ervoor dat als hij in boarding wordt gedrukt dat hij een zo groot mogelijk oppervlak
        gebruikt om de klap op te vangen.
     4 Speler probeert niet vallen met gestrekte lichaamsdelen.

Wat moet een speler doen en niet doen?
- Niet gepakt worden (in beweging blijven)
- Dicht bij boarding blijven.
- Altijd kijken waar tegenstanders zijn.
- Gebruik van handen en armen als extra oppervlak om klappen op te vangen.
- Altijd hooft omhoog houden.
- Het lichaam altijd van boarding draaien, zodat schouders als eerst klap opvangen.

Wat moet de speler onthouden.
Iedereen hoort veilig te spelen – Dit geld voor speler die de check uitvoeren en ook de speler die de check
ontvangen.

Checken hoort gebruikt te worden om puck bezit te krijgen – Niet om een speler uit een wedstrijd te kijgen.




                                        FAIR PLAY AND RESPECT!




                        Trainers Handleiding                Gijs Bears Groningen                              34
Passen en ontvangen


Pass
   De speler moet kunnen:
      • Stick grip basis (vasthouden van stick)
      • De juiste keuze pass in een situatie
      • Snelheid van een pass goed en ontvangbaar voor medespeler
      • Passen in beweging naar ontvanger.
      • Weten waar hij heen moet bewegen na het maken van pass. (support van medespelers worden)

Forehand
      • Forehand pass positie
           1 Speler heeft schaatsen parallel in richting van de pass.
           2 Speler maakt pass met puck op hiel van de stick.

      •   Sweep pass
            1 Speler brengt puck naar forehand zijde net achter de schaats.
            2 De puck beweegt van hiel naar teen van de stick.
            3 Speler maakt pass door een zwaai actie van de armen.
            4 Speler brengt het lichaamsgewicht van achterste schaats naar voorste.
            5 Speler beweegt met stick mee in richting van doel.
            6 Speler kan inschatten hoe groot hij de zwaai kan maken aan de hand van de tijd die hij
                heeft.
            7 Speler kan de puck snelheid controleren door zijn zwaai- en polsbeweging kan
                aanpassen.

      •   Saucer pass
             1 Speler heeft puck voor de schaats aan de forehand zijde.
             2 Speler heeft puck op de hiel van het stick blad.
             3 Speler laat de puck rollen langs het stickblad door de stick te laten glijden voorlangs zijn
                lichaam in de richting van de ontvanger.
             4 Speler geeft de puck een spinnende beweging.

Backhand
      • Backhand pass positie.
      Speler kan backhand pass uitvoeren:
             1 zonder snelheid te verminderen.
             2 zonder eerst te veranderen van richting.
             3 zonder de schouders helemaal te moeten indraaien.

      •   Sweep Pass
          1 Speler kan gewicht van het verste been naar de ontvanger naar het dichtstbijzijnde been.
          2 Speler houdt tijdens beweging bovenste hand voorlangs het lichaam.
          3 Speler houdt tijdens hele beweging backhand zijde van het stickblad richting doel.
          4 Speler kan de zwaailengte inschatten aan de hand van de tijd die hij heeft.
          5 Speler kan de zwaailengte inschatten aan de hand van de afstand naar de ontvanger.

      •   Backhand saucer
             1 Speler houdt puck op de hiel van het stickblad
                       Trainers Handleiding                Gijs Bears Groningen                               35
2   Speler laat de puck rollen lang het stickblad door de stick te laten glijden in de richting van
    de ontvanger.
3   Speler geeft de puck een spinnende beweging.




         Trainers Handleiding                  Gijs Bears Groningen                             36
Receiving
      • Speler heeft een juiste stickhouding op het ijs. (blad moet zo plat mogelijk op het ijs)
      • Speler weet wat te doen bij het ontvangen van puck op de stick, waar moet ik hem op
          aannemen? (midden van stickblad).
      • Speler weet basishouding (door knieën gezakt en armen gebogen)
      • Speler kan met een hand aannemen/ twee handen aannemen.
      • Speler kan te ver reikende pucks (buiten zijn bereik van stick lengte) aannemen.
      • Speler kan op 1 knie doorzakken, stick plat. (scheppen)
      • Speler kan met de schaats aannemen en door kunnen spelen met stick.
      • Speler weet om te gaan met High AIR pucks.
             o Met de hand aannemen
             o Met stick aannemen
             o Knok down bij low-air puck

Pass ontvangen.
                      1    Speler neemt de verantwoording om zeker te laten weten dat hij de pass heeft
                           ontvangen.
                      2    Speler neemt verantwoording om pass te ontvangen binnen een gebied op stick
                           lengte rond zijn lichaam.

Veiligheid pass ontvangen.
                      1 Speler houdt zijn stick stevig vast met twee handen.
                      2 Speler houdt stickblad zo plat mogelijk op ijs.
                      3 Speler houdt armen licht gebogen om pucksnelheid op te kunnen nemen.
                      4 Speler probeert de pass zo te ontvangen dat hij meteen kan doorspelen.
                      5 Speler kan pass ontvangen uit verschillende hoeken.
                      6 Speler kan kaatsende pucks controleren met stick bewegingen.
                      7 Speler kan puck ontvangen in beweging en verschillende snelheden.




                          Trainers Handleiding             Gijs Bears Groningen                           37
Puck handling

Basis
        •   Welke stick? (Aanschaf juiste stick moeten ze leren van trainer.)
                        Stick heeft juiste lengte.
                        Stick heeft de juiste flexibiliteit voor lichaamsbouw van speler.
        •   Speler heeft basiskennis van stick.
        •   Basis vasthouden en houding met stick.


Stick vaardigheid
            •   Wennen aan PuckStickOog coördinatie.
            •   Houding speler, Wat gebeurt er om de speler heen en hoe reageert hij daarop?

    Basis movement puckdribbels, om met de stick vrij te komen van de tegenstander.
   (aanspeelbaar)
       • Front (- links/rechts)
                   Puck bevindt zich voor de speler en word met stick van links naar rechts gecontroleerd.
       • Side (- voor/achter)
                   Puck bevindt zich naast de speler en word met stick van voor naar achter
                   gecontroleerd.
       • Diagonaal
                   Combinatie dribbel van front- en sidedribbel
       • Pull Back
                   Terug halen van puck met voorkant, punt van het stick blad)

Puck protectie
       • Speler houdt controle over de puck te houden, het lichaam altijd tussen puck en tegenstander.
       • Speler kan dit zowel met backhand als forehand uitvoeren.
       • Speler gebruikt zijn lichaam als muur tijdens draaien en crossovers.
       • Speler kan de puck met een arm controleren en de andere arm gebruiken als extra bescherming
           van de puck.
       • Speler kan puck beschermen om tijd te creëren, daarna de puck af te spelen.




                       Trainers Handleiding                 Gijs Bears Groningen                        38
Fakes
        • Body         (verandering van richting maken met je lichaam)
        Speler kan met hoofd en/of schouders in een richting te draaien een schijnbeweging maken door
        juist in de andere richting weg te schaatsen.

        •   Skating
                o Stop - start
                             1. Speler kan op snelheid stoppen
                             2. Daarna start in andere richting.
                o Snelheid
                             1. Speler verlaagt in snelheid
                             2. Dwingt de tegenstander om het zelfde te doen
                             3. Accelereert snel weg van tegenstander.
                o Kappen
                             1. Speler doet een pootje over in een richting.
                             2. Wacht tot de tegenstander meebeweegt.
                             3. Kapt terug in de tegengestelde beweegrichting tegenstander.
                o Boarding gebruiken
                             1. Speler maakt de indruk om lang de boarding te gaan
                             2. Maakt een actie en draait binnendoor langs tegenstander heen
                             3. Tegelijkertijd kaatst hij de puck via de boarding.
                             4. Hij ontvangt de puck daarna achter de tegenstander.
        •   Stick
                o Schot
                             1. Speler kan een schijnschot maken.
                             2. Speler kijkt of tegenstander reageert.
                             3. Schaatst om tegenstander.
                o Pass
                             1. Speler kan een schijnpass maken. (met hoofd of stick)
                             2. Schiet op goal of passeert de tegenstander.




                      Trainers Handleiding               Gijs Bears Groningen                           39
Dekes
    (Een deke is hetzelfde als een fake, verschil is alleen dat dit in beweging word uitgevoerd om langs een
    tegenstander heen te komen)
    Voor de technieken zie fakes.

    Speler kan schijnbewegingen toepassen en gebruikt kennis over zijn tegenstanders zwaktes.
    Speler geeft de tegenstander tijdens een schijnbeweging vooractie genoeg tijd om erin te trappen,
    voordat hij de actie afmaakt.


Face offs
                      1. Speler is geconcentreerd tijdens de Face-off.
                      2. Speler heeft de juiste houding.
                      3. Speler neemt de verantwoording voor de opstelling voor de Face-off. (dit is
                         gebaseerd op tactiek.)

        Basishouding:
                    1.   Speler is geconcentreerd.
                    2.   Speler heeft ogen op de puck.
                    3.   Speler heeft stevig de stick vast en gepositioneerd.
                    4.   Speler heeft schaatsen wijt uit elkaar geplaatst, zodat meer gewicht is geplaatst op
                         de stick.

               o   Between legs.
                      1. Speler plaatst stickblad naar verre zijde van face-offs cirkel.
                      2. Speler duwt boven hand hard weg van lichaam.
                      3. Speler trekt het stickblad vanachter terug naar de puck achter de tegenstanders
                         stick langs.

               o   Outside (Naar de buitenkant van het veld te krijgen.)
                      1. Speler reageert snel, om als eerst puck te bereiken.
                      2. Speler haalt stick diagonaal over de face-off cirkel.

               o   Spinning (Hem te spinnen en terughaalt.)
                      1. Speler maakt ca. 10cm boven het blad van de stick contact met tegenstanders
                          stick.
                      2. Speler draait zichzelf tegelijkertijd tussen de face-off cirkel en tegenstander.
                      3. Speler gebruikt schaats om de puck weg te trappen naar een medespeler.

               o   Foreward (Voorwaarts te spelen, voor een aanvallende beweging richting goal.)
                      1. Speler staat in forehand basishouding.
                      2. Speler reageert snel en beweegt met de tegenstander mee naar voren.

               o   Neutraal te maken (door je lichaam richting de tegenstander te brengen en een
                   medespeler de puck laat ophalen)
                      1. Speler plaatst de stick voor de tegenstanders stick om beweging van
                         tegenstander te voorkomen.
                      2. Speler schaatst voorwaarts om tegenstander uit de puck zone te krijgen.
                      3. Speler gebruikt zijn lichaam bij verdedigen puck.


                       Trainers Handleiding                Gijs Bears Groningen                             40
Shooting

    Speler kan verschillende schoten uitvoeren.
    Speler kan juiste schot in juiste situatie gebruiken.
    Speler kan bij schoten gebruik maken van boardings.

    Belangrijkste bij schoten =
       • Accuracy (richtingsgevoel hebben/krijgen)
       • Element van verassing in een schot. (snel en onopvallend)
       • Juiste schot gebruiken in een bepaalde situatie
       • Een schot ziet er altijd als volgt uit:
              Voorbereiding  Uitvoering  Wat daarna?

               Voorbereiding =         positie
                                                 Houding
               Uitvoering              =         richting van het schot.
                                                 Stick en puck. baanbeweging
                                                 Lichaamsbeweging (draai romp,schouders.)
               Wat daarna?             =         Start als puck de stick heeft verlaten.
                                                 Na / Meebewegen met puck


Forehand shots
             o     Wrist shot         ( zeer accuraat / weinig power )
                          1     Speler heeft handen wijder geplaatst op stick.
                          2     Speler brengt puck achter achterste schaats.
                          3     Speler maakt kracht in het schot; buigen van romp en voorwaarts
                          4     Speler verplaatst van lichaamsgewicht van achter naar voor.
                          5     Speler houd grip stevig vast.
                          6     Speler maakt polsbeweging aan het eind van de beweging.
                          7     Speler geeft met polsbeweging de puck een zwiep richting doel.

               o   Snap shot          (snel en accuraat / middelmatige power)
                         1      Speler heeft handen wijder geplaatst op stick.
                         2      Speler houdt de puck tussen de schaatsen.
                         3      Speler haalt het stickblad terug boven het ijs achter de puck 20-30cm.
                         4      Speler verplaatst het gewicht naar voren in de stick.
                         5      Speler komt met de stick net iets voor de puck weer op het ijs.
                         6      Speler houdt de grip stevig vast en houd de pols recht.

               o   Slap shot (niet accuraat / zeer grote power)
                         1 Speler heeft handen wijder geplaatst op stick.
                         2 Speler houdt de puck dichtbij het lichaam en tussen de schaatsen.
                         3 Speler blijft kijken naar puck.
                         4 Speler staat zijwaarts richting doel.
                         5 Speler verplaatst zijn gewicht van zijn achterbeen naar het voorbeen in de
                             beweging.
                         6 Speler houdt zijn pols recht.
                         7 Speler schat zijn zwaai goed in met de tijd die hij hiervoor heeft.


                       Trainers Handleiding                  Gijs Bears Groningen                        41
8   Speler beweegt met de stick laag op het ijs mee. (controle om puck vlak over
                          ijs te schieten.)

            o     Flip shot (lopje)
                         1 Speler houdt de puck iets voor en naast zich.
                         2 Speler buigt de dichtstbijzijnde knie van de puck.
                         3 Speler schept de puck van het ijs.
                         4 Speler gebruikt zijn pols om met de top van het stickblad de puck op te wippen.
5   Speler tilt het blad de lucht in en beweegt met puck mee ter controle.




                    Trainers Handleiding                Gijs Bears Groningen                             42
Backhand shots
             o   Backhand shot
                    1 Speler heeft de stick wijder vast.
                    2 Speler heeft zijn schaatsen gericht in de richting van het doel.
                    3 Speler heeft schouders en romp ingedraaid licht gebogen richting de puck.
                    4 Speler heeft knieen gebogen.
                    5 Speler heeft de puck geplaatst op de hiel van het stickblad.
                    6 Speler wipt de puck in de gewenste richting (doel) met een zwaaiende actie.
                    7 Speler maakt gebruik van een draai in zijn schouders, bovenlichaam en een
                       krachtige beweging vanuit zijn armen en pols.
                    8 Speler brengt zijn lichaamsgewicht tijdens de beweging van achter naar voren.

            o    Backhand flip shot
                    1. Speler heeft de bovenarm recht.
                    2. Speler is gebogen richting knieën.
                    3. Speler heeft de puck geplaatst op de hiel van het stickblad.
                    4. Speler pakt de puck op met een schepbeweging, de polsen buigen.
                    5. Speler maakt gebruikt van een draai in zijn schouders.
                    6. Speler strekt zijn heupen en knieën.
                    7. Speler controleert de puck door mee te bewegen met zijn stick richting de lucht.

            o    Drop-pass.
                    1. speler schaatst naar gewenste plek van drop-pass
                    2. speler legt puck stil (dood)
                    3. speler schaatst door voor het zetten van een blok




                     Trainers Handleiding               Gijs Bears Groningen                          43

Mais conteúdo relacionado

Semelhante a Trainershandleiding

Opbouw en integratievan de ondersteunende rollen binnen de doelspelen als lei...
Opbouw en integratievan de ondersteunende rollen binnen de doelspelen als lei...Opbouw en integratievan de ondersteunende rollen binnen de doelspelen als lei...
Opbouw en integratievan de ondersteunende rollen binnen de doelspelen als lei...
Veerle Vonderlynck
 
De waarde van sportactiviteiten in bedrijfstrainingen 201210.11 EBO_eindrapport
De waarde van sportactiviteiten in bedrijfstrainingen 201210.11 EBO_eindrapportDe waarde van sportactiviteiten in bedrijfstrainingen 201210.11 EBO_eindrapport
De waarde van sportactiviteiten in bedrijfstrainingen 201210.11 EBO_eindrapport
Ewout Boogaard
 
Colloquium20080306 Blog
Colloquium20080306 BlogColloquium20080306 Blog
Colloquium20080306 Blog
ipcodime
 
Differentieel Leren CTO voetbal
Differentieel Leren CTO voetbalDifferentieel Leren CTO voetbal
Differentieel Leren CTO voetbal
Edwin Duijst
 

Semelhante a Trainershandleiding (20)

Opbouw en integratievan de ondersteunende rollen binnen de doelspelen als lei...
Opbouw en integratievan de ondersteunende rollen binnen de doelspelen als lei...Opbouw en integratievan de ondersteunende rollen binnen de doelspelen als lei...
Opbouw en integratievan de ondersteunende rollen binnen de doelspelen als lei...
 
Start2teach atletiek
Start2teach atletiekStart2teach atletiek
Start2teach atletiek
 
Informatiemap jeugdcoaches mhc bommelerwaard maart 2012 (am)
Informatiemap jeugdcoaches mhc bommelerwaard maart 2012 (am)Informatiemap jeugdcoaches mhc bommelerwaard maart 2012 (am)
Informatiemap jeugdcoaches mhc bommelerwaard maart 2012 (am)
 
Plankje Doorslaan
Plankje DoorslaanPlankje Doorslaan
Plankje Doorslaan
 
Ppt onderwijs maken voor jaar 1 september 2012
Ppt onderwijs maken   voor jaar 1 september 2012Ppt onderwijs maken   voor jaar 1 september 2012
Ppt onderwijs maken voor jaar 1 september 2012
 
B opmaak werkboek
B opmaak werkboekB opmaak werkboek
B opmaak werkboek
 
Workshop leertheorieen
Workshop leertheorieenWorkshop leertheorieen
Workshop leertheorieen
 
De waarde van sportactiviteiten in bedrijfstrainingen 201210.11 EBO_eindrapport
De waarde van sportactiviteiten in bedrijfstrainingen 201210.11 EBO_eindrapportDe waarde van sportactiviteiten in bedrijfstrainingen 201210.11 EBO_eindrapport
De waarde van sportactiviteiten in bedrijfstrainingen 201210.11 EBO_eindrapport
 
Leren veranderen, veranderen Leren
Leren veranderen, veranderen LerenLeren veranderen, veranderen Leren
Leren veranderen, veranderen Leren
 
Let’s move in summer; docenten in beweging - Yvonne de Jong - OWD17
Let’s move in summer; docenten in beweging - Yvonne de Jong - OWD17Let’s move in summer; docenten in beweging - Yvonne de Jong - OWD17
Let’s move in summer; docenten in beweging - Yvonne de Jong - OWD17
 
Lesdag 7 power pointpresentatie beginsituatie en werkvormen
Lesdag 7   power pointpresentatie beginsituatie en werkvormenLesdag 7   power pointpresentatie beginsituatie en werkvormen
Lesdag 7 power pointpresentatie beginsituatie en werkvormen
 
Trainen met impact in onderwijslogistiek - Iwan Brouns & Lisanne van Brouwers...
Trainen met impact in onderwijslogistiek - Iwan Brouns & Lisanne van Brouwers...Trainen met impact in onderwijslogistiek - Iwan Brouns & Lisanne van Brouwers...
Trainen met impact in onderwijslogistiek - Iwan Brouns & Lisanne van Brouwers...
 
De Doorbraak die LeerKRACHT heet - Nico Verbeij, Marcel Leeksma - OWD14
De Doorbraak die LeerKRACHT heet - Nico Verbeij, Marcel Leeksma - OWD14De Doorbraak die LeerKRACHT heet - Nico Verbeij, Marcel Leeksma - OWD14
De Doorbraak die LeerKRACHT heet - Nico Verbeij, Marcel Leeksma - OWD14
 
Het Consortium beroepsonderwijs, het Leids Onderwijsmodel of Flex ID?
Het Consortium beroepsonderwijs, het Leids Onderwijsmodel of Flex ID?Het Consortium beroepsonderwijs, het Leids Onderwijsmodel of Flex ID?
Het Consortium beroepsonderwijs, het Leids Onderwijsmodel of Flex ID?
 
Colloquium20080306 Blog
Colloquium20080306 BlogColloquium20080306 Blog
Colloquium20080306 Blog
 
Differentieel Leren CTO voetbal
Differentieel Leren CTO voetbalDifferentieel Leren CTO voetbal
Differentieel Leren CTO voetbal
 
Personaliseren in nederland nassaucollege gieten
Personaliseren in nederland nassaucollege gietenPersonaliseren in nederland nassaucollege gieten
Personaliseren in nederland nassaucollege gieten
 
Digitale didactiek | Leerlab leerling 2020 | volledige instructie
Digitale didactiek | Leerlab leerling 2020 | volledige instructieDigitale didactiek | Leerlab leerling 2020 | volledige instructie
Digitale didactiek | Leerlab leerling 2020 | volledige instructie
 
Presentatie IiP | eduscrum
Presentatie IiP | eduscrumPresentatie IiP | eduscrum
Presentatie IiP | eduscrum
 
Lesdag 5 leren en geheugen
Lesdag 5   leren en geheugenLesdag 5   leren en geheugen
Lesdag 5 leren en geheugen
 

Trainershandleiding

  • 1.
  • 2. Voorwoord Een tweetal studenten van het HIS (Hanze Instituut voor Sportstudies) is samen met Jan Huizinga en een aantal enthousiaste trainers van ijshockey vereniging GIJS bezig geweest met het maken van deze trainershandleiding. Dit is allemaal begonnen met informatiebijeenkomsten waarin een aantal onderwerpen aan bod zijn gekomen. Doel hiervan was om de trainers zoveel mogelijk te helpen bij punten waar zij tegenaan liepen tijdens hun trainingen. Uit deze bijeenkomsten is deze handleiding ontstaan voor de (beginnende)trainers. In deze handleiding kan je een aantal hulpmiddelen vinden bij het geven van trainingen. Hoe bouw je een training op, hoe bereid je die voor, hoe ga je om met niveauverschil etc. In de loop van de komende jaren zullen studenten en trainers deze handleiding blijven uitbreiden/ontwikkelen om de handleiding zo compleet mogelijk te krijgen. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 2
  • 3. Inhoudsopgave • Opbouw training …………………………………………………… blz. 3 • Training voorbereiden ………………………………………………… blz. 5 • Differentiatie ………………………………………………… blz. 12 • Zomertrainingen ………………………………………………… blz. 13 • Literatuur spelvormen ………………………………………………… blz. 15 • Technisch jeugdplan ………………………………………………… blz. 16 o probleem gestuurd trainen ………………………………… blz. 16 o beleven, leren, leren te leren ………………………………… blz. 18 o zelfstandig oplossen van sport problemen ………………… blz. 19 • Technieken / speler volg systeem ………………………………… blz. 21 o Schaatstechnieken ………………………………… blz. 21 o Checken ………………………………… blz. 26 o Passen en ontvangen ………………………………… blz. 29 o Receiving ………………………………… blz. 31 o Puck handeling ………………………………… blz. 32 o Shooting ………………………………… blz. 35 Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 3
  • 4. Opbouw training Een training kan op verschillende manieren opgebouwd worden. Iedereen heeft zijn eigen manier van training geven. Toch heeft over het algemeen iedereen wel een soortgelijke opbouw in zijn of haar training. Een opbouw in een training is belangrijk omdat dit meestal zorgt voor een logische volgorde/opbouw. Je kunt niet beginnen met achteruit schaatsen als de kinderen nog niet op schaatsen kunnen staan. Je begint dan uiteraard eerst gewoon vooruit te schaatsen. Hier moet je tijdens je opbouw rekening mee houden. Hieronder staat uitgelegd hoe een opbouw eruit kan zien. • Warming-up -> voorkomt blessures • Kern 1 -> oefenvorm, bijvoorbeeld stick handeling • Kern 2 -> oefenvorm, kan een vervolg zijn op de vorige oefening of een heel andere oefening • Afsluiting -> dit kan een partijvorm of cooling down zijn Het kan ook anders omschreven worden zoals hieronder staat. • Inleiding / warming-up • Lerend gedeelte -> Hier wordt een nieuwe vorm, techniek of tactiek behandeld. In het begin zijn de spelers nog het fitst en scherpst dus nemen zij ook het meeste op. • Actief gedeelte -> In dit gedeelte kan je deze oefenvorm uitbreiden of een andere vorm die al bekend is uitvoeren. Hierin gaan zij intensief aan de slag en de oefenvorm inprenten (automatisme van maken). • Afsluiting -> Dit kan weer een partijspel zijn als beloning voor het goed werk of een cooling down. De manier waarop je de oefenvorm aanbiedt verschilt ook per trainer. De ene trainer kiest ervoor om de zogenaamde totaal-deel-totaal methode te gebruiken. Dit houdt in dat hij een oefenvorm eerst in zijn geheel aanbiedt, wat daaraan fout gaat pikt hij eruit, en dat gaat hij met een andere oefenvorm behandelen. Wanneer hij vindt dat het op een goed niveau is gaat de trainer terug naar het eind plaatje, hij kan dan zien of er vooruitgang geboekt is. Deze cirkel blijft zich constant herhalen. Voorbeeld: De trainer doet een oefenvorm overtal situatie. 2 aanvallers tegen 1 verdediger + keeper. De trainer ziet dat de aanvallers moeite hebben met hun eigen stickhandeling, de puck vliegt vaak van de stick af en de aanname is niet goed en passes komen niet aan. Hij grijpt in door een andere oefenvorm te kiezen, hij laat de Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 4
  • 5. spelers in 2-tallen in beweging naar elkaar over passen. Na dit een tijd geoefend te hebben ziet hij vooruitgang en gaat hij weer terug naar de eerste oefenvorm (met verdediger en keeper). Een tweede mogelijkheid is om voor deel-deel-totaal te kiezen. Hier kiest de trainer er niet voor om te beginnen met een eindvorm. Hij behandelt eerst een aantal elementen van het totaal plaatje in stappen, vervolgens laat hij die elementen terug komen in een eind (totaal) vorm. Voorbeeld: De trainer wil uiteindelijk toe naar afwerken op doel vanuit en zelf opgezette aanval. Hij vindt alleen dat de spelers voor een goede uitvoering eerst beter moeten worden in stick handeling en het afwerken/schieten op doel. Hij kiest er daarom voor om eerst een oefening te doen voor stick handeling, hij laat de spelers slalommen tussen pylonnen door met de puck aan de stick. Wanneer hij dit voldoende vind gaat hij door naar een oefenvorm voor het afwerken. Hij laat de spelers afwerken op doel (met of zonder keeper) vanuit stilstand, op deze manier worden de spelers beter in het mikken/afwerken. Tot slot zal hij deze 2 elementen combineren tot het eind plaatje waar hij naar toe wil, een zelf opgezette aanval vanaf de middenlijn (eventueel in 2-tallen). Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 5
  • 6. Training voorbereiden Belangrijk als je een training geeft is om deze voor te bereiden. Wanneer je een training voorbereidt voorkom je dat je tijdens de training moet improviseren, het zorgt er ook voor dat je niks over het hoofd ziet. Je bent per training bewust bezig met het opstellen van doelstellingen, je gaat gestructureerd te werk en zo krijg je sneller en meer vooruitgang van de spelers. De NIJB heeft een specifiek voorbereidingsformulier ontwikkeld voor ijshockey, die hebben wij hieronder bijgevoegd en is handig om te gebruiken tijdens het ijs seizoen. Omdat er ook een zomerseizoen is hebben wij ook een voorbereidingsformulier toegevoegd die komt uit het onderwijs. Dit is en globaler formulier maar werkt op dezelfde manier. Tot slot is er een half en heel ijshockey veld bijgevoegd die door de trainers te gebruiken is om oefenvormen of wedstrijd situaties te bespreken met de spelers. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 6
  • 7. Voorbereidingsformulier op de ijshockey training Training nr: Team: Leeftijd: Datum: Tijd: van: tot: uur: Aantal spelers: Dag: Fase: Aantal trainers: Plaats: Belasting: Grote v/h veld: Doelstelling van de training: Inhoud van de training (grafische uitbeelding) Tijd: Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 7
  • 8. Waardering van de training: Totaal tijd: Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 8
  • 9. School Bewegingsgebied Mentor Doelgroep Activiteitengebied Datum Beginsituatie van de leerlingen Doelstellingen Materiaal Beginopstelling van de zaal Tijd Lesinhoud Didactische aanwijzingen Organisatie 3 niveaus van deelname en/ of makkelijker of moeilijker Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 9
  • 10. School: Les: Naam lesgever: Klas: Datum: Naam en paraaf coach: Aantal: Tijd: Wat kunnen/weten de leerlingen al (beginsit.): Welk materiaal ga ik gebruiken: Wat wil ik de leerlingen leren (doelstellingen): Tijd: Activiteiten leerkracht en leerlingen: Didactische aanwijzingen, aandachtspunten of accenten: Organisatie (tekening en accenten): Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 10
  • 11. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 11
  • 12. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 12
  • 13. Differentiëren Differentiëren houdt in dat je de training (oefenvormen) aan kan passen. Er zijn drie hoofdzaken waarop je kunt differentiëren, dit zijn: niveau, interesse en tempo. Niveau: Als je een oefenvorm hebt dan kan je deze vaak op verschillende niveaus uitvoeren. Daarbij heb je bij team sporten te maken met verschillende niveaus binnen je team. Hier moet je als trainer dan ook rekening mee houden. Je zult dan misschien moeten werken met meerdere situaties van een oefenvorm of verschillende oefenvormen in bijvoorbeeld circuit vorm. Hierbij kun je ervoor kiezen dat de spelers op niveau worden ingedeeld, hierdoor kan iedereen op zijn eigen niveau trainen. Je kunt er als trainer ook voor kiezen om spelers van verschillende niveaus bij elkaar te zetten, op deze manier kunnen de spelers die minder goed zijn, leren van de spelers die beter zijn. Voordeel hiervan is dat je als trainer de aandacht beter kan verdelen, je hoeft niet constant met de spelers van een lager niveau bezig te zijn, deze taak wordt deels uit handen genomen door de beter spelers. Nadeel hieraan is dat wanneer je alleen deze vorm gebruikt je het risico loopt dat de beter spelers constant onder hun niveau bezig zijn. Dit kan tot demotivatie leiden en vermindering van het trainingsresultaat. Interesse: Met differentiëren op interesse zullen jullie weinig te maken hebben, dit komt meer voor tijdens gym lessen waar je leerlingen hebt met verschillende interesses. Bij de sport ijshockey hebben de kinderen/jongeren die hieraan mee doen zelf voor gekozen dus zij hebben dezelfde interesse. Tempo: Je kunt tijdens je ijshockey training wel differentiëren op tempo. Je zult binnen je groep te maken hebben met spelers die op verschillend tempo handelen en leren. Dit kun je terug zien in een praktische oefening waarin de ene speler een slalom snel aflegt en de andere speler er veel langer over doet, hier moet je dan met de wachttijd rekening mee houden. Differentiëren in tempo heeft ook te maken met het verschil in tempo van het leren. De ene speler pikt een vorm heel snel op, die heeft aan een uitleg of aan 1 voorbeeld genoeg. De andere speler moet een oefenvorm eerst een aantal keer zien, daarnaast nog een aantal individuele aanwijzingen voordat hij de vorm zelf doorheeft en uitvoert. Casus: Hoe zou jij als trainer deze casus aanpakken (differentiëren) • 12 spelers, 6 goed en 6 minder • Onderwerp: stick handeling • Half veld • Zoveel mogelijk bewegingstijd • Iedereen moet op zijn eigen niveau kunnen acteren • Overzicht houden, feedback kunnen geven • Materialen onbeperkt Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 13
  • 14. Zomertrainingen Sport specifieke zomertrainingen Hieronder staat kort beschreven wat er in een zomertraining zou kunnen zitten. Dit als je als doel hebt om de jongeren voor te bereiden op het aanstaande ijs seizoen. Je traint op deze manier op kracht, explosiviteit, uithoudingsvermogen en behendigheid. Je moet er bij deze manier van trainen wel rekening mee houden dat 1 keer trainen per week niet voldoende is. Dit kijkend naar het super compensatie model. 1 keer trainen is basis, 2 keer houd je het op niveau en bij 3 keer trainen zal je pas snel vooruitgang zien. Supercompensatie is vooruitgang: Bij te weinig training gaat de supercompensatie verloren: Met Jan Huizinga hebben wij overlegd wat er zoal in een zomer training terug moet komen, wil je het team voorbereiden op het nieuwe seizoen. De volgende zaken zijn van belang. • IJshockey is een explosieve sport, ga dus niet te veel op duur training zitten maar op fartlek en extensieve interval training (elementaire trainingsleer en trainingsmethoden). o werk bij het lopen aan variatie. Als je rondjes om het veld rent kunnen ze die op de hoeken afwisselen met kracht oefeningen. Varieer in de lengtes ook wat betreft snelheid, eerste stuk op 80%, 2de stuk op 70%, 3de stuk op 50% (rustige looppas) en het laatste stuk weer op 70%. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 14
  • 15. IJshockey is een behendige sport, de spelers moeten over een bepaalde behendigheid / atletisch vermogen beschikken. Train op kort draai werk / handelingssnelheid. Combineer dit met hand-oog coördinatie. o Voorbeeld oefening: • Train specifiek, bij ijshockey wordt veel gebruik gemaakt van de dijbenen en liezen. Met een binnenband kan je dit eventueel trainen met weerstand trainen. De ene persoon doet de binnenband op heup hoogte, de andere persoon gaat er met zijn gewicht in hangen. De persoon die trekt beweegt zijwaarts (overstappen). Een ander voorbeeld is zijwaartse looppas, als je dit in 2-tallen doet met het gezicht naar elkaar toe dan kan je met het over passen van een bal de hand-oog coördinatie ook meepakken. • uitdagende vormen in 2-tallen of groepen. Je kunt kinderen laten opdrukken maar ze bijvoorbeeld ook in 2-tallen tegenover elkaar zetten in voorligsteun, ze moeten elkaar dan uit balans trekken. Voor sit ups geld hetzelfde, laat ze de voeten inhaken en dan de grond aan tikken en vervolgens elkaars handen. o crunches, knieën optrekken in hoek van 90 graden. o In 2 tallen, 1 persoon gaat staan, de ander ligt op zijn rug en pakt de enkels van de persoon die staat. De persoon die staat duwt de gestrekte benen van de persoon die op zijn rug ligt weg. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 15
  • 16. Spelvormen die helpen bij hand- oog coördinatie (literatuur) Spelen - Trefbal - Slagbal - Op verzoek hebben we spelregels - Lummel spelen - 10-bal. (team moet 10x de bal rond gooien zonder dat de lummel(s) hem onderschept. - Tikspelen (met bal) - Iemand is m, niemand is m (iedereen die de bal te pakken krijgt is tikker, en moet iemand proberen af te gooien), jagerbal - Mik spelen - Op verschillende niveaus/objecten mikken met verschillende soorten ballen - Kegelen, voorwerpen omver rollen/gooien Boeken - BRES spelenboek – Landelijke dienst voor Beweging, Recreatie en Spel (heel veel verschillende spelen, ook tref- en mikspelen, die de hand oog coördinatie bevorderen) - Sporten en spelen voor iedereen – W.M.F.M Oehlen (allerlei spelletjes, een paar met bal) - Spelend en oefenend leren spelen – H. van der Loo (spelregels van verschillende balsporten) - Het grote spelenboek – Wil van Haren/Rudolf Kischnick (voor kinderen van 4 tot 18 jaar staan hier leuke balspelen in, ook veel onzinspelletjes, maar daar moet je maar doorheen kijken) Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 16
  • 17. Technisch jeugdplan / visie Probleem-gestuurd onderwijs / trainen Begrijpen door: Inzichtelijk leren sporten: het leren van principes. De meest kenmerkende inhouden om succesvol te zijn. Spelers begrijpen wat ze leren. Het is niet zo dat vaardigheden ‘er in’ gestampt worden. Spelers krijgen inzicht waarom ze iets leren. Ze krijgen bijvoorbeeld het inzicht dat ze een een-twee leren om in de wedstrijd toe te passen. Stel voor dat een speler wel 4 technieken heeft om te scoren, maar hij weet niet welke manier hij wanneer moet toepassen, dan heeft hij er niets aan. Het is belangrijk voor een speler dat hij weet waarom hij iets leert. En wanneer hij dat toe kan passen. Steeds vaker wordt de term probleem-gestuurd onderwijs/trainen gebruikt. In deze vorm van onderwijs/trainen wordt les gegeven vanuit problemen. Problemen kom je overal tegen, enkele voorbeelden: - Ik wil een tegenstander passeren. - We staan met twee aanvallers tegen 2 verdedigers en een keeper. - We hebben verloren. - Ik ben scheidsrechter. - Volgende week moet ik een warming up geven. Zo zijn er nog veel bewegingssituaties te bedenken waarin je tegen een probleem aan kunt lopen. De vraagstukken die bij problemen kunnen ontstaan zijn: Wat moeten we nu doen om iemand te passeren? Om te scoren? Om niet meer te verliezen? Om een goede scheidsrechter te zijn? Om een warming up te maken? Als trainingen gericht worden op het oplossen van zulke vraagstukken, bij voorkeur problemen die spelers zelf zien, dan hebben we het over probleemgestuurde training. De al genoemde vuistregel Probleemsturend als het kan, sturend als het moet heeft betrekking op het probleemsturend trainen. Sturend training geven is op zijn tijd prima. Als je wilt dat spelers zelfstandig (bewegings-) problemen op gaan lossen, zul je naar meer probleemgestuurde training moeten streven. Het is voor een trainer dus zaak een ideale mix te vinden tussen deze twee aspecten. Probleemgestuurde trainingen zijn in eerste instantie gericht op beter leren bewegen. Spelers leren bewegingsproblemen op te lossen. Naast deze bewegingsthema’s zijn er ook ensceneringthema’s (regeltaken: scheidsrechter, coach, organisator, etc.). Probleemgestuurde trainingen zijn dan ook gericht op het zelfstandig (alleen of in een groep) oplossen van bewegings- en ensceneringproblemen. Doordat spelers zowel beweger als begeleider (coach, scheidsrechter) en ontwerper zijn, zullen ze dichter bij hun ontwikkeling betrokken zijn. Ze worden volledigere spelers, want ze ontwikkelen niet alleen hun motorische vaardigheden, maar ook hun sociale en cognitieve vaardigheden. Het is voor een speler belangrijk om zowel motorisch als cognitief en sociaal te ontwikkelen. Dat kan door het oplossen van bewegingsproblemen en ensceneringsproblemen. Principes zijn kernacties, dominante handelingen of essenties van een activiteit en hebben betrekking op een bewegingsvaardigheid (schieten op doel) en bewegingsvorm (3 tegen 2 bij partijtje) of een leervorm (methodiek). Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 17
  • 18. Het leren van principes is de taak van de expert, de trainer kan deze aanreiken. Als trainer kun je de spelers voor de beweging of oefening die je wilt oefenen de juiste didactische aanwijzingen leren. Het betekent dat leerlingen de didactiek van hun trainer herkennen, deze als belangrijk of zinvol erkennen en op hun niveau kunnen toepassen bij het oplossen van hun bewegingsprobleem. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 18
  • 19. Beleven, leren, leren te leren Betekenis geven (bewustwording) en verbanden leggen. We gaan dit uitleggen door middel van Beleven, Leren, Leren hoe te Leren. Allereerst is het belangrijk dat een kind beleeft, zonder beleving leert het kind niet. We beginnen bijvoorbeeld met een eindpartij ijshockey waarbij er weinig wordt gecoacht. Dit komt later tijdens de training of in de volgende training. De aanwijzingen die je geeft zijn vooral op de aanval gericht, scoren is immers leuker dan verdedigen. Spelers hebben veel beleving bij een wedstrijd ijshockey, ze zijn niet voor niets op ijshockey gegaan. Je constateert bij de training dat de diepte niet goed wordt gezocht door de spelers. Probeer dit zelf niet aan te geven maar laat de spelers dit ervaren en begrijpen (zie GROW model, punt 4). Je kunt door het stellen van enkele vragen er achter komen wat de spelers goed vonden gaan, en wat juist niet. Uiteindelijk komt naar voren dat de spelers vinden dat de puck niet snel diep wordt gepeeld. Hierna bedenk jij een oefenvorm waarbij dit moet om te scoren (Leren). Spelers kunnen ook in staat zijn elkaar te coachen. De betere spelers kunnen de minder goede spelers coachen, de trainer heeft dan een begeleidende rol. Als spelers iets niet begrijpen kun je als trainer je spelers de opdracht geven met elkaar te overleggen. Als de spelers uit zichzelf elkaar gaan coachen hebben we het over Leren (hoe te) Leren. Sommige spelers zijn ook in staat om voor een bewegingsprobleem een oefening (een oplossing) te bedenken. Als spelers elkaar iets uitleggen, betekent het ook dat ze het zelf begrijpen (David Sauso, 2001). Spelers leren beter van datgene wat ze uitleggen, dan van wat ze van hun trainer zien of horen. Als trainer is het dus belangrijk om daar op in te springen. (Zie de leer-piramide van David Sauso). De trainer kan natuurlijk ook zijn expertise in de expertrol gebruiken. Hij kan aanwijzingen geven waardoor de kinderen iets opsteken. Het is goed om een ideale mix in te vinden in de rol van trainer. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 19
  • 20. Zelfstandig oplossen van sport problemen Zelfstandig oplossen van een sportprobleem is erg belangrijk, wat ook te zien valt in de leerpiramide van Sauso. Uit de piramide blijkt dat als je iets persoonlijk ervaart, je enorm veel leert. Leren op deze manier is dus heel waardevol. Als je iets ervaart wat niet lukt ga je er over nadenken en er met andere spelers over discussiëren hoe het beter kan. Als de andere speler het snapt, en het uitlegt, leren ze allebei. Van het zelfstandig (samen) op lossen van problemen leren ze meer dan als de trainer alles ‘voorkauwt’. Het streven is dat spelers dingen aan elkaar uit gaan leggen. Dit is het Leren (hoe te) Leren waar we het eerder al over hadden. Voorbeeld: De trainer roept de spelers tijdens een trainingspartijtje bij elkaar, een time out. Hij vraagt wat er goed gaat en wat er niet goed gaat. Er zijn een paar punten die goed gaan. Maar er is ook iets wat niet goed gaat: het overspelen gaat vaak mis: veel pucks komen niet aan. De trainer vraagt hoe dat komt (zelf weet hij dat vanzelfsprekend wel!). Een paar van de betere spelers zeggen dat veel spelers niet vrij staan. De trainer geeft een oefening waarbij de spelers in groepjes moeten samenwerken. De betere spelers worden verdeeld over de groepjes. Zij zullen zwakkere spelers uitleggen wat vrijlopen is. Tijdens het uitvoeren van de oefening begeleiden de sterkere spelers de zwakkere spelers. Ze coachen elkaar. Na de oefening roept de trainer de spelers bij elkaar. Hij vraagt aan enkele zwakke spelers wat ze geleerd hebben. Hij kijkt of zij kunnen uitleggen wat vrijlopen is. Nu gaan ze nog een wedstrijdje spelen. Hierin wordt gekeken of spelers de oefening toepassen. Als een oefening zo wordt gedaan zoals hij ook in de wedstrijd terug kan komen is het voor de spelers krachtig. Ze herkennen de situatie, en zullen in de wedstrijd ook beter weten hoe ze moeten reageren. Het inzicht van de spelers wordt ontwikkeld. Deze ‘transfer’ versnelt het (inzichtelijk) leren. Door in trainingen te verwijzen (transfer leggen) naar situaties in wedstrijden Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 20
  • 21. zullen spelers sneller leren. Uit het voorbeeld blijkt dat spelers zelf weten wat fout ging en hoe dat kwam. Het is belangrijk dat spelers elkaar leren te coachen en zo zelfstandig samen bewegingsproblemen op gaan lossen. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 21
  • 22. Technieken / speler volg systeem Het vorige halve jaar zijn Jeltse Mud en Michael Velthorst (stagiaires HIS) bezig geweest met het ontwikkelen van een speler volg systeem (SVS). Binnen de club wordt er voor het nieuwe ijs seizoen één persoon aangewezen die dit voor alle (jeugd) spelers in kaart zal brengen. Dit SVS is bedoeld om de vooruitgang van de spelers van jaar tot jaar in kaart te brengen. Het gaat dan om de vaardigheden van de spelers, zo kan er per speler gekeken worden waar ze staan en waar aan gewerkt moet worden. Het lijkt ons handig dat de trainers zelf ook weten waarop getoetst wordt, zo kan er tijdens de trainingen en de voorbereiding hiervan rekening mee worden gehouden. In het geval van het SVS gaat dit om meerdere zaken (techniek, tactiek en attitude), hiervan zullen wij de technieken eruit lichten. Hieronder staan ze verwerkt zoals ze ook in het originele SVS staan. Schaatstechniek • Basis houding op schaats. De speler heeft: 1. Voeten op schouder breedte en voorwaarts gericht. 2. Schaats bladen recht onder de voet en plat op het ijs. 3. De knieën en enkels licht gebogen in een hoek. 4. Het bovenlichaam recht en dat leunt iets voorwaarts met het lichaamsgewicht zoveel mogelijk op de achterkant van de schaats. 5. Het hoofd omhoog. 6. Stick vast met 2 handen en blad zo plat mogelijk op het ijs ergens tussen voor- en zijlichaam aan linker of rechter zijde. • Basis kennis over het gebruik van schaatsbladen.  Een speler moet op beide schaatsen controle hebben met de schaatsbladen. - Binnen hoeken & Buiten hoeken. - Binnen hoekblad is in 1e instantie voor duwen/afzetten (driven) bij schaatsen. - Buiten hoekblad is voor draaien en kruisen (pootje over) - Tijdens een draai kan de speler leren de hoeken te combineren, voor optimaal gebruik van de schaatsbladen. Forward (voorwaarts schaatsen) • Striding voorwaarts 1. De basis houding moet goed zijn. 2. De kracht komt vanuit de benen (heupen,knieën,enkels) met een krachtige voorwaartse beweging. 3. De stuw beweging op schaats is opzij en niet recht naar achter in een rechte lijn. 4. Het knieën van het glijdende been moet iets gebogen zijn in glij-fase. 5. Aan het begin van iedere afzet moet het lichaamsgewicht verplaatst kunnen worden. 6. Bij het herstarten word de schaats laag over het ijs teruggehaald. 7. Schouders en lichaam wijzen in richting van schaatsen. Het bovenlichaam is ontspannen. 8. De stick word vastgehouden met 1 hand, de lage hand is ter ondersteuning in situaties waarbij 2 handen nodig zijn. • Voorwaartse starts  Front starts ( Beginhouding / V) 1. Basishouding 2. Schaatsen staan in een “V” vorm en de neus van de schaats staan schuin op het ijs. 3. Het lichaamsgewicht op binnenste schaatsblad (stuwschaats). Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 22
  • 23. 4. De frequentie is kort en snel, zonder glijfasen. 5. De speler kan langzaam over gaan in het voorwaartsschaatsen. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 23
  • 24. Cross-over starts (Voor zijwaarts kunnen starten, richting veranderen / L) 1. Schaatsen staan dichter bij elkaar dan basishouding. 2. Hoofd en schouders staan in richting waar de speler heen wil. 3. Het lichaam leunt in richting van waar speler heen wil. 4. De speler maakt een pootje over om in voorwaartse basispositie uit te komen. 5. Na het pootje over maken, staat de stuwschaats geplaats in een een hoek van ca. 90˚ op de gewenste richting. (Dit is voor de afzet.)  T-starts (Voor beginners is dit makkelijker aan te leren dan front / T) (Verschil tussen T en Front-start is de plaatsing van de schaats.) 1. Benen zijn licht gebogen. 2. De stuwschaats is dwars geplaatst achter de glijdende schaats. 3. De start bestaat uit een afzet met het stuwendebeen. (op binnenste blad) • Voorwaartse stops ! Behoud van basishouding van ijshockey om weer snel weg te komen.  Hockeystop (twee voeten parallel stoppen) 1. Lichaam is gedraaid dwars op richting waar speler heen gaat door heupen en schouders te draaien. 2. De speler houdt druk op de schaatsen door benen gebogen te houden tijdens draai. 3. De schaatsen staan bij de stop ongeveer 15-20cm uit elkaar en staan iets achter elkaar.  Inside/Outside leg stop (veranderen van richting en stoppen tegelijker tijd) 1. Lichaam wordt gedraaid in een tegengestelde richting van het schaatsen door heupen en schouders te draaien. 2. De glijende schaats wordt van het ijs getild. 3. De druk wordt verplaatst naar de stuwende schaats. 4. De speler vangt lichaamsgewicht met achterste been op door het te buigen. 5. De glijdende schaats wordt gekruist over de stuwschaats om weer te kunnen afzetten in de tegengestelde richting. • Voorwaarts draaien (turning)  Scherp draaien. 1. De schaats aan de kant waar de naartoe wil draaien is geplaatst licht achter de andere schaats. 2. Hoofd, schouders, armen en stick zijn gedraaid in de richting waar de speler heen gaat. 3. Het onderlichaam leunt duidelijk in de draairichting. 4. Het bovenlichaam blijft recht en leunt iets voorwaarts. 5. De buitenste schaats kruist over de binnenste schaats. 6. De speler kan hierna weer uit de draai weg accelereren.  Cross-over turn (pootje over draai) 1. Hoofd, schouders, armen en stick worden gedraaid in gewenste richting. 2. De druk ligt op het binnenste schaats. 3. Een stuw op het ijs door het binnenste been te strekken 4. Er word met de buitenste schaats gekruist over de voorste schaats. 5. Het gewicht wordt verplaats naar de buitenste schaats. 6. Een stuw op het ijs door een strekking met het buitenste been. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 24
  • 25. !Een speler die dit onder de knie heeft kan dieper doorzakken in de knieën. Backward • “Basishouding aw” is anders dan vooruit. 1 Speler komt in een zitpositie met knieën gebogen. 2 Bovenlichaam recht en gewicht ligt boven de achterkant(hiel) van de schaats. 3 De stick wordt vastgehouden in 1 hand. 4 Stick blad is voor de speler en plat op het ijs. • Achterwaarts schaatsen o Striding achteruit 1 Basishouding aw. 2 De speler kijkt voorwaarts. 3 De hiel van de stuwende schaats is naar buiten gedraaid. 4 De strekking van het been is vooruit en zijwaarts. 5 De beweging lijkt op een C-vorm in het ijs. 6 Het lichaamsgewicht licht boven de glijdende schaats. • Achteruit starten o Vanuit basispositie achterwaarts. Basishouding aw. 1 Speler draait schaatsteen richting ijs en de hiel naar buiten. 2 Speler staat ca. 90˚ gedraaid op de gewenste richting. 3 De speler strekt het been om druk te zetten op het ijs. (afzet) 4 De strekking van het been is niet helemaal om snel te kunnen repeteren. 5 Lichaamsgewicht wordt tijdens afzet van stuwschaats verplaatst naar de glijdende schaats. 6 Glijdende schaats wordt Stuwschaats. o Backward crossover start Basishouding AW 1 Heupen en romp licht gedraaid richting van kruising. 2 Hoofd van speler blijft kijken naar opkomende tegenstander. 3 Het binnenste been wordt gestrekt. (buitenhoek schaatsblad) 4 De buitenste schaats kruis over de binnenste schaats tijdens strekking. (binnenhoek schaatsblad) 5 Speler herhaald met strekking met buitenschaats. 6 De speler raakt zijn schaatsen niet tijdens pootje over. 7 De speler houdt balans. • Achteruit stoppen o Two-leg stop (V naar achter, denk aan stoppen skiën waarbij jij zelf alleen andere kant op gaat.) 1 Het lichaam leunt voorwaarts 2 Schaatsen zijn ca.180˚ gedraaid. 3 Benen zijn gebogen 4 De speler kan door benen te streken druk uitoefenen op schaatsbladen. o One-leg stop (De houding waarin je uitkomt is de T-start voorwaarts.) 1 Het lichaam is voorover gebogen. 2 Een schaats wordt ca.90˚ naar buiten gedraaid. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 25
  • 26. 3 De speler heeft zijn gewicht op het achterste been. 4 De speler gebruikt het voorblad van de schaats om zich in het ijs snijden. 5 De speler buigt tijdens de beweging zijn achterbeen. 6 De speler is voorbereid om weer in beweging te komen. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 26
  • 27. o Sideward’s stop (De houding waarin je uitkomt is de T-start voorwaarts.) 1 Lichaam leunt voorover 2 De schaatsen draaien parallel naar ca.90˚ in de gewenste richting. 3 De speler strekt zijn benen om meer druk te creëren tijdens de stop. 4 De schaatsen staan ca. 15-20 cm uit elkaar. 5 De schaatsen staan iets achter elkaar. 6 De speler buigt zijn knieën. 7 De speler is klaar om te starten in gewenste richting. • Achteruit draaien (turning) o Cross-over (Pootje over achterwaarts) 1 Basishouding AW. 2 Heupen en romp draaien in richting van pootje over. 3 Hoofd blijft vooruit kijken. 4 Speler houd spel in de gaten. 5 De buitenste schaats kruist over de binnenste schaats. 6 De speler herhaald snel tot de gewenste richting is bereikt. 7 De speler verplaatst het lichaamsgewicht altijd op het been dat op het ijs is. Pivots (snel van; voor naar achter & achter naar voor) o Forward  Backward 1 Basishouding VW 2 Lichaamsgewicht boven glijdende schaats in tegengestelde richting van pivot. 3 Hoofd en schouders draaien in richting van pivot. 4 Draai op glijdende schaats ca. 180˚. 5 Heupen en romp draaien daarna mee en speler beweegt achterwaarts. 6 Lichaamsgewicht wordt overgebracht op draaiende schaats als het parallel loopt met de glijdende schaats. o Transition 1 Basishouding VW 2 Speler draait op schaatsen door schaatsteen te laten leiden. 3 Speler maakt een draai gedraaid richting midden van het ijs. 4 Speler houdt het gewicht van de schaatshiel af. 5 Speler draait met schaatsen, hoofd, heupen, romp, schouders. 6 Speler is gedraaid geheel in tegengestelde richting. 7 Speler kan snelheid behouden door op het juiste moment te draaien/pivoteren. o Backward  Forward ? o Heel to heel Speler brengt schaatsen dicht bij elkaar. Speler heeft armen dicht bij het lichaam. Speler strekt benen om rotatie snelheid te verhogen. Het lichaamsgewicht is geplaatst op de glijdende schaats. Speler draait in zelfde tijd in gewenste richting.: hoofd, schouders, armen. Speler draagt pivotschaats licht van het ijs. Speler draait pivotschaats in tegengestelde richting van glijdende schaats. (Hiel naar hiel) Speler duwt met glijdende schaats om lichaamsgewicht te verplaatsen op pivotschaats. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 27
  • 28. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 28
  • 29. o Forward Cross-over pivot Speler brengt schaatsen dicht bij elkaar. Speler brengt armen dicht bij lichaam. Speler draait in zelfde tijd in gewenste richting.: hoofd, schouders, armen. Speler verplaatst lichaamsgewicht op glijdende schaats. Speler kruist been over glijdende schaats en plaatst schaats op ijs in ca. 90˚ op gewenste richting. Speler voert pootje over zo snel mogelijk uit. Speler voert pootje over zo dicht mogelijk boven het ijs uit. o Backward cross-over turn Basishouding Speler heeft hoofd en schouders ingedraaid naar gewenste richting. Speler maakt een krachtige draai door het buitenste been te strekken. Speler strekt daarna binnenbeen en brengt buitenbeen terug in basis. Speler maakt met buitenbeen een eindstuw. Speler brengt gewicht over op buitenbeen. Speler maakt pivot om in voorwaartse schaats positie uit te komen. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 29
  • 30. Checken  Voor de speler kan checken moet hij eerst schaatstechnieken beheersen. Positie kiezen en hoeken goed aansnijden 1 Speler blijft altijd tussen puckhoudende- en puckontvangende tegenstander. 2 Speler zorgt er in 1e instantie voor dat aanvallende speler minder ruimte krijgt om te spelen. 3 Speler kan zijn snelheid aanpassen aan de aanvaller 4 Speler schaatst niet in rechte lijn af op de aanvaller, altijd met een boog of parallel aan aanvaller. 5 Speler heeft zijn lichaamshouding zo dat hij richting de aanvaller is opgesteld en de aanvaller hem niet kan passeren. 6 Speler houdt de stick plat op het ijs. 7 Speler houdt de stick tegen stick van aanvaller, zodat aanvaller niet kan passen. Stick checken o Stick liften 1 Speler nadert de aanvaller van achter of vanuit een hoek van achter. 2 Speler lift de stick van aanvaller hoog op, zodat hij de puck onder de stick vandaan kan halen. 3 Speler zet stick terug op het ijs om puck mee te nemen. o Stick press (ervoor zorgen dat aanvaller de puck niet ontvang.) 1 Speler komt zo dicht mogelijk bij aanvaller 2 Speler plaatst stick over aanvallers stick, onder aanvaller onderste stickhand. 3 Speler zet druk op stick van aanvaller als de aanvaller de pass gaat ontvangen. o Stick poken (ervoor zorgen dat de aanvaller onder druk komt te staan en keuzes moet maken.) 1 Speler is geplaatst voor de aanvaller. (face to face) 2 Speler staat in basis houding. 3 Speler blijft naar de aanvaller kijken. 4 Speler heeft stick met een hand vast en arm gebogen vlak bij het lichaam. 5 Speler wacht totdat aanvaller dicht in de buurt komt om te kunnen checken. 6 Speler probeert met zijn stick de puck te porren bij de aanvaller. 7 Speler houdt balans, door lichaam aan te passen. o Stick sweep (ervoor zorgen dat de aanvaller onder druk komt te staan en keuzes moet maken.) 1 Speler is geplaatst voor de aanvaller. (face to face) 2 Speler staat in basis houding. 3 Speler heeft stick met een hand vast. 4 Speler blijft naar aanvaller kijken. 5 Speler wacht totdat aanvaller dicht in buurt komt om te kunnen checken. 6 Speler maakt een veegbeweging met zijn stick richting de puck. o Stick tap (ervoor zorgen dat de aanvaller de puck controle verliest door aanvaller stick weg te tikken.) 1 Speler schaatst parallel naast de aanvaller. 2 Speler tikt de aanvallers stick aan, zodat aanvaller geen controle meer heeft over de puck. 3 Speler zorgt ervoor dat hij aanvaller stick de juiste kant op tikt, zodat aanvaller de puck niet weg kan spelen. 4 Speler maakt een snelle beweging. 5 Speler tikt met een krachtige beweging. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 30
  • 31. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 31
  • 32. Body contact o Block check (face  face om aanvallers voorwaartse beweging te stoppen.) 1 Speler is gericht richting de aanvallers bovenlichaam. 2 Speler houdt de puck in de gaten. 3 Speler beweegt zich voor de aanvaller in tegengestelde richting van de aanvaller. 4 Speler houdt zijn lichaam stabiel door knieën te buigen en handen naar beneden te houden. 5 Speler strekt zijn lichaam als aanvaller tegen de speler schaatst. o Rub-out check (Als speler beweegt in zelfde richting als aanvaller en de aanvaller moet stoppen.) 1 Speler beweegt zich parallel met aanvaller, binnenzijde van speelveld. (speler – aanvaller – boarding) 2 Speler heeft een stabiele houding. (gebogen knieën en armen naar beneden.) Speler zorgt ervoor dat hij contact maakt met zijn heupen en schouders de tegen aanvaller. 3 Speler duwt of schuurt krachtig de aanvaller richting de boarding. 4 Bij schuren zorgt speler ervoor dat de aanvaller draait om zijn as. 5 Speler zorgt ervoor dat hij in puck bezit komt. Body checks o (voorwaartse) Front checks o Body check 1 Speler heeft een stabiele houding. 2 Speler beweegt zich in richting van de aanvaller. 3 Speler probeert de borst te raken met zijn schouder. 4 Speler strekt zijn benen wanneer hij checked. 5 Speler houdt zijn stick geplaatst onder de borst van de aanvaller om controle over aanvaller te houden. o Hip check 1 Speler houdt zijn lichaam zo dicht mogelijk bij de aanvaller. 2 Speler buigt zijn bovenlichaam parallel met het ijs. 3 Speler buigt door zijn knieën. (stabiel) 4 Speler raakt de aanvaller op de heupen en buik. 5 Speler corrigeert zichzelf bij het raken van aanvaller, door zich af te zetten met zijn achterste schaats. • (zijwaartse) Side checks o Schouder check 1 Speler beweegt parallel aan aanvaller. 2 Speler raakt met schouder de aanvaller. 3 Speler plaatst zijn knieën voor de aanvaller. 4 Speler lift zijn stick. 5 Speler duwt/raakt de aanvaller met zijn schouder of heup in de boarding. 6 Speler probeert dat hij de aanvallers armen en stick richting boarding duwt. 7 Speler vervolgt spel door in puck bezit te komen. o Block check 1 Speler beweegt parallel aan aanvaller. 2 Speler heeft de stick wijder vast. 3 Speler plaatst zijn knieën voor de aanvaller. 4 Speler schaats om aanvaller heen en probeert voor hem te komen. 5 Speler gebruikt een schouder check om speler te blokken. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 32
  • 33. 6 Speler probeert dat hij de aanvallers armen en stick richting boarding duwt. 7 Speler vervolgt spel door in puck bezit te komen. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 33
  • 34. Check verdediging (Als aanvaller weerstand bieden aan een check van de verdediger.) • Protectie van check (ontwijken, blijven bewegen, blijven kijken.) 1 Speler houdt altijd het hoofd omhoog en blijft naar het spel kijken. 2 Speler blijft altijd in beweging. 3 Speler houdt zich nooit in om een pass te ontvangen, tenzij hij zeker is dat er geen tegenstanders in de buurt zijn. • Voorbereiden op check 1 Speler heeft een stabiele houding. (benen gebogen en leunen in richting van de komende check.) 2 Speler beweegt richting de check van verdediger. ( weerstand bieden.) 3 Speler zorgt ervoor dat als hij in boarding wordt gedrukt dat hij een zo groot mogelijk oppervlak gebruikt om de klap op te vangen. 4 Speler probeert niet vallen met gestrekte lichaamsdelen. Wat moet een speler doen en niet doen? - Niet gepakt worden (in beweging blijven) - Dicht bij boarding blijven. - Altijd kijken waar tegenstanders zijn. - Gebruik van handen en armen als extra oppervlak om klappen op te vangen. - Altijd hooft omhoog houden. - Het lichaam altijd van boarding draaien, zodat schouders als eerst klap opvangen. Wat moet de speler onthouden. Iedereen hoort veilig te spelen – Dit geld voor speler die de check uitvoeren en ook de speler die de check ontvangen. Checken hoort gebruikt te worden om puck bezit te krijgen – Niet om een speler uit een wedstrijd te kijgen. FAIR PLAY AND RESPECT! Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 34
  • 35. Passen en ontvangen Pass De speler moet kunnen: • Stick grip basis (vasthouden van stick) • De juiste keuze pass in een situatie • Snelheid van een pass goed en ontvangbaar voor medespeler • Passen in beweging naar ontvanger. • Weten waar hij heen moet bewegen na het maken van pass. (support van medespelers worden) Forehand • Forehand pass positie 1 Speler heeft schaatsen parallel in richting van de pass. 2 Speler maakt pass met puck op hiel van de stick. • Sweep pass 1 Speler brengt puck naar forehand zijde net achter de schaats. 2 De puck beweegt van hiel naar teen van de stick. 3 Speler maakt pass door een zwaai actie van de armen. 4 Speler brengt het lichaamsgewicht van achterste schaats naar voorste. 5 Speler beweegt met stick mee in richting van doel. 6 Speler kan inschatten hoe groot hij de zwaai kan maken aan de hand van de tijd die hij heeft. 7 Speler kan de puck snelheid controleren door zijn zwaai- en polsbeweging kan aanpassen. • Saucer pass 1 Speler heeft puck voor de schaats aan de forehand zijde. 2 Speler heeft puck op de hiel van het stick blad. 3 Speler laat de puck rollen langs het stickblad door de stick te laten glijden voorlangs zijn lichaam in de richting van de ontvanger. 4 Speler geeft de puck een spinnende beweging. Backhand • Backhand pass positie. Speler kan backhand pass uitvoeren: 1 zonder snelheid te verminderen. 2 zonder eerst te veranderen van richting. 3 zonder de schouders helemaal te moeten indraaien. • Sweep Pass 1 Speler kan gewicht van het verste been naar de ontvanger naar het dichtstbijzijnde been. 2 Speler houdt tijdens beweging bovenste hand voorlangs het lichaam. 3 Speler houdt tijdens hele beweging backhand zijde van het stickblad richting doel. 4 Speler kan de zwaailengte inschatten aan de hand van de tijd die hij heeft. 5 Speler kan de zwaailengte inschatten aan de hand van de afstand naar de ontvanger. • Backhand saucer 1 Speler houdt puck op de hiel van het stickblad Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 35
  • 36. 2 Speler laat de puck rollen lang het stickblad door de stick te laten glijden in de richting van de ontvanger. 3 Speler geeft de puck een spinnende beweging. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 36
  • 37. Receiving • Speler heeft een juiste stickhouding op het ijs. (blad moet zo plat mogelijk op het ijs) • Speler weet wat te doen bij het ontvangen van puck op de stick, waar moet ik hem op aannemen? (midden van stickblad). • Speler weet basishouding (door knieën gezakt en armen gebogen) • Speler kan met een hand aannemen/ twee handen aannemen. • Speler kan te ver reikende pucks (buiten zijn bereik van stick lengte) aannemen. • Speler kan op 1 knie doorzakken, stick plat. (scheppen) • Speler kan met de schaats aannemen en door kunnen spelen met stick. • Speler weet om te gaan met High AIR pucks. o Met de hand aannemen o Met stick aannemen o Knok down bij low-air puck Pass ontvangen. 1 Speler neemt de verantwoording om zeker te laten weten dat hij de pass heeft ontvangen. 2 Speler neemt verantwoording om pass te ontvangen binnen een gebied op stick lengte rond zijn lichaam. Veiligheid pass ontvangen. 1 Speler houdt zijn stick stevig vast met twee handen. 2 Speler houdt stickblad zo plat mogelijk op ijs. 3 Speler houdt armen licht gebogen om pucksnelheid op te kunnen nemen. 4 Speler probeert de pass zo te ontvangen dat hij meteen kan doorspelen. 5 Speler kan pass ontvangen uit verschillende hoeken. 6 Speler kan kaatsende pucks controleren met stick bewegingen. 7 Speler kan puck ontvangen in beweging en verschillende snelheden. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 37
  • 38. Puck handling Basis • Welke stick? (Aanschaf juiste stick moeten ze leren van trainer.)  Stick heeft juiste lengte.  Stick heeft de juiste flexibiliteit voor lichaamsbouw van speler. • Speler heeft basiskennis van stick. • Basis vasthouden en houding met stick. Stick vaardigheid • Wennen aan PuckStickOog coördinatie. • Houding speler, Wat gebeurt er om de speler heen en hoe reageert hij daarop? Basis movement puckdribbels, om met de stick vrij te komen van de tegenstander. (aanspeelbaar) • Front (- links/rechts) Puck bevindt zich voor de speler en word met stick van links naar rechts gecontroleerd. • Side (- voor/achter) Puck bevindt zich naast de speler en word met stick van voor naar achter gecontroleerd. • Diagonaal Combinatie dribbel van front- en sidedribbel • Pull Back Terug halen van puck met voorkant, punt van het stick blad) Puck protectie • Speler houdt controle over de puck te houden, het lichaam altijd tussen puck en tegenstander. • Speler kan dit zowel met backhand als forehand uitvoeren. • Speler gebruikt zijn lichaam als muur tijdens draaien en crossovers. • Speler kan de puck met een arm controleren en de andere arm gebruiken als extra bescherming van de puck. • Speler kan puck beschermen om tijd te creëren, daarna de puck af te spelen. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 38
  • 39. Fakes • Body (verandering van richting maken met je lichaam) Speler kan met hoofd en/of schouders in een richting te draaien een schijnbeweging maken door juist in de andere richting weg te schaatsen. • Skating o Stop - start 1. Speler kan op snelheid stoppen 2. Daarna start in andere richting. o Snelheid 1. Speler verlaagt in snelheid 2. Dwingt de tegenstander om het zelfde te doen 3. Accelereert snel weg van tegenstander. o Kappen 1. Speler doet een pootje over in een richting. 2. Wacht tot de tegenstander meebeweegt. 3. Kapt terug in de tegengestelde beweegrichting tegenstander. o Boarding gebruiken 1. Speler maakt de indruk om lang de boarding te gaan 2. Maakt een actie en draait binnendoor langs tegenstander heen 3. Tegelijkertijd kaatst hij de puck via de boarding. 4. Hij ontvangt de puck daarna achter de tegenstander. • Stick o Schot 1. Speler kan een schijnschot maken. 2. Speler kijkt of tegenstander reageert. 3. Schaatst om tegenstander. o Pass 1. Speler kan een schijnpass maken. (met hoofd of stick) 2. Schiet op goal of passeert de tegenstander. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 39
  • 40. Dekes (Een deke is hetzelfde als een fake, verschil is alleen dat dit in beweging word uitgevoerd om langs een tegenstander heen te komen) Voor de technieken zie fakes. Speler kan schijnbewegingen toepassen en gebruikt kennis over zijn tegenstanders zwaktes. Speler geeft de tegenstander tijdens een schijnbeweging vooractie genoeg tijd om erin te trappen, voordat hij de actie afmaakt. Face offs 1. Speler is geconcentreerd tijdens de Face-off. 2. Speler heeft de juiste houding. 3. Speler neemt de verantwoording voor de opstelling voor de Face-off. (dit is gebaseerd op tactiek.) Basishouding: 1. Speler is geconcentreerd. 2. Speler heeft ogen op de puck. 3. Speler heeft stevig de stick vast en gepositioneerd. 4. Speler heeft schaatsen wijt uit elkaar geplaatst, zodat meer gewicht is geplaatst op de stick. o Between legs. 1. Speler plaatst stickblad naar verre zijde van face-offs cirkel. 2. Speler duwt boven hand hard weg van lichaam. 3. Speler trekt het stickblad vanachter terug naar de puck achter de tegenstanders stick langs. o Outside (Naar de buitenkant van het veld te krijgen.) 1. Speler reageert snel, om als eerst puck te bereiken. 2. Speler haalt stick diagonaal over de face-off cirkel. o Spinning (Hem te spinnen en terughaalt.) 1. Speler maakt ca. 10cm boven het blad van de stick contact met tegenstanders stick. 2. Speler draait zichzelf tegelijkertijd tussen de face-off cirkel en tegenstander. 3. Speler gebruikt schaats om de puck weg te trappen naar een medespeler. o Foreward (Voorwaarts te spelen, voor een aanvallende beweging richting goal.) 1. Speler staat in forehand basishouding. 2. Speler reageert snel en beweegt met de tegenstander mee naar voren. o Neutraal te maken (door je lichaam richting de tegenstander te brengen en een medespeler de puck laat ophalen) 1. Speler plaatst de stick voor de tegenstanders stick om beweging van tegenstander te voorkomen. 2. Speler schaatst voorwaarts om tegenstander uit de puck zone te krijgen. 3. Speler gebruikt zijn lichaam bij verdedigen puck. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 40
  • 41. Shooting Speler kan verschillende schoten uitvoeren. Speler kan juiste schot in juiste situatie gebruiken. Speler kan bij schoten gebruik maken van boardings. Belangrijkste bij schoten = • Accuracy (richtingsgevoel hebben/krijgen) • Element van verassing in een schot. (snel en onopvallend) • Juiste schot gebruiken in een bepaalde situatie • Een schot ziet er altijd als volgt uit: Voorbereiding  Uitvoering  Wat daarna? Voorbereiding = positie Houding Uitvoering = richting van het schot. Stick en puck. baanbeweging Lichaamsbeweging (draai romp,schouders.) Wat daarna? = Start als puck de stick heeft verlaten. Na / Meebewegen met puck Forehand shots o Wrist shot ( zeer accuraat / weinig power ) 1 Speler heeft handen wijder geplaatst op stick. 2 Speler brengt puck achter achterste schaats. 3 Speler maakt kracht in het schot; buigen van romp en voorwaarts 4 Speler verplaatst van lichaamsgewicht van achter naar voor. 5 Speler houd grip stevig vast. 6 Speler maakt polsbeweging aan het eind van de beweging. 7 Speler geeft met polsbeweging de puck een zwiep richting doel. o Snap shot (snel en accuraat / middelmatige power) 1 Speler heeft handen wijder geplaatst op stick. 2 Speler houdt de puck tussen de schaatsen. 3 Speler haalt het stickblad terug boven het ijs achter de puck 20-30cm. 4 Speler verplaatst het gewicht naar voren in de stick. 5 Speler komt met de stick net iets voor de puck weer op het ijs. 6 Speler houdt de grip stevig vast en houd de pols recht. o Slap shot (niet accuraat / zeer grote power) 1 Speler heeft handen wijder geplaatst op stick. 2 Speler houdt de puck dichtbij het lichaam en tussen de schaatsen. 3 Speler blijft kijken naar puck. 4 Speler staat zijwaarts richting doel. 5 Speler verplaatst zijn gewicht van zijn achterbeen naar het voorbeen in de beweging. 6 Speler houdt zijn pols recht. 7 Speler schat zijn zwaai goed in met de tijd die hij hiervoor heeft. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 41
  • 42. 8 Speler beweegt met de stick laag op het ijs mee. (controle om puck vlak over ijs te schieten.) o Flip shot (lopje) 1 Speler houdt de puck iets voor en naast zich. 2 Speler buigt de dichtstbijzijnde knie van de puck. 3 Speler schept de puck van het ijs. 4 Speler gebruikt zijn pols om met de top van het stickblad de puck op te wippen. 5 Speler tilt het blad de lucht in en beweegt met puck mee ter controle. Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 42
  • 43. Backhand shots o Backhand shot 1 Speler heeft de stick wijder vast. 2 Speler heeft zijn schaatsen gericht in de richting van het doel. 3 Speler heeft schouders en romp ingedraaid licht gebogen richting de puck. 4 Speler heeft knieen gebogen. 5 Speler heeft de puck geplaatst op de hiel van het stickblad. 6 Speler wipt de puck in de gewenste richting (doel) met een zwaaiende actie. 7 Speler maakt gebruik van een draai in zijn schouders, bovenlichaam en een krachtige beweging vanuit zijn armen en pols. 8 Speler brengt zijn lichaamsgewicht tijdens de beweging van achter naar voren. o Backhand flip shot 1. Speler heeft de bovenarm recht. 2. Speler is gebogen richting knieën. 3. Speler heeft de puck geplaatst op de hiel van het stickblad. 4. Speler pakt de puck op met een schepbeweging, de polsen buigen. 5. Speler maakt gebruikt van een draai in zijn schouders. 6. Speler strekt zijn heupen en knieën. 7. Speler controleert de puck door mee te bewegen met zijn stick richting de lucht. o Drop-pass. 1. speler schaatst naar gewenste plek van drop-pass 2. speler legt puck stil (dood) 3. speler schaatst door voor het zetten van een blok Trainers Handleiding Gijs Bears Groningen 43