2. Met een rimpelige handen van het water
loop ik aan het einde van de middag naar
boven. Het is alweer tijd om naar huis te
gaan, anders ben ik te laat voor de bus
en moet ik lopen. Ik wilde dat ik niet
hoefde te gaan, maar het is niet anders.
Zachtjes klop ik op de deur van Dagmars
slaapkamer, om haar deze keer niet weer
zo te laten schrikken.
3. Als ik de kamer in loop zie ik Dagmar
lezend op haar bed liggen, bovenop de
lakens.
“Hee,” zeg ik verbaasd. “Voel je je alweer
beter?”
Dagmar knikt. “Ietsjes. Ik had geen zin
meer om te slapen, het lukte niet meer.
Dat is een goed teken lijkt mij.”
“Dat lijkt mij ook,” antwoord ik. “Zeg, ik
moet weer naar huis toe. Red jij het nu
zo?”
4. “Ja hoor, ik red me prima,” zegt Dagmar
terwijl ze op staat van haar bed. “Succes
thuis, en bel me als het nodig is, oké?”
Ik knik. Ineens springen de tranen me in
de ogen. Ik heb geen idee waar ze
vandaan komen, en knipper ze snel weg.
“Ik heb een heerlijke dag gehad,” zeg ik
naar waarheid.
5.
6. Dagmar lacht. “Wat is er zo leuk aan
wassen en afwassen?”
“Je snapt best wat ik bedoel! Het was fijn
om weer even thuis te zijn – hier te zijn
bedoel ik.”
“Dit is je thuis, dat weet je best,” zegt
Dagmar zacht. “En je kan hier altijd
terecht.”
“Ja,” zeg ik, niet goed wetend wat ik
moet antwoorden.
7. Dan word ik verrast door Dagmar, die me
omhelst. Ik sla mijn armen om haar heen
en houd haar even stevig vast, voordat ik
me voorzichtig losmaak. “Ik moet nu echt
gaan, anders mis ik de laatste bus vanuit
dit gehucht,” lach ik.
“Is goed. Tot snel!” zegt Dagmar, en ze
loopt met me mee naar de deur van haar
slaapkamer.
8. “Je hoeft niet mee naar beneden, hoor,
ga jij maar weer lekker liggen. Ik ken hier
de weg wel een beetje,” zeg ik met een
knipoog. Dagmar glimlacht en kijkt me
na, terwijl ik de trap afloop. Ik vind het
jammer dat ik alweer moet vertrekken, ik
voelde me voor even weer zo gelukkig,
maar het is helaas niet anders.
9. Vrolijk loop ik richting de bushalte. Met
mijn retourkaartje ga ik terug naar de
stad. Deze keer let ik niet op de
omgeving, maar ben ik verzonken in
gedachten. Als we bij mijn halte zijn
aangekomen pak ik mijn tas en stap ik
uit. Even blijf ik staan. Zal ik weer een
patatje halen bij de snackbar? Dan komt
er een tevreden glimlach op mijn gezicht.
10. Vanavond zal ik zelf een keer gaan koken.
Niet voor mijn moeder, in zo’n goede bui
ben ik nou ook weer niet, maar ik kan
voor mezelf wel een lekkere maaltijd
klaarmaken. Ik heb wel zin in een lekker
bord spaghetti. Waarschijnlijk hebben we
het niet in huis, dus voor de zekerheid
besluit ik om maar even langs de
supermarkt te gaan.
11. Na mijn bezoekje aan de supermarkt ben
ik nog vrolijker. Ik heb allemaal lekkere
dingetjes meegenomen. Ik steek mijn
sleutel in het slot, en als ik naar binnen
loop, zie ik dat het al kwart over zes is.
Op datzelfde moment begint mijn maag
te knorren. Tijd om spaghetti te maken
dus.
12. Voor ik dat doe leg ik echter eerst mijn
bikini in de badkamer te weken, en dump
ik mijn tas op mijn kamer. Dan begin ik in
de keuken de kersverse ingrediënten te
snijden, terwijl ik vrolijk een liedje zing.
Wie had ooit gedacht dat ik nog een keer
zo vrolijk zou zijn in dit appartement?
13. “Aah, daar ben je.” Mijn moeder komt de
keuken ingelopen, met een schijnheilige
glimlach op haar gezicht. “Zeg, zou je
vanavond op je kamer willen blijven?”
Ik frons mijn wenkbrauwen. Ze vraagt
niet eens waar ik vandaag ben geweest,
hoe het met me gaat… Ik zou er nu
gewend aan moeten zijn, maar nee, het
doet nog steeds pijn.
“Waarom?” vraag ik terwijl ik het snijden
van de groenten staak om haar aan te
kijken.
14. “Nou… Robert komt vanavond langs,”
antwoordt mijn moeder, en er verschijnt
een schaapachtige grijns op haar gezicht.
Ik haal sarcastisch mijn schouders op.
“Dus? Hij schijnt het wel gezellig te
vinden met mij er bij.”
De grijns verdwijnt meteen van mijn
moeders gezicht. “Doe niet zo brutaal,
Lynn!”
“Ik doe niet brutaal,” zeg ik, onverschillig
mijn schouders op halend.
15. “Dat doe je wel! Ik wil je er gewoon niet
bij hebben!” zegt mijn moeder met
stemverheffing.
“Dus ik ben gewoon een blok aan je
been?” vraag ik, terwijl mijn bloed weer
begint te koken.
Mijn moeder kijkt me strak aan.
“Natuurlijk niet, je bent mijn dochter -” in
dat laatste woord hoor ik duidelijk een
vlaag van minachting “- ik wil gewoon
een gezellig momentje met mijn vriend.”
16. “Je minderjarige minnaar, bedoel je!”
Mijn vingers beginnen nu echt te jeuken
en mijn ogen prikken. Maar ik zal haar
niet laten zien dat ze me gekwetst
heeft. Dat nooit!
“Hij is niet minderjarig!” schreeuwt mijn
moeder, rood van woede.
Ik plaats mijn handen uitdagend op mijn
heupen. “Nou, het scheelt vast niet
veel!”
Mijn moeder heft haar hand, maar voor
ze kan uithalen schreeuw ik: “O, wou je
me weer gaan slaan? Goeie moeder ben
jij, zeg! Als je het niet meer aankan geef
je je kind maar een klap!”
17. Ik zie dat mijn moeder staat te trillen als
een rietje, maar ze laat haar hand weer
zakken. “Oké,” zegt ze, uiterlijk kalm, “jij
komt vanavond niet je kamer uit, dat is
dan afgesproken.”
“Ik ga naar mijn kamer zodra je mij je
‘vriend’ eens goed hebt voorgesteld,
eerder niet,” zeg ik koppig.
“Waarom in vredesnaam?” snauwt mijn
moeder.
18. “Omdat ik wil weten wie hier blijft
slapen, onder hetzelfde dak als ik. Daar
heb ik recht op, vind je niet?” vraag ik
liefjes.
“Dat gaat dus mooi niet gebeuren,”
antwoordt mijn moeder.
“En waarom niet?” Ik probeer
onverschillig te blijven, te doen alsof het
me niet raakt, maar het begint steeds
moeilijker te worden.
“Omdat ik niet wil dat hij weet dat ik een
dochter heb, dat jíj mijn dochter bent!”
roept mijn moeder dan.
19. Ik sta perplex en staar haar met grote
ogen aan. Dit zag ik absoluut niet
aankomen. Ze schaamt zich voor me? Ik
ben dus echt een blok aan haar been? Nu
komt het pas écht voor het eerst binnen;
mijn moeder houdt niet van me, en heeft
dat ook nooit gedaan. Ik had al die tijd
ergens nog een sprankje hoop dat ze
misschien toch wel van me hield, op haar
eigen manier, maar nee.
20. Ik ben echt haar sloofje, een obstakel
waar ze maar gebruik van maakt omdat
ze het niet uit de weg kan ruimen. Ik blijf
haar nog even aanstaren en ik zie dat ze
weg wil uit deze benarde situatie.
“Val toch dood,” zeg ik, proberend zoveel
mogelijk minachting in die woorden te
leggen. Dan draai ik me om en ga ik door
met het snijden van de groenten voor de
spaghetti. Ondertussen stromen de
tranen over mijn wangen.
21. Mijn moeder blijft even staan en dan
hoor ik haar hakken tikken op de
tegelvloer; een teken dat ze de keuken
uitloopt. Ik leg met trillende handen mijn
mes neer op de snijplank en barst in
snikken uit. Waar heb ik het aan verdiend
om zo’n rotleven te hebben…?