SlideShare a Scribd company logo
1 of 178
Download to read offline
De toekomst
begint vandaag!
Negen wetenschappers over
het Politievak 2020 – 2024
Directie HRM Nationale Politie
Inhoudsopgave
Voorwoord ............................................................................................................. 3
Ten geleide ............................................................................................................ 5
De papers in drie delen ......................................................................................... 7
Deel 1	 Trends & ontwikkelingen ....................................................................... 17
1.	 Internationaal politiewerk in Nederland ............................................... 18
	 Prof. dr. mr. Hans Nelen
2.	 Economische ontwikkelingen en criminaliteit in Nederland ................ 34
	 Dr. Ben Vollaard
3.	 Geestelijke gezondheidzorg en maatschappelijke ondersteuning in
	 tijden van bezuinigingen: wat zijn de gevolgen voor de politie? ....... 48
	 Drs. Maarten Davelaar e.a.
Deel 2	 Het Politievak .......................................................................................... 67
4.	 Nationale Politie, Dilemma’s voor de politie in maatschappij 3.0 ........ 68
	 Gevraagd: ‘de gevorderde diender’
	 Prof. dr. Henri Beunders
5. 	 Vertrouwen in de politie ........................................................................ 88
	 Prof. dr. Pieter Winsemius e.a.
6.	 Hoe regel je ruimte? Over het belang en de betekenis van ruimte
	 voor politieprofessionals (in de Nationale Politie) .............................. 104
	 Prof. dr. Mirko Noordegraaf
Deel 3	 Politieorganisatie & politiemedewerkers ............................................ 121
7. 	 Relevantie van onzekerheden op de externe arbeidsmarkt voor
	 de strategische personeelsplanning van de Nationale Politie ............ 122
	 Dr. Frank Cörvers
8. 	 Hoe de politie vitaal, eigentijds en aantrekkelijk voor alle
	 generaties kan zijn ............................................................................... 140
	 Dr. Aart C. Bontekoning
9.	 De politieorganisatie als flexibele organisatie .................................... 152
	 Dr. Anneke Goudswaard e.a.
Over de auteurs ................................................................................................. 173
5
Voorwoord
Met veel genoegen bied ik u deze bundel papers aan. Het zijn negen waar-
devolle artikelen van evenzoveel wetenschappers, geschreven op uitnodi-
ging van de Nationale Politie. De papers helpen ons bij onze verkenning
van de toekomst. Er is immers veel gaande. Een belangrijke vraag die ons
bezighoudt is: welk type politiemedewerker heeft de Nationale Politie in de
toekomst nodig? Politiewerk is en blijft tenslotte mensenwerk.
De waarde van deze papers is vooral dat de wetenschappers ons nieuwe ken-
nis, adviezen en informatie geven waarmee wij direct aan de slag kunnen.
Kennis over de betekenis van specifieke ontwikkelingen op het politie-
werk, zoals de verwachte toename van het aantal kwetsbare groepen in de
samenleving, de beperkte invloed van de economie op de criminaliteit en
de complexere analyses die voor internationaal opsporingswerk nodig zijn.
Adviezen om te zorgen voor de ‘gevorderde diender’ die zijn weg weet in de
fysieke én virtuele wereld, die het vertrouwen van de burger heeft en zijn
ruimte vindt in het werken met standaarden. Informatie over de ontwikke-
lingen op de arbeidsmarkt, de verwachtingen van generaties en een schets
van de politieorganisatie als flexibele organisatie.
Kortom, u heeft een rijke oogst in handen. Ik wens u veel inspiratie!
Leon Kuijs
Kwartiermaker / beoogd directeur
Bureau Kwartiermaker Nationale Politie i.o.
6
7
Ten geleide
We leven in een dynamische, snelle fase. Grenzen vallen weg. Iedereen is
overal bereikbaar. Nieuws verspreidt zich in hoog tempo via internet en
social media. De bevolking vergrijst. Er is sprake van een wereldcrisis door
handel in derivaten, de euro staat onder druk. Zomaar enkele voorbeelden
van invloeden die ons leven veranderen.
Wat betekenen al deze veranderingen voor het werk van de politie nu en
in de toekomst? Wordt het politievak complexer? Aan welke eisen moet de
politiemedewerker van de toekomst voldoen? En hoe groot is de vraag naar
politiemedewerkers voor de verschillende politieprocessen? Ofwel, om welke
aantallen gaat het? Antwoorden op deze vragen zijn nodig om te zorgen
dat de Nationale Politie nu en straks over voldoende goed toegeruste mede-
werkers beschikt. Alle reden dus om vanuit HRM aan de slag te gaan met de
ontwikkeling van een strategische personeelsprognose voor de Nationale
Politie.
Onder de noemer ‘Het Politievak in 2020 – 2024’ zijn we begonnen en heb-
ben we een eerste stap gezet: de uitwerking van een visie op het politievak
en de kwaliteiten die nodig zijn om dit vak goed te kunnen vervullen. De
uitkomst is beschreven in het document ‘De toekomst begint vandaag! 16
richtingaanwijzers voor de strategische personeelsprognose van de Nationale
Politie. De volgende stap is het opstellen van de strategische personeelsprog-
nose zelf.
We hebben verschillende werkwijzen gevolgd om de ontwikkelingen in de
maatschappij en in het politievak in kaart te brengen. We hebben expert-
meetings georganiseerd en interviews gehouden met politiemedewerkers,
vertegenwoordigers van organisaties in het veiligheidsdomein en andere
stakeholders. Ook hebben we negen befaamde wetenschappers gevraagd
om een item voor ons uit te diepen.
8
We zijn zeer verheugd dat zij hiertoe bereid zijn geweest. Hun bijdragen
vindt u in deze bundel. Waardevolle adviezen waarmee we in het vervolg
van het proces ons voordeel mee gaan doen.
Dineke Oldenhof
Kwartiermaker HRM Nationale Politie
Bureau Kwartiermaker Nationale Politie i.o.
9
De papers in drie delen
De negen papers gaan over thema’s die te maken hebben met
de ontwikkeling van de strategische personeelsprognose. We
hebben ze verdeeld in drie groepen: trends & ontwikkelingen,
het politievak en politieorganisatie & politiemedewerkers.
Deel I	 Trends & ontwikkelingen
Trends en ontwikkelingen staan centraal in de eerste drie papers. Wat is de
invloed van de internationale ontwikkelingen op het politiewerk? Zal de
economische crisis tot meer criminaliteit leiden? En welke gevolgen kan dit
hebben voor de zwakkeren in onze maatschappij?
Deel II	 Het politievak
In de tweede serie papers staan ontwikkelingen in het politievak centraal. De
eerste paper gaat over vertrouwen en verbinding. Hoe kan de politie in onze
pluriforme, complexe samenleving in verbinding blijven staan met de ver-
schillende bevolkingsgroepen en met hen een duurzame relatie opbouwen?
De tweede paper gaat over de dilemma’s waarmee de politie te maken krijgt
door de opmars van internet en de social media. De derde paper gaat over
de vraag: wat betekent professionele ruimte voor een politiemedewerker?
Deel III	Politieorganisatie & politiemedewerkers
De derde serie papers gaat over de politiemedewerkers en de politieorgani-
satie. Met welke ontwikkelingen op de arbeidsmarkt moeten we rekening
houden? Wat verwachten toekomstige medewerkers van het werken bij de
politie en wat is een flexibele politieorganisatie?
De volledige papers zijn te vinden vanaf pagina 17. Een korte samenvatting
van elk paper vindt op de volgende pagina’s.
10
De papers in het kort
I	Trends & ontwikkelingen
Paper 1:	 Internationaal politiewerk in Nederland
	 Prof. dr. mr. Hans Nelen
Er zijn complexe analyses nodig om georganiseerde criminali-
teit internationaal op te sporen
Hoe ontwikkelt de Nederlandse politie zich in Europa als het gaat om de
aanpak van de georganiseerde criminaliteit? En wat betekent dit voor
de kwaliteiten van politiemedewerkers? Daarover gaat de eerste paper
van professor Nelen van de Universiteit Maastricht. Nelen laat zien dat de
criminele samenwerkingsverbanden geen duurzame, piramidale organisa-
ties zijn, maar meer de kenmerken hebben van een netwerkorganisatie.
Vanwege deze wijze van organiseren en het grensoverschrijdende karakter
van de georganiseerde criminaliteit pleit hij ervoor dat ook in internationaal
verband concepten als nodal governance en informatie-gestuurde opsporing
worden ingevuld. Zijn pleidooi is belangrijk voor informatiemedewerkers
en rechercheurs. Het veronderstelt bijvoorbeeld een bredere basisken-
nis van geld-goederen-mensen-en informatiestromen. Welke bewegingen
zijn gangbaar en welke wijken af van reguliere handelspatronen? Steeds
vaker zullen data uit verschillende informatiebronnen aan elkaar moeten
worden geknoopt. Dit vraagt van analisten de vaardigheid om aan de hand
van – bij voorkeur wetenschappelijk onderbouwde – hypotheses verschil-
lende datasystemen te bevragen. Nelen pleit verder voor een grotere rol van
financiële en forensische experts bij het bepalen van de strategie en tactiek
in opsporingsonderzoeken. Tenslotte wijst Nelen op de ontwikkelingen in
cyberspace waardoor de aard en verschijningsvormen van de georganiseerde
criminaliteit zullen veranderen. Ook hierop zal de Nationale Politie moeten
inspelen, stelt Nelen.
11
Paper 2:	 Economische ontwikkelingen en criminaliteit
	 in Nederland
	 Dr. Ben Vollaard
Politieke keuzes zijn meer bepalend voor het politiewerk dan
de economische situatie
Is er een relatie tussen economische ontwikkelingen en de criminaliteit? En
zo, ja welke invloed heeft de economische situatie dan op criminaliteit? Vol-
laard, universitair docent aan de economische faculteit Universiteit Tilburg,
legt uit dat er inderdaad een relatie tussen economie en criminaliteit kan
bestaan. Dat wil zeggen: als je ervan uitgaat dat illegaal gedrag een keuze
is en niet het resultaat is van ingeboren en vroeg aangeleerde eigenschap-
pen. Empirisch onderzoek waarin is aangetoond dat illegaal gedrag sterk van
de omgeving afhangt en dat veel mensen weinig principieel zijn, onder-
steunt het economische perspectief. Vraag is vervolgens: leidt economische
tegenspoed tot meer criminaliteit? Het antwoord op deze vraag is niet zo
eenvoudig. Vollaard vertelt dat er eigenlijk alleen bewijs is voor een lichte
toename van veel voorkomende criminaliteit, met name diefstal. Het gaat
om diefstal die voornamelijk door jonge mannen wordt gepleegd en waarbij
sprake is van dalende lonen voor laagbetaald werk. Als het gaat om de wit-
teboordencriminaliteit en georganiseerde misdaad is er geen bewijs. Er zijn
voorbeelden dat deze vormen van criminaliteit bij economische tegenwind
toenemen, maar er zijn ook voorbeelden van het tegendeel, aldus Vollaard.
Wel verwacht hij dat de aanpak van witteboordencriminaliteit een grotere
politieke prioriteit krijgt in tijden van economische crisis. Ook op het gebied
van de georganiseerde criminaliteit is de politiek meer bepalend voor het
werk van de politie dan de economische situatie.
12
Paper 3:	 Geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijk
	 ondersteuning in tijden van bezuinigingen: wat zijn
	 de gevolgen voor de politie?
	 Drs. Maarten Davelaar e.a.
Meer kwetsbare burgers betekent meer politiecapaciteit
Onze maatschappij is een complexe netwerkmaatschappij. Wat betekent dit
voor de zwakke groepen in onze samenleving?
Maarten Davelaar en collega’s van het Hilde Verwey-Jonkerinstituut
beantwoorden deze vraag in de derde paper. Ze geven een schets van een
vergrijzende netwerksamenleving waarin het voor kwetsbare groepen moei-
lijk overleven is. Kwetsbare groepen kunnen het tempo van de maatschap-
pelijke ontwikkelingen en van het dagelijks leven moeilijk bijhouden. Het
aantal kwetsbare mensen neemt bovendien toe. Zo is het aantal ouderen,
laagopgeleiden en werklozen die niet of nauwelijks participeren verdubbeld
naar zo’n vier procent van de bevolking. Door de internationale migratie
ontstaat ook een groter potentieel aan kwetsbare burgers. Voor de politie
zijn deze ontwikkelingen goed merkbaar. Geschat wordt dat twintig tot
dertig procent van het politiewerk GGZ-gerelateerd is. In deze sector spelen
zich ontwikkelingen af die energie van de politieorganisatie blijven vragen,
zoals de nieuwe drempels om de groei van de GGZ te remmen, waardoor
GGZ-gerelateerde incidenten zullen blijven toenemen. De auteurs noemen
specifieke risicogroepen die op de middellange termijn aandacht van de
politie en haar partners zullen vragen: buurtbewoners met psychiatrische
problematiek, dak- en thuislozen, verslaafden, licht verstandelijk gehandi-
capten, en solistische dreigers. De politie zal extra capaciteit moeten inzetten
op haar signalerende en adviserende functie en nog meer moeten investeren
in samenwerking met de GGZ en andere partijen.
13
II	 Het Politievak
Paper 4:	 Dilemma’s voor de politie in maatschappij 3.0.
	 Gevraagd: ‘de gevorderde diender’
	 Prof. dr. Henri Beunders
Een moderne diender is zichtbaar op internet en op straat
Wat betekenen social media en internet voor het politiewerk? Die vraag
beantwoordt professor Beunders van de Erasmus Universiteit in deze vierde
paper. Een van de boodschappen die hij geeft, is dat het politiewerk de laat-
ste decennia weliswaar sterk is beïnvloed door technologische uitvindingen,
maar dat de kern van het politiewerk niet is veranderd. Politiewerk gaat om
de mens. En de natuur van de mens verandert niet of nauwelijks. Wij heb-
ben nu dezelfde angsten en verlangens als de eerste Homo Sapiens. Wij zijn
holbewoners. Telkens als er een conflict is tussen onze primitieve verlangens
en de moderne technologie zullen die primitieve verlangens het winnen. Als
we de keuze hebben tussen high tech en high touch zullen we altijd kiezen
voor high touch. Voor de politie moet daarom de mens als ‘oermens’ het
uitgangspunt blijven. Wel is natuurlijk de maatschappelijke context aan het
veranderen. Nu al is duidelijk dat het werk van de politie in de multicultu-
rele, hoogtechnologische consumptiemaatschappij complexer en moeilijker
is dan vroeger. Elke agent moet een ‘gevorderde diender’ worden. In digitaal
opzicht, maar niet minder in communicatief opzicht op straat. Elke agent
moet kennis hebben van de eerste beginselen van programmeren om de
beschikbare software goed te kunnen gebruiken. Een gevorderde diender
neemt deel aan de ‘community’, deelt zoveel mogelijk data met de burgers
en spreekt verkeerde of racistische informatie tegen. Hij zet de technologie
in om efficiënter te werken, maar blijft present in de fysieke ruimte. Als
ordehandhaver én als communicator.
14
Paper 5: 	Vertrouwen in burgers
	 Prof. dr. Pieter Winsemius e.a.
Investeer in nieuwe vormen van binding met burgers
Hoe kan de politie in verbinding blijven met burgers? In deze vijfde paper
stelt Winsemius van de WRR dat er een stevige basis is voor burgerbetrok-
kenheid. Wel is een gedifferentieerde aanpak nodig. Daarbij is het belangrijk
dat de politie op zoek gaat naar sleutelfiguren in een wijk of buurt die in
staat zijn hun achterban mee te nemen en de verbinding te leggen met de
politie en andere instellingen. Bij groepen minder toegeruste burgers kun-
nen deze sleutelfiguren ontbreken en in die gevallen ligt er een belangrijke
rol voor buurtagenten, aldus Winsemius. Zij zullen het evenwicht moeten
vinden tussen steunen en loslaten. Om de wisselwerking tussen burgers en
‘dienders’ nog meer te versterken, is het nodig om te investeren in nieuwe
vormen van binding. Winsemius geeft vier vormen van binding. De eerste
vorm is: eigen kracht door samenbinding. Frontlijnsturing en de eigen kracht
van de gemeenschap zijn het uitgangspunt waarbij de politie solide in de
gemeenschap is verankerd. Scherp houden door dwarsbinding is de tweede
vorm. Het gaat hier om allerlei vormen van informatie-uitwisseling en nieu-
we ideeën die kunnen worden ingebracht. Vervolgens komt tegenbinding
aan de orde: burgers die elkaar niet kennen en alleen gezamenlijk belang
hebben bij een civiele – ‘fatsoenlijke’ – omgang. Zij creëren in de toevallige
ontmoeting nieuwe spelregels en gaan elkaar als ‘vertrouwde vreemden’
zien. Tenslotte is er de bovenbinding waarbij beleidsmakers en politici open-
staan voor de inbreng van de frontlinie.
15
Paper 6:	 Hoe regel je ruimte?
	 Prof. dr. Mirko Noordegraaf
Ontwikkel samen met de politieprofessionals handige
­standaarden
Hoe kan binnen een grootschalige organisatie als de Nationale Politie zoveel
mogelijk ruimte op de werkvloer worden gerealiseerd? Professor Noor-
degraaf van de Universiteit Utrecht geeft in deze zesde paper antwoord
op deze vraag. Het beeld van de autonome professional wekt verkeerde
verwachtingen, stelt Noordegraaf. Geen enkele professional is immers vrij
en autonoom. Integendeel, ‘echte’ professionals zoals artsen werken juist
effectief dankzij een gebrek aan ruimte. Zij werken op basis van standaarden
die door de beroepsgroep zelf zijn gemaakt en zij kennen de richtlijnen voor
het handelen in specifieke gevallen. Ook voor politiemedewerkers is het
belangrijk dat zij gestandaardiseerd werken. Het maakt hun werk niet alleen
mogelijk, maar legitimeert het ook. Bovendien is het politiewerk vaak com-
plex en zijn technische en ethische richtlijnen nodig. Tenslotte is er de con-
text van de rechtstaat van waaruit standaarden voortkomen. Het gaat om
het creëren van leefbare en werkbare standaarden, aldus Noordegraaf. Juist
omdat politieagenten in veeleisende en tegenwerkende contexten werken
die hun professionaliteit onder druk zetten. Zijn advies: zorg dat politiepro-
fessionals zich mede-eigenaar voelen van standaarden. Zorg dat standaarden
ook voor hen betekenis hebben. Zo moet bijvoorbeeld duidelijk zijn waarom
een bepaalde registratie nodig is en wat ermee gebeurt. Tenslotte moeten
standaarden ook praktisch hanteerbaar zijn. Dit veronderstelt een goede
samenwerking tussen managers en professionals.
16
III	 Politieorganisatie &
	politiemedewerkers
Paper 7:	 Relevantie van onzekerheden op de externe arbeids-
markt voor de strategische personeelsplanning van de
Nationale Politie
	 Dr. Frank Cörvers
De vraag naar personeel is bijna niet te voorspellen
Met welke ontwikkelingen op de arbeidsmarkt moeten we rekening houden?
Die vraag beantwoordt Cörvers, onderzoeker bij het Researchcentrum voor
Onderwijs en Arbeidsmarkt. Hij laat zien dat het aandeel jongeren dat in de
toekomst de arbeidsmarkt betreedt, daalt en dat het opleidingsniveau toe-
neemt. Tegelijkertijd neemt ook de vraag naar hoger opgeleiden toe. Cörvers
relativeert het belang en het nut van deze prognoses door erop te wijzen dat
het erg moeilijk is om te bepalen wat de precieze ‘vraag’ naar personeel is. Zo
is bijvoorbeeld de vraag naar politiemedewerkers afhankelijk van de politieke
keuzes en prioriteiten. Nog moeilijker is het om iets te zeggen over de toe-
komstige vraag naar politiemedewerkers. Cörvers somt een reeks keuzes op die
hierop van invloed zijn. Worden bijvoorbeeld taken uitbesteed of afgestoten?
Kan er meer gebruik worden gemaakt van ICT? Is hiervoor specifieke expertise
nodig? Deze en andere vragen bepalen de behoefte aan politiemedewerkers,
in omvang en in samenstelling. Kortom keuzes van het politiemanagement
hebben invloed op hoe de vraag naar politiepersoneel zich ontwikkelt. Om
adequaat in te spelen op de onzekerheden op de arbeidsmarkt en de politieke
keuzes adviseert hij een flexibele inrichting van de werving van politieperso-
neel, door bijvoorbeeld meer beloningsdifferentiatie tussen specialismen toe te
laten. Hierdoor worden schaarse specialisten beter beloond. Ook een flexibeler
opleidings- en carrièremodel en verschillende contractvormen zijn mogelijkhe-
den om goed in te kunnen spelen op de vraag naar personeel.
17
Paper 8: 	Hoe de politie vitaal, eigentijds en aantrekkelijk voor
	 alle generaties kan zijn
	 Dr. Aart C. Bontekoning
Wees je bewust van de verschillen tussen generaties
Wat verwachten toekomstige medewerkers van het werken bij de politie?
Uitgangspunt in de achtste paper van Bontekoning is dat een organisatie bij
de tijd, vitaal en aantrekkelijk blijft als elkaar opvolgende generaties hun
evolutionaire werk doen. Elke generatie reageert als vanzelf op wat niet-
vitaal is. Wat wel vitaal is, nemen opvolgende generaties van de vorige over.
Het tempo en de kwaliteit van deze evolutionaire ontwikkelingen worden
bepaald door de aanwezigheid van de informele leiders in een generatie en
door steun van en interactie met de leiders van andere generaties. Bonteko-
ning geeft een schets van de kenmerken van de vijf generaties. De heldere
digi-generatie (2000-2015) die nu opgroeit en waarvan de eerste mensen in
2020 de politieorganisatie zullen betreden. Generatie Y (1985-2000) op zoek
naar creatieve ruimte en authenticiteit. De pragmatische generatie (1970-
1985) die zich voorbereidt op het leiderschap in de volgende levensfase.
Generatie X (1955-1970) die nu klaarstaat om het leiderschap van de protest-
generatie over te nemen. En tenslotte de protestgeneratie (1940-1955) die
vitaler en actiever is dan de vorige generatie senioren. Bewustwording van
de verschillen tussen generaties is een eerste stap om elkaars krachten beter
te kunnen benutten. Belangrijk is om te achterhalen wat bij iedere generatie
de meeste energie opwekt. Hoe kun je deze inzetten bij het vormgeven van
een nieuwe politie? Onder regie van generatie X kunnen informele leiders
van elke generatie in dit bewustwordingsproces een centrale rol krijgen.
18
Paper 9:	 De politieorganisatie als flexibele organisatie
	 Dr. Anneke Goudswaard e.a.
Laat basisteams zelf het werk organiseren
Flexibiliteit is een belangrijke voorwaarde voor veel organisaties om in te
kunnen spelen op de veranderingen in de maatschappij. Dit geldt natuur-
lijk ook voor de politieorganisatie. Hoe kan de politieorganisatie dit doen?
Goudswaard van TNO geeft twee modellen waarop de politieorganisatie
flexibiliteit kan organiseren. Met het eerste model rekt zij ons denken op
door een organisatie te schetsen waarin gekozen is voor maximale flexibili-
teit. Deze vorm heeft voor de politie praktische en fundamentele bezwaren
en heeft het gevaar in zich dat haar integriteit wordt aangetast. Daarom
zet zij er een tweede model naast. In dit model presenteert zij een mix van
organisatorische en personele flexibiliteit. Organisatorische flexibiliteit kan
bijvoorbeeld worden bereikt als de basisteams de mogelijkheid krijgen om
het werk zelf te organiseren en als er ruimte is om snel te schakelen. Perso-
nele flexibiliteit gaat over medewerkers die breed inzetbaar zijn en worden
uitgedaagd in hun professionele autonomie. Om de flexteams optimaal in
te zetten, adviseert Goudswaard een nieuwe vorm van capaciteitsmanage-
ment waarbij de inzet van deze flexteams wordt bekeken in samenhang
met de organisatie van de werktijden in de basisteams. Hier passen vormen
van individueel roosteren bij waarbij medewerkers zelf een goed evenwicht
vinden tussen de taken die moeten worden gedaan, het moment waarop en
hun eigen belangen. Tenslotte kunnen ook flexibele contracten een bijdrage
leveren aan een flexibele organisatie.
19
Deel 1	Trends & ontwikkelingen
1.	 Internationaal politiewerk in Nederland
	 Prof. dr. mr. Hans Nelen
2.	 Economische ontwikkelingen en criminaliteit in Nederland
	 Dr. Ben Vollaard
3.	 Geestelijke gezondheidzorg en maatschappelijke ondersteu-
ning in tijden van bezuinigingen: wat zijn de gevolgen voor
de politie?
	 Drs. Maarten Davelaar e.a.
20
Prof. dr. mr. Hans Nelen,
hoogleraar criminologie verbonden
aan de faculteit rechtsgeleerdheid
van Maastricht University.
1	 Ook kan gewezen worden op de rapporten die tot stand zijn gekomen in het kader
van het Nationaal Dreigingsbeeld Zware of Georganiseerde Criminaliteit (KLPD/
DNRI, 2004; KLPD/IPOL, 2008)
21
1.	Internationaal politiewerk in Nederland
Prof. dr. mr. Hans Nelen, Faculteit rechtsgeleerd-
heid van Maastricht University.
1.	Introductie
Sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw staat de bestrij-
ding van georganiseerde criminaliteit in Nederland hoog op de agenda
van de politiek, de opsporingsinstanties, ‘justitie’, het bestuur en andere
relevante maatschappelijke partners. Niet toevallig is ook de wetenschappe-
lijke aandacht voor dit fenomeen de afgelopen twee decennia met sprongen
toegenomen, getuige onder andere de rapportages van de onderzoeksgroep
Fijnaut in het kader van de parlementaire enquête opsporingsmethoden
(Fijnaut e.a.,1996) en die van de onderzoeksgroep van het WODC/EUR in
het kader van de monitor georganiseerde criminaliteit (Kleemans e.a., 1998
en 2002; Van de Bunt e.a., 2007). 1
Al deze rapportages draaien in essen-
tie om vier hoofdvragen: de wie-vraag (hoe zien de criminele samenwer-
kingsverbanden eruit?), de wat-vraag (welke criminele activiteiten worden
ontplooid?), de hoe-vraag (welke modi operandi worden gebruikt en hoe
schermen de netwerken zich af?) en de hoeveel-vraag (hoeveel wederrech-
telijk verkregen voordeel wordt gegenereerd en hoe en waarin wordt dat
geïnvesteerd?). Goed beschouwd zijn we in de afgelopen twintig jaar vooral
over de eerste drie vragen veel wijzer geworden. Niet alleen dankzij de
bovengenoemde onderzoeksrapportages, maar ook dankzij tal van andere
publicaties die in de afgelopen decennia aan het thema georganiseerde
criminaliteit zijn gewijd. Over de laatste onderzoeksvraag – waar blijft het
geld? – weten we het minste, al wordt langzamerhand ook het veld van de
criminele investeringen en het witwassen van wederrechtelijk verkregen
voordeel voorzichtig verkend.
22
De wetenschappelijke kennisaccumulatie heeft er niet alleen toe geleid dat
we het fenomeen georganiseerde criminaliteit beter kunnen doorgronden
en duiden maar ook dat gepaster op dit probleem wordt gereageerd. Wat
het laatste betreft kan onder andere gewezen worden op het inzicht dat bij
de bestrijding en indamming van georganiseerde criminaliteit niet uitslui-
tend politie en justitie betrokken moeten zijn, maar dat ook een beroep
moet worden gedaan op allerhande andere (publieke en private) partners.
Niettemin vervult ook bij wat tegenwoordig wordt aangeduid als de geïn-
tegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit de politie onverkort een
sleutelrol. De auteur van dit paper heeft zich op verzoek van de opdrachtge-
ver gebogen over de volgende vragen:
Hoe ontwikkelt de positie van de Nederlandse politie in Europa zich als het
gaat om de aanpak van de internationaal georganiseerde criminaliteit?
Welke kwaliteiten hebben de politiemedewerkers nodig om die positie van
de Nederlandse politie waar te maken en een effectieve bijdrage te leveren
aan de aanpak van de internationaal georganiseerde criminaliteit?
Om deze vragen te kunnen beantwoorden wordt allereerst het zoeklicht
gezet op het te bestrijden fenomeen. Op basis van de afgelopen decen-
nia verschenen studies wordt beknopt uiteengezet wat we weten over de
organisatie en werkwijze van criminele organisaties en welke ontwikkelin-
gen op dat terrein te verwachten zijn. Vervolgens wordt een schets gege-
ven van de positie van de Nederlandse politie in relatie tot de Europese en
internationale samenwerkingspartners bij de aanpak van de internationaal
georganiseerde misdaad. Tot slot wordt ingegaan op de kennis, vaardighe-
den en kwaliteiten waarover politiemedewerkers dienen te beschikken om
de toegevoegde waarde van de Nederlandse politie bij de bestrijding van
de internationale georganiseerde criminaliteit te vergroten. Vanwege de
beperkte omvang van dit paper worden de verschillende aspecten slechts op
hoofdlijnen behandeld.
23
2. 	 Ontwikkelingen in de organisatie en werkwijze van
criminele samenwerkingsverbanden
2.1.	 Wijze van organisatie
Er is inmiddels voldoende empirisch bewijs voorhanden om de hypothese
te onderbouwen dat georganiseerde criminaliteit, zoals zich dat in het
grootste deel van Europa manifesteert, niet – of slechts in uitzonderingsge-
vallen – voldoet aan het beeld van duurzame, piramidale organisaties met
een strenge hiërarchie, een duidelijke taakverdeling, een gedragscode en
een intern sanctiesysteem. De wijze van organiseren laat zich beter beschrij-
ven als criminal networking. Spapens (2006) heeft in zijn proefschrift helder
uiteengezet hoe uit ‘vijvers’ van potentiële delictplegers specifieke criminele
samenwerkingsverbanden kunnen ontstaan. Binnen die reservoirs kunnen
vier functietypen worden onderscheiden: organisatoren, financiers, hulp-
krachten en dienstverleners. Om tot concrete samenwerking te komen is het
noodzakelijk dat de leden van het netwerk onderling verbonden zijn door
informatierelaties. Zodra een aantal leden van het criminele netwerk deel
gaat nemen aan de uitvoering van criminele bedrijfsprocessen is er sprake
van een crimineel samenwerkingsverband (Spapens, 2006). De samenwer-
king krijgt veelal gestalte langs de lijn van sociale relaties en vertrouwen
(trust) speelt daarbinnen een crucial rol. Ondanks dat er geen sprake is van
een piramidale opbouw bestaan in dergelijke criminele samenwerkingsver-
banden wel degelijk hiërarchische verhoudingen of - met een beter woord
- afhankelijkheidsrelaties. De betrokkenen vervullen binnen een crimineel
samenwerkingsverband verschillende rollen. Om over de grenzen heen
te kunnen opereren zijn bijvoorbeeld personen nodig die in staat zijn om
(sociale en geografische) afstanden te overbruggen en contacten te leggen
met relevante derden. Deze spinnen in het criminele web worden in de
rapportages van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit aangeduid als
‘bruggenbouwers’ (Kleemans e.a., 2002; Van de Bunt e.a., 2007). De zoge-
naamde ‘facilitators’ verrichten hun activiteiten vaak in de periferie van de
criminele samenwerkingsverbanden, maar vormen in het grotere netwerk
24
wel degelijk knooppunten. Zij verlenen hun diensten soms aan meerdere
criminele samenwerkingsverbanden. Documentenvervalsers, transporteurs,
BV-makelaars, geldwisselaars en financiële adviseurs zijn hier voorbeelden
van (Kleemans e.a., 2002).
2.2.	 De aard van de criminele activiteiten
De beschikbare wetenschappelijke publicaties maken duidelijk dat georga-
niseerde criminaliteit in Nederland zich vooral manifesteert in de vorm van
smokkel van mensen (mensenhandel, mensensmokkel), van verboden waar,
zoals drugs, wapens en gestolen auto’s, en in de vorm van illegale grensover-
schrijdende handelingen, zoals ondergronds bankieren en het ontduiken van
heffingen en accijnzen. Het transitkarakter van de georganiseerde crimina-
liteit in Nederland wordt in vrijwel alle publicaties benadrukt. De aange-
troffen criminele samenwerkingsverbanden zijn er niet primair op gericht
zich te vestigen in de economische en politieke instellingen van de Neder-
landse samenleving of zich te manifesteren als een alternatieve overheid
in bepaalde bedrijfstakken of regio’s. Plegers van georganiseerde misdaad
liften eerder mee op bestaande goederen- en geldstromen in Nederland dan
dat zij zelf onderdelen van de infrastructuur in bijvoorbeeld de transport- en
financiële sector onder controle houden. Wel worden dergelijke bedrijfs-
takken gebruikt om misdrijven te kunnen plegen of te kunnen verheimelij-
ken en om misdaadgelden te besteden. De vastgoedsector is daarvan een
goed voorbeeld. Het ‘Klim-op’-onderzoek van de FIOD naar grootschalige
malversaties in deze sector heeft duidelijk gemaakt dat bij bestudering van
criminaliteitsgevoelige branches niet het beperkte blikveld moet worden
gekozen van een ‘ongerepte bovenwereld’ die bezoedeld dreigt te raken
door elementen uit ‘de onderwereld’. Veeleer moet worden ingezoomd
op de gelegenheidsstructuur en -cultuur die malafide praktijken mogelijk
maken. Deze zienswijze, geïnspireerd door de in de criminologie welbe-
kende gelegenheidsbenadering, heeft in de Nederlandse setting geleid tot
de preventieve en bestuurlijke aanpak en de introductie van tal van nieuwe
concepten, zoals het ‘barrièremodel’, ‘tegenhouden’ en ‘ondermijning’.
25
De implicatie van de onderzoeksbevinding dat Nederland zowel voor legale
als voor illegale doeleiden wordt gebruikt als doorvoerland is dat de politie
geacht wordt veel energie te steken in het bemoeilijken van het laatste. De
andere lidstaten in de Europese Unie verwachten van ons land dat er aan-
toonbaar inspanningen worden verricht om grensoverschrijdende criminali-
teit te beteugelen, zelfs als het om delictvormen gaat die in onze prioriteits-
stelling niet hoog scoren. Ook in dit opzicht staat de politie er overigens niet
alleen voor, want diverse partners, zoals de Douane, Koninklijke Marechaus-
see, bijzondere opsporingsdiensten – maar ook toezichthoudende instanties
en private partijen – dragen een steentje bij aan deze geïntegreerde aanpak
van georganiseerde smokkel.
2.3	 Criminele bedrijfsprocessen
Criminele bedrijfsprocessen kunnen in de regel worden opgeknipt in verschil-
lende logistieke deelprocessen die van betekenis zijn voor respectievelijk de
goederenstroom, de informatiestroom en de geldstroom (Spapens, 2006).
Binnen die deelprocessen kunnen, afhankelijk van een specifieke sociale
context, verschillende bedrijfsmiddelen – waaronder geweld en corruptie –
worden aangewend. Het duiden van de sociale context is van belang, want
criminele activiteiten worden nimmer gepleegd in een maatschappelijk
vacuüm.2
In verschillende boeken en rapporten die betrekking hebben op de
georganiseerde criminaliteit is gewezen op de symbiotische relatie met de
maatschappelijke omgeving. Drugshandelaren hebben de maatschappelijke
omgeving bijvoorbeeld in meer dan één opzicht nodig om hun illegale acti-
viteiten voor te bereiden, uit te voeren en om het wederrechtelijk verkregen
vermogen wit te wassen. Maar vanuit diezelfde omgeving komen onvermij-
delijk ook tegenkrachten op gang om de illegale activiteiten in de kiem te
smoren, dan wel te beëindigen. Het laatste krijgt in het bijzonder gestalte in
2	 Waar in de ene situatie het omkopen van ambtenaren bijvoorbeeld een onmisbaar
onderdeel is van de logistiek van het bedrijfsproces, zal dat in een ander geval niet
nodig zijn. Het is bijvoorbeeld allesbehalve toeval dat er slechts een betrekkelijk
gering aantal gevallen van corruptie in de Rotterdamse haven wordt aangetroffen.
Zolang het mogelijk is om zonder omkoping van douaniers hoeveelheden drugs
in- en door te voeren, zullen criminele ondernemers niet naar dit bedrijfsmiddel
grijpen.
26
de vorm van een opsporingsonderzoek.
De politie neemt in haar strategische positionering in toenemende mate het
netwerkkarakter van de samenleving als uitgangspunt. In het licht van de
hierboven vermelde stromen en knooppunten ligt die nodale oriëntatie van
de politie ook voor de hand. Bekkers e.a. (2006) hebben aandacht gevraagd
voor de gelaagdheid van knooppunten. De eerste laag wordt gevormd
door de ICT-infrastructuur. De tweede door geografische knooppunten en
centra (‘hubs and nodes’). Amsterdam is bijvoorbeeld één van de financiële
centra van Europa – en mede om die reden ook een aantrekkelijke crimi-
nele marktplaats (Huisman e.a., 2003) – terwijl de haven van Rotterdam niet
alleen een fysiek knooppunt van goederenstromen maar ook een knooppunt
van logistieke informatiestromen is. De derde laag wordt gevormd door een
bepaalde elite, die toegang heeft tot deze ruimte van stromen en de kennis
en informatie die daar worden aangeboden ook gebruikt ter ondersteuning
van de eigen belangen en posities. Voor criminele organisaties is het van
belang om toegang te krijgen of deel uit te gaan maken van deze elite en
de instituties van de elite; onder andere met het oog op het witwassen van
crimineel geld (Bekkers e.a., 2006).
Inzicht in deze knooppunten dient niet alleen gebaseerd te zijn op een
statisch beeld van een dergelijk knooppunt, maar moet voortdurend gevoed
worden door up-to-date informatie uit verschillende – dus ook niet-politi-
ële – bronnen. Dit stelt hoge eisen aan de kwaliteit en legitimiteit van de
informatievoorziening. Behalve een betrouwbare en goed afgeschermde
infrastructuur wordt van de betrokken misdaadanalisten verwacht dat zij uit
verschillende invalshoeken en disciplines naar een knooppunt kunnen kijken.
Op basis van criminaliteitsbeeldanalyses worden opsporingsactiviteiten geïni-
tieerd die niet alleen gericht zijn op het opsporen van strafbare feiten en
vervolgen van de betrokken verdachten maar ook op het verstoren van het
criminele netwerk en het interveniëren in criminele bedrijfsprocessen. Het
arsenaal aan interventiemogelijkheden waarover de politie in dat verband
beschikt is nu al bijzonder uitgebreid – variërend van het periodiek volgen
27
van potentiële daders, de inzet van uiteenlopende bevoegdheden op grond
van de wet BOB, het inbeslagnemen van goederen, geld, of luxe goederen,
het zaaien van onrust in een crimineel netwerk etc. etc. – en zal vanwege
de technologische vooruitgang alleen maar groter worden. Daar staat
tegenover dat verdergaande globalisering van de economie en technologi-
sche innovatie ook criminelen beter in staat zullen stellen om hun modus
operandi aan te passen, hun criminele activiteiten te maskeren en/of nieuwe
criminele activiteiten aan de dag te leggen. Eén van de uitdagingen die de
Nederlandse politie de komende jaren te wachten staat is om bijtijds op
deze nieuwe ontwikkelingen te anticiperen. Dat betekent onder andere dat
de door de politie gehanteerde beïnvloedingsmechanismen niet eenzijdig
zijn gericht op het criminele bedrijfsproces – en daarbinnen vooral op de
goederen- en mensenstroom – van een specifiek crimineel samenwerkings-
verband. Het blikveld zal moeten worden verruimd en meer aandacht zal
uit moeten gaan naar de criminogene factoren en omstandigheden die het
plegen van georganiseerde criminaliteit binnen bepaalde sectoren faciliteren
en bevorderen.
3.	 De positie van de Nederlandse politie in internationaal
perspectief
3.1	 Schaalvergroting en het risico van teloorgang van
informele netwerken
In Nederland zijn op centraal niveau de structurele voorwaarden gecreëerd
om gegevensuitwisseling en internationale samenwerking soepel te laten
verlopen. De komst van de Nationale Politie zal vermoedelijk weinig veran-
dering brengen in de positie en rol die de Nationale Recherche en IPOL nu
al vervullen in het internationale verkeer. Ook de Internationale Rechtshulp-
centra (IRC’s) waarin de politie en het OM samenwerken bij de afhandeling
van rechtshulpverzoeken zullen naar verwachting blijven bestaan. Alle tien
regionale eenheden (en parketten) krijgen naar verluidt de beschikking over
een IRC.
28
Grensoverschrijdende politiesamenwerking kan echter niet alleen bestaan
bij de gratie van centrale voorzieningen. Integendeel: het succes van
grensoverschrijdende initiatieven berust veelal op wederzijds vertrouwen
en situationele logica (Den Boer, 2007). Tegen de achtergrond dat georgani-
seerde criminaliteit geworteld is in een specifiek lokale context is het zaak
dat – in het bijzonder in de grensstreek – de lijnen tussen politiekorpsen en
daarbinnen werkzame functionarissen kort zijn. Informele netwerken zijn
van oudsher de katalysator en smeerolie voor internationale samenwerking.
Geautomatiseerde informatiesystemen hebben er weliswaar toe bijgedragen
dat gemakkelijker langs digitale weg over en weer basispolitieinformatie
kan worden opgevraagd, maar voor andere, verdergaande vormen van
samenwerking is het opbouwen en instandhouden van een relatienetwerk
nog steeds onontbeerlijk. Vanuit België en Duitsland wordt in dit opzicht
met enige zorg gekeken naar de mogelijke gevolgen van de ontwikke-
ling in Nederland in de richting van een Nationale Politie (Nelen e.a., 2012
forthcoming). Men is vooral bezorgd dat schaalvergroting aan Nederlandse
zijde de één-op-één contacten zal bemoeilijken. Ervaringen in het verleden
hebben geleerd dat reorganisaties een zware wissel kunnen trekken op de
opgebouwde netwerken en samenwerkingsrelaties. Het is zaak hieraan bij
de implementatie van de Nationale Politie voldoende aandacht te besteden
en bij de inrichting van de nieuwe organisatie ook voldoende oog te hebben
voor de wensen en behoeften van de buitenlandse partners.
3.2	 Meer responsiviteit
De Nederlandse politie staat in internationaal perspectief te boek als een
professionele organisatie. Binnen Europa weten de specialistische eenhe-
den binnen de verschillende recherchediensten, zoals de CIE, technische
recherche, arrestatie- en observatieteams, elkaar in de regel ook goed te
vinden. Daarnaast heeft de inrichting van voorzieningen op het terrein van
de uitwisseling van politie-politie-informatie en het bieden van rechtshulp
– de al genoemde IRC’s – de internationale politiesamenwerking bevorderd.
Tegenover deze positieve aspecten staat echter ook een aantal factoren en
29
omstandigheden dat het functioneren van de Nederlandse politie in het
buitenland bemoeilijkt. In de eerste plaats betreft dat de criminele poli-
tiek die door de Nederlandse overheid op een aantal terreinen – drugs,
prostitutie etc. – wordt gevolgd waarvoor in andere landen onvoldoende
begrip bestaat. De Nederlandse politie kan negatieve beeldvorming op dit
punt slechts in beperkte mate beïnvloeden. Een belangrijker obstakel voor
internationale politiesamenwerking vloeit echter voort uit het feit dat de
organisaties en managementstrategieën van de recherchediensten in ver-
schillende landen niet goed op elkaar aansluiten (Spapens en Fijnaut, 2005;
Nelen e.a., 2012, forthcoming). De structuur die in Nederland door middel
van prioritering, weegploegen en projectmatig werken in het recherchewerk
is aangebracht 3
zorgt in andere Europese landen – België voorop – al jaren
voor irritatie en frustratie. Terecht of onterecht heeft in een aantal landen
de overtuiging postgevat dat de Nederlandse politie onvoldoende capaciteit
vrijmaakt voor zaken die in andere landen belangrijk worden geacht. Daar-
door zouden rechtshulpverzoeken uit andere landen bijvoorbeeld te lang op
afhandeling blijven liggen of niet de behandeling krijgen die ze verdienen.
Om in internationaal verband intensieve samenwerking te realiseren is
onderkenning van wederzijdse afhankelijkheid een cruciale factor. Partijen
moeten zich realiseren dat ze met soortgelijke criminaliteitsproblemen wor-
den geconfronteerd en dat het toegevoegde waarde heeft om daartegen
gemeenschappelijk op te trekken. Een belangrijk bijkomend aspect is dat de
overtuiging bestaat dat de kosten en baten van de samenwerking eerlijk zijn
verdeeld over de partijen. Geen van de partijen moet het idee hebben dat er
vooral inspanningen worden verricht ten behoeve van anderen en dat daar
weinig eigen baten tegenover staan. De Nederlandse politie zal gezien de
negatieve beeldvorming die op dit punt over haar functioneren bestaat extra
haar best moeten doen om in de richting van de buitenlandse collega’s meer
sensitiviteit aan de dag te leggen en zich meer rekenschap te geven van de
wensen en behoeften die aan de andere kant van de grens bestaan. Dat ver-
3	 Het in Nederland vigerende opportunitieitsbeginsel maakt dit projectmatig werken
ook mogelijk. In landen waarin het legaliteitsbeginsel leidend is - zoals Duitsland – is
het selecteren van zaken aanmerkelijk moeilijker.
30
onderstelt in de eerste plaats een heldere uitleg van de keuzen die worden
gemaakt. De nadruk zal evenwel op meer moeten liggen dan uitsluitend op
communicatie. Want ondanks de overtuiging onder leidinggevenden van
recherchediensten dat zij zich veel inspanning getroosten om over het keu-
zeproces klare wijn te schenken in de richting van de collega’s over de grens,
lijkt men in het buitenland niet altijd ontvankelijk voor deze uitleg. De stu-
die van Vermeulen en Van Damme (2010) naar de Nederlandse afhandeling
van Belgische rechtshulpverzoeken laat klip-en-klaar zien dat men vanuit het
buitenland niet alleen woorden maar daden verwacht. Dat betekent onder
andere dat bij de inschatting in een weegploeg van de ernst van de overlast
die door een crimineel samenwerkings-verband wordt veroorzaakt niet uit-
sluitend door een Nederlandse bril naar de materie gekeken wordt maar dat
ook rekening wordt gehouden met de opvattingen die daarover in de buur-
landen bestaan. Door een responsievere opstelling worden de vooruitzich-
ten van ‘winst’ voor de buitenlandse partners explicieter gemaakt, hetgeen
uiteindelijk aan beide zijden van de grens tot een win-winsituatie zal leiden.
Dit impliceert uiteraard de aanwezigheid van voldoende capaciteit. Bij de
toebedeling van middelen in het kader van de vorming van de Nationale
Politie moet hiermee, meer dan nu het geval is, rekening worden gehouden.
3.3	 Niet te ver voor de muziek uit
In Nederland is de aanpak van georganiseerde criminaliteit geïnspireerd
door concepten als intelligence led policing, nodal policing en nodal
governance. De Engelse terminologie verraadt al dat deze concepten van
Angelsaksische oosprong zijn. Afgezien van het Verenigd Koninkrijk heeft in
Europees verband deze manier van denken echter nog lang niet overal wor-
tel geschoten. Onderkend moet worden dat grensoverschrijdende politiesa-
menwerking nog steeds overwegend een reactief karakter heeft. Verzoeken
om ondersteuning gaan in de regel uit in opsporingsonderzoeken die al in
een ander land zijn gestart. Dit gegeven laat onverlet dat de in de vorige
paragraaf beschreven organisatieverbanden en bedrijfsprocessen van geor-
ganiseerde criminaliteit ook in internationaal verband schreeuwen om een
31
meer op het model van Informatie gestuurde opsporing geënte werkwijze.
Nederland moet zijn voortrekkersrol op het terrein van de nodale oriëntatie
dan ook trachten te benutten door buitenlandse partners te overtuigen van
de toegevoegde waarde van het concept, maar moet tegelijkertijd waken
niet te ver voor de muziek uit te marcheren. Ter illustratie van de even-
wichtskunst die in dit opzicht van de Nederlandse politie wordt verwacht kan
gewezen worden op de programmatische aanpak van ernstige criminaliteit.
Met deze term wordt gedoeld op een aanpak waarin een fenomeen zowel
op lokaal, regionaal niveau als op landelijk en waar nodig internationaal
niveau wordt aangepakt en waarin alle betrokken partijen in onderlinge
samenhang een werkwijze ontwikkelen waarbij zowel de bestuurlijke, de
strafrechtelijke als de internationale aspecten voldoende aan bod komen. De
programmatische aanpak wordt toegepast in zogenoemde proeftuinen. Dit
zijn leeromgevingen waar politie en OM niet alleen opsporen met inno-
vatieve opsporingsmethoden, maar ook andere partners betrekken bij het
bestrijden van het criminaliteitsprobleem. Inmiddels is het startschot gege-
ven voor de oprichting van tien Regionale Informatie- en Expertise Centra
(RIEC’s). Deze fungeren als informatieknooppunt tussen verschillende bij de
geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit betrokken instanties,
zoals de politie, het OM, de belastingdienst, de FIOD, de Inspectie SZW en
het bestuur. Dit type samenwerking mag in Nederland de afgelopen jaren
gemeengoed zijn geworden, maar in Europees verband zijn dergelijke allian-
ties met niet-politiële partners nog allesbehalve vanzelfsprekend. De Euregio
Maas-Rijn wordt vaak aangehaald als schoolvoorbeeld van grensoverschrij-
dende politiesamenwerking, maar in het Duitse en Belgische deel van deze
regio is een dergelijke geïntegreerde aanpak bijvoorbeeld onbekend – en
vanwege juridische barrières is informatieuitwisseling op de schaal zoals dat
in Nederland plaatsvindt ook niet mogelijk. Tegelijkertijd moet worden vast-
gesteld dat in sommige Belgische zones met toenemende interesse naar de
in Nederland ontwikkelde bestuurlijke aanpak wordt gekeken. Exemplarisch
voor die belangstelling is het besluit in het voorjaar van 2012 van de Belgi-
sche gemeente Genk om de mogelijkheden te verkennen van een bestuurlij-
ke aanpak van georganiseerde criminaliteit – en daarbij ondersteund wordt
32
door het Nederlands-Limburgse RIEC. Op dit knooppunt vinden dus in een
bepaald deel van de Euregio Nederlandse en Belgische partijen elkaar, maar
het is zeker niet gezegd dat deze vorm van samenwerking zonder meer ook
in andere deelgebieden van Europa kan worden geïntroduceerd.
De uitdaging zal de komende jaren zijn om de betrokken nationale en inter-
nationale partners om de tafel te krijgen en hen per knooppunt of stroom
in samenspraak te laten bepalen welke rol ieder kan en wil innemen met
betrekking tot de invulling van de specifieke nodale oriëntatie die men in
gedachten heeft. Wie is bijvoorbeeld de regisseur van de handhavingsactivi-
teiten rondom een bepaald knooppunt? Wil men zelf het voortouw nemen
of de regie overlaten aan een politiedienst of opsporingsorganisatie aan de
andere kant van de grens? En dienen er partners te worden gezocht buiten
de sfeer van de strafrechtelijke rechtshandhaving?
4.	 Kennis en vaardigheden
Het verder uitrollen van concepten als nodal governance en intelligence led
policing in nationaal en internationaal verband veronderstelt dat bepaalde
competenties en vaardigheden van de politiefunctionarissen die met deze
concepten moeten werken worden aangescherpt. In de sfeer van criminali-
teitsbeeldanalyses bijvoorbeeld mag van analisten worden verwacht dat zij
beschikken over gedegen vakinhoudelijke kennis van knooppunten en de
bewegingen en stromen die daar plaats vinden. Dergelijke analyses doen
een beroep op een bredere kennisbasis dan in het verleden het geval was.
Voor het detecteren, doorgronden en duiden van geld-goederen-mensen- en
informatiestromen in een bepaalde markt is het noodzakelijk dat de analis-
ten weten welke bewegingen gangbaar zijn in die markt en welke afwijken
van reguliere handelspatronen. Een aspect dat in dat verband extra aandacht
behoeft betreft de financiële kant van georganiseerde criminaliteit. Hoewel
aan het financieel rechercheren meer aandacht lijkt te worden besteed dan
een decennium geleden het geval was, spitst die aandacht zich nog steeds
te veel toe op het sluitstuk van de aanpak van georganiseerde criminaliteit,
33
het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel. In de strategische en
operationele sfeer wordt onvoldoende onderkend dat het voor de inrichting
en sturing van opsporingsonderzoeken uitermate relevant is om al in een zo
vroeg mogelijk stadium te beschikken over financiële informatie en – in het
verlengde daarvan – om financieel deskundigen een zwaardere stempel te
laten drukken op de te volgen strategie en tactiek (Nelen, 2010). Datzelfde
geldt – afhankelijk van het type criminaliteit – ook voor de invloed van
andere (forensische) experts.
Een andere implicatie van de nodale oriëntatie is dat in de sfeer van infor-
matieverzameling, verwerking en analyse in toenemende mate gewerkt zal
worden met gegevens die uit meer en verscheidene bronnen afkomstig zijn.
Met het aan elkaar knopen van steeds meer datasets wordt de vraag steeds
urgenter hoe uit de brei van gegevens waardevolle intelligence kan worden
afgeleid. Het bevragen van datasystemen aan de hand van – bij voorkeur
wetenschappelijk onderbouwde – hypotheses zal alleen maar belangrijker
worden.
Tenslotte is het met het oog op de toekomst onontkoombaar om ook even
stil te staan bij de ontwikkelingen in cyberspace. Niet alleen zullen deze
ontwikkelingen hun schaduw werpen over de aard en verschijningsvormen
van georganiseerde criminaliteit – nieuwe vormen zullen het licht zien,
modus operandi worden gewijzigd etc. – maar ook zullen zij uitdagingen en
problemen met zich mee brengen voor de bestrijding en preventie daarvan.
Een belangrijk aspect bij de inrichting van de Nationale Politie is dat er op
alle niveaus – regionaal, nationaal en internationaal – adequaat kan worden
ingespeeld op criminele groepen die zich bewegen in een digitale omgeving
en misbruik maken van de mogelijkheden die deze omgeving biedt. Daarbij
zal de discussie zich niet moeten verengen tot instrumentele vragen rondom
effectiviteit en efficiency. Minstens zo belangrijk zal in de toekomst de vraag
zijn aan welke grenzen de politie in een digitaal onbegrensde wereld gebon-
den is en moet zijn. Die normatieve discussie moet niet buiten de politie om
gevoerd worden. Zij dient daar ook zelf stelling in te nemen.
34
5.	 Tot slot
De maatschappelijke omgeving waarin de politie opereert en de vormen van
criminaliteit waarmee zij wordt geconfronteerd, zijn de afgelopen decen-
nia ingrijpend gewijzigd. Met de hulp van de wetenschap is de kennis over
de te bestrijden fenomenen aanmerkelijk toegenomen en is ook de aanpak
van een aantal nieuwe impulsen voorzien. Ook heeft zich op het terrein
van de rechtshandhaving een aantal nieuwe spelers aangediend. De politie
laat zich in haar managementstrategie in toenemende mate leiden door
de nodale oriëntatie en informatiegeleide opsporing c.q. politiezorg. Deze
denkrichtingen zijn in grote delen van de wereld nog niet in dezelfde mate
omarmd als in Nederland het geval is. In deze bijdrage is uiteengezet dat dit
gegeven voor het politiewerk in internationaal verband een risico maar ook
een uitdaging inhoudt. Indien de Nederlandse politie in staat is om de lijnen
richting de buitenlandse collega’s kort te houden, voldoende sensitiviteit
aan de dag weet te leggen ten aanzien van hun wensen en behoeften en de
benodigde kennis en vaardigheden in de organisatie weet te borgen, zullen
de uitdagingen groter zijn dan de afbreukrisico’s.
Literatuur
-	 Bekkers, V., van Sluis, A., Siep, P. (2006) De nodale oriëntatie van de Neder-
landse politie: over crimininaliteitsbestrijding in de netwerksamenleving.
Bouwstenen voor een beleidstheorie. Erasmus Universiteit Rotterdam: Rot-
terdam.
-	 Boer, M.G.W. den (2007). Internationale politiesamenwerking. In: Fijnaut,
C.J.C.F., Muller, E.R., Rosenthal, U., Torre, E.J. van der (red.). Politie; Studies
over haar werking en organisatie. Deventer: Kluwer.
-	 Bunt, H.G. van de, E. Kleemans (2007) Georganiseerde criminaliteit in
Nederland: Derde rapportage op basis van de WODC-monitor. Den Haag:
WODC.
-	 Fijnaut, C.J.C.F., F. Bovenkerk, G. Bruinsma, H.G. van de Bunt (1996), Eind-
35
rapport onderzoeksgroep Fijnaut, in: Enquêtecommissie Opsporingsmetho-
den, Inzake Opsporing, bijlage VII. Den Haag: SDU.
-	 Huisman, W., Huikeshoven, M., Bunt, H.G. van de (2003). Marktplaats
Amsterdam. Op zoek naar de zwakste schakel in de logistiek van criminele
processen aan de hand van Amsterdamse rechercheonderzoeken. Den
Haag: Boom Juridische uitgevers.
-	 Kleemans, E.R., E.A.I.M. van den Berg, H.G. van de Bunt (1998). Georga-
niseerde criminaliteit in Nederland, Rapportage op basis van de WODC-
monitor, Onderzoek en beleid 198, Den Haag: ministerie van Justitie,
WODC.
-	 Kleemans, E.R., M.E.I. Brienen, H.G. van de Bunt (2002). Georganiseerde
criminaliteit in Nederland, Tweede rapportage op basis van de WODC-
monitor. Den Haag: ministerie van Justitie, WODC.
-	 KLPD/DNRI (2004), Nationaal dreigingsbeeld zware of georganiseerde cri-
minaliteit. Zoetermeer: Korps Landelijke Politiediensten / Dienst Nationale
Recherche Informatie.
-	 KLPD/IPOL (2008), Nationaal dreigingsbeeld georganiseerde criminaliteit.
2008. Zoetermeer: Korps Landelijke Politiediensten / Dienst IPOL.
-	 Nelen, H. (2010). Opsporing en recherche; enkele overpeinzingen. In: E.R.
Muller, J.P. van der Leun, M. Moerings, P. van Calster, Criminaliteit, Alphen
aan den Rijn: Kluwer, pp. 581-595.
-	 Nelen, H., Peters, M & Vanderhallen, M. (2012, forthcoming). Recher-
chesamenwerking in de Euregio Maas-Rijn: Knooppunten, knelpunten en
kansen. Apeldoorn: Politie & Wetenschap.
-	 Spapens, T. & Fijnaut, C. (2005). Criminaliteit en rechtshandhaving in de
Euregio Maas-Rijn. Deel 1. De problemen van transnationale (georgani-
seerde) criminaliteit en de grensoverschrijdenden politiële, justitiële en
bestuurlijke samenwerking. Antwerpen: Intersentia.
-	 Spapens, T. (2006). Interactie tussen criminaliteit en opsporing. De gevol-
gen van opsporingsactiviteiten voor de organisatie en afscherming van
XTC-productie en –handel in Nederland. Antwerpen-Oxford: Intersentia.
-	 Vermeulen, G. & Damme, Y. van (2010). Nederlandse afhandeling van Bel-
gische rechtshulpverzoeken, Antwerpen/Apeldoorn/Portland: Maklu.
36
Dr. Ben Vollaard,
universitair docent aan de economische
faculteit van de Universiteit Tilburg.
37
2.	Economische ontwikkelingen en criminaliteit
in Nederland
Dr. Ben Vollaard, Economische faculteit van de
Universiteit Tilburg.
De belangrijkste uitkomsten van deze analyse laten zich als volgt samenvat-
ten:
(1) 	De economische vooruitzichten voor de komende tien jaar zijn ongunstig
– onder meer vanwege de hoge kosten van de eurocrisis – maar tegelijk
zeer onzeker.
(2) 	Een economische neergang kan zowel een opstuwend als een drukkend
effect hebben op de criminaliteit (en vice versa).
(a) 	Voor de veelvoorkomende criminaliteit die voornamelijk gepleegd wordt
door jonge mannen bestaat bewijs voor een licht opstuwend effect van
economische tegenwind op diefstal. Dit geldt vooral een ongunstige ont-
wikkeling van lonen voor laagbetaald werk. Voor geweld bestaat geen
bewijs voor een soortgelijke relatie.
(b) 	Wat betreft witteboordencriminaliteit laat onderzoek geen generalisa-
ties toe over de relatie met de economische cyclus. Voorbeelden waarin
witteboordencriminaliteit afneemt bij een economische neergang zijn
er te over, wat logisch is aangezien deze vorm van criminaliteit integraal
onderdeel is van economische bedrijvigheid, maar tegenvoorbeelden zijn
er ook.
(c) 	Tenslotte: het effect van de economie op de georganiseerde misdaad is
onbekend.
(3) 	Als de economische tegenwind aanhoudt, wat onzeker is, dan kan
hierdoor de criminaliteit dus zowel toe- of afnemen. Daar komt bij dat
de economische ontwikkeling maar één van de vele factoren is die de
criminaliteitstrend beïnvloedt. Van een zinnige voorspelling van de crimi-
naliteitstrend kan daarom geen sprake zijn.
38
(4) 	Politieke prioriteiten lijken belangrijker voor het werk van de politie dan
de trend in het aantal delicten, vooral wat betreft witteboordencrimi-
naliteit en georganiseerde misdaad. Politieke prioriteiten staan echter
niet geheel los van de economie. In tijden van economische crisis – en
zeker nu die voor een deel het gevolg is van laakbaar, dan wel crimineel
gedrag van mensen werkzaam in de financiële sector – krijgt de aanpak
van witteboordencriminaliteit grotere politieke prioriteit. Als bankiers,
financieel adviseurs, accountants en ondernemers niet langer als helden
maar als boeven worden gezien, zal naar verwachting de hoeveelheid
werk van de politie op het terrein van de witteboordencriminaliteit toe-
nemen.
1.	Introductie
Nederland bevindt zich in een economische crisis. Deze crisis houdt al vijf jaar
aan. De kredietcrisis resulteerde in een eerste dip in groei van het BBP in het
vierde kwartaal van 2008. Na aanvankelijk herstel volgde in de tweede helft
van 2011 een nieuwe conjuncturele neergang, waarvan het dieptepunt nu
pas lijkt bereikt. De CBS-index van het consumentenvertrouwen is de laatste
tien jaar niet zo laag geweest als begin zomer 2012. De werkloosheid is
opgelopen van een kleine 4 procent in 2008 tot ruim 6 procent nu.
De economische vooruitzichten van het Centraal Planbureau (CPB) zijn
somber. De verwachting is dat de werkloosheid verder zal oplopen en de
consumptie verder zal dalen als gevolg van hogere pensioenpremies, lagere
pensioenuitkeringen, restrictief overheidsbeleid en daling van de huizenprij-
zen. In de meest recente raming van juni 2012 voorziet het CPB lage econo-
mische groei tot 2017 (Centraal Planbureau, 2012).
De toekomst van Nederland is onlosmakelijk verbonden met die van Europa.
Scenariostudies van het CPB laten zien dat verdere groei van de welvaart in
39
Nederland op de lange termijn sterk afhangt van de mate waarin EU-lidsta-
ten in staat en bereid zijn samen te werken en hun publieke sector te her-
vormen (Huizinga en Smid, 2004: 36). De ontwikkelingen binnen de EU staan
onder grote druk vanwege de continue dreiging van het uiteenvallen van
het eurogebied. Het oplossen van de eurocrisis gaat hoe dan ook gepaard
met enorme kosten voor zowel de belastingbetaler als de financiële sector.
De economische tegenwind lijkt slecht nieuws te bieden voor de politie.
Algemeen wordt gedacht dat een hogere werkloosheid en een ongunstige
loonontwikkeling leiden tot meer criminaliteit. In deze bijdrage ga ik in op
de vraag of dit inderdaad het geval is. In lijn met de strategische personeels-
prognose van de politie richt ik mij op de periode tot 2020-2024.
Allereerst ga ik in op de vraag van het waarom van een relatie tussen econo-
mie en criminaliteit. Vervolgens bespreek ik wat bekend is vanuit onderzoek
op dit terrein over de invloed van de economie op de criminaliteit en vice
versa. Ik sluit af met een aantal conclusies.
2.	 Waarom een relatie tussen economische ontwikkelingen
en criminaliteit?
2.1	 Crimineel gedrag als keuze in het hier en nu
Dat economische ontwikkelingen illegaal gedrag in het hier en nu kunnen
beïnvloeden is niet voor iedereen triviaal. Daarvoor moeten we namelijk
aannemen dat illegaal gedrag een keuze is en niet een gegeven voorkeur. De
meeste criminologen zien crimineel gedrag vooraleerst als het resultaat van
ingeboren en vroeg aangeleerde persoonlijke eigenschappen. Denk aan de
verkeerde genen, drinkende moeders en slaande vaders. Als economie al een
rol speelt, dan is het vooral die van ‘vormende factor’. Het is dan logisch om
over ‘criminelen’ te spreken: dat zijn mensen met sterke criminele neigingen.
Hier tegenover staat het economische perspectief. Hierin is criminaliteit het
40
resultaat van een interactie in het hier en nu tussen een individu en zijn
of haar omgeving. Die omgeving biedt gelegenheid tot crimineel gedrag,
maar ook beperkingen. Crimineel gedrag is geen moeten, het is meer een
gelegenheid te baat nemen. Natuurlijk helpt het niet als iemand een rot-
jeugd heeft gehad, maar wie crimineel gedrag daaruit verklaart vergeet dat
voorkeuren niet alles bepalen. Om het simpel te zeggen: ik kan een voorkeur
hebben om er agressief op los te slaan, toch doe ik dat niet. Mensen hande-
len onder beperkingen.
Kortom, criminaliteit is het resultaat van een interactie tussen de wensen van
een dader en de mogelijkheden en beperkingen van zijn omgeving, niet het
resultaat van iemands jeugdervaringen.
2.2	 Iedereen een potentiële crimineel
Vanuit het economische perspectief op criminaliteit is iedereen, van vuilnis-
man tot minister-president, een potentiële crimineel. In welke mate mensen
crimineel zijn, hangt vooral af van de omgeving waarin iemand zich bevindt.
Plaats een individu in een omgeving waar legaal gedrag beloond wordt en
illegaal gedrag weinig tot niets oplevert, dan is de persoon niet crimineel.
Plaats hetzelfde individu in een omgeving waar het omgekeerde geldt, dan
is die persoon wel crimineel. Persoonlijke voorkeuren spelen een onderge-
schikte rol. Om een voorbeeld te geven: het declareren van een niet-zakelijk
diner door de burgemeester heeft meer te maken met de mogelijkheden
hiervoor in het hier en nu dan met zijn jeugd. Sommige criminologen kun-
nen deze notie overigens volledig onderschrijven, zo laat dit citaat uit een
essay van Edwin Sutherland zien:
“The assumption that an offender must have some such pathological dis-
tortion of the intellect or the emotions seems to be absurd (…), and if it is
absurd regarding the crimes of businessmen, it is equally absurd regarding
the crimes of persons in the lower economic class.” (Sutherland, 2009: 70)
41
Met andere woorden: wie van zichzelf denkt weinig tot geen criminele
neigingen te hebben, zou zich wel eens kunnen vergissen. Het zijn misschien
meer de omstandigheden waarin men zich bevindt dan de voorkeur om zich
aan de wet te houden. Empirisch onderzoek laat zien dat illegaal gedrag
sterk van de omgeving afhangt, en dat veel mensen dus weinig principieel
zijn (Dur en Vollaard, 2012).
2.3	 Van scooterdiefstal tot knoeien met
derdengeldenrekeningen
Het keuzeperspectief op illegaal gedrag biedt een brede kijk op criminali-
teit. Het omvat alle vormen van het overtreden van de wet door iedereen.
Voor bijvoorbeeld een rederij is het illegaal lozen van olie op de Noordzee
interessant (een uitdaging voor het KLPD Unit Noordzee), voor een notaris
knoeien met derdengeldenrekeningen (een uitdaging voor de Dienst Nati-
onale Recherche) en voor een hangjongere het stelen van een scooter (een
uitdaging voor onder meer de lokale politie).
Het debat over criminaliteit richt zich sterk op diefstal-, gewelds- en drugsde-
licten gepleegd door voornamelijk jonge, laagopgeleide mannen. De discus-
sie over de relatie tussen de stand van de economie en de criminaliteit is daar
geen uitzondering op (zie bijvoorbeeld Mustard, 2010). Het gaat al snel over
een stijging van woninginbraken in tijden van economische crisis – niet over
de vraag hoe belastingontduiking, overtreding van milieuwetten, uitkerings-
fraude, enz. zich verhouden tot de stand van de economie.
Deze beperkte kijk heeft wellicht te maken met het feit dat delicten als
woninginbraak, straatroof, enz.van oudsher goed gemeten worden. Zonder
goede gegevens is het moeilijk onderzoek te doen – en zonder cijfers kan
een politicus geen punt maken van het feit dat een of andere vorm van
criminaliteit stijgt. Kortom, wat niet gemeten wordt, bestaat niet. Dit argu-
ment begint langzaam te vervallen getuige bijvoorbeeld het uitgebreide
cijfermateriaal over een brede verzameling overtredingen in de jaarlijkse
42
publicatie ‘Criminaliteit en Rechtshandhaving’ van het Centraal Bureau voor
de Statistiek en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie-centrum
van het Ministerie van Justitie (Kalidien et al. 2011, vooral tabellen bij hoofd-
stukken 8 en 10). Angstgevoelens zijn een mogelijke, diepere oorzaak van
deze beperkte kijk op criminaliteit. Crimineel gedrag van jonge mannen die
inbreken, drugs dealen en een oma van haar tas beroven boezemt wellicht
meer angst in dan crimineel gedrag van advocaten, ondernemers, notaris-
sen en burgemeesters. De maatschappelijke schade van het criminele gedrag
van de laatste groep is naar alle waarschijnlijkheid veel groter dan van de
eerste groep (Sutherland, 1949), maar dat is niet waar het publiek primair op
aanslaat.
De politie heeft natuurlijk te maken met politieke prioriteiten als jeugdcri-
minaliteit, maar het taken-pakket is veel breder. Sommige vormen van crimi-
naliteit zijn de verantwoordelijkheid van andere diensten, denk bijvoorbeeld
aan uitkeringsfraude en illegale prijsafspraken, maar het takenpakket is zo
breed, dat we het in een analyse van de relatie tussen economie en criminali-
teit noodzakelijkerwijs breed moeten zien.
3.	 Te verwachten effecten op de criminaliteit
Nu het duidelijk is waarom een relatie tussen de stand van de economie en
criminaliteit kán bestaan, is een logische vervolgvraag wat de mechanismen
zijn achter deze relatie. Een wijdverbreide gedachte is dat economische
tegenspoed meer criminaliteit betekent en vice versa, maar dat is onjuist. De
relatie ligt niet zo eenvoudig, en is soms omgekeerd.
3.1	Tijdshorizon
Om inzicht te krijgen in de relatie tussen economie en criminaliteit is aller-
eerst de tijdshorizon belangrijk. De strategische personeelsprognose van
de politie kijkt ongeveer 10 jaar vooruit. Voor een econoom die ramingen
43
maakt is dat de lange termijn, maar in zo’n tijdsbestek zijn veranderingen in
de welvaart en de economische structuur beperkt. Denk maar eens wat er in
de afgelopen tien jaar, dus sinds 2002, economisch gezien veranderd is. Aan
de ene kant is dat veel, gezien de totaal onverwachte kredietcrisis en eurocri-
sis. Maar het BBP per hoofd van de bevolking, een veel gebruikte indicator
voor het welvaartsniveau, is in deze tien jaar weinig veranderd (een stijging
van minder dan tien procent, gecorrigeerd voor inflatie). De inkomenson-
gelijkheid in Nederland is al sinds eind jaren zeventig relatief laag, en is de
laatste tien jaar goeddeels ongewijzigd gebleven (Centraal Bureau voor de
Statistiek, 2012). Structureel lijkt de Nederlandse economie gezond – de
financiële sector daargelaten (De Vos, 2012).
Voor de strategische personeelsprognose gaat het daarom om beperkte
schommelingen in economische grootheden (op de lange termijn betekent
meer welvaart meer criminaliteit, omdat welvaart gelegenheid tot crimina-
liteit schept. Zie Van Dijk, 2008). Belangrijkste variabelen zijn de groei van
het BBP, de ontwikkeling van de reële lonen, de inkomensongelijkheid en de
werkloosheid. Natuurlijk is het mogelijk dat relatief beperkte economische
ontwikkelingen grote gevolgen hebben voor de criminaliteit, daar gaan we
nu op in.
3.2	 Theorie vs. empirisch bewijs voor relatie economie-
criminaliteit
Hieronder geef ik voor verschillende vormen van criminaliteit aan welke
mechanismen steken achter de relatie economie-criminaliteit en wat voor
empirisch bewijs er bestaat voor deze relatie.
Veelvoorkomende criminaliteit (criminaliteit voornamelijk gepleegd door
jonge, laagopgeleide mannen)
Het gaat hier om diefstal-, gewelds- en drugsdelicten als woninginbraak,
autokraak, mishandeling, straathandel in verdovende middelen, enz.,
kortom, ‘de criminaliteit’ in de volksmond. Lagere lonen en minder werkge-
44
legenheid kunnen legale activiteiten minder lonend maken ten opzichte van
illegale activiteiten (Ehrlich, 1973). Vanuit deze theorie leidt economische
tegenspoed tot meer criminaliteit. Dit is het zogenoemde motivationele
aspect. Hoe rationeel mensen in de praktijk handelen is nog maar de vraag.
De vertaling van beloningsverschillen naar illegale activiteiten is zeker niet
een-op-een. Onderzoek heeft meerdere malen laten zien dat crimineel
gedrag in de praktijk niet loont (Wilson en Abrahamse, 1992; Levitt en
Venkatesh, 2000; Reilly et al., 2012). Naast het motivationele aspect bestaat
er het gelegenheidsaspect. Mensen die minder uren op werk zitten, zien
wellicht sneller criminele mogelijkheden buiten het werk, zoals diefstal,
vandalisme en geweld (ervan uitgaande dat het niveau van criminaliteit op
het werk lager is dan criminaliteit buiten het werk, wat is te verwachten
gegeven het over het algemeen hoger niveau van toezicht op het werk).
Het gelegenheidsaspect heeft echter twee kanten, zoals Felson en Boba
(2010) betogen. Zo zijn mensen zonder werk vaker thuis, waardoor de moge-
lijkheden tot woninginbraak afnemen. Daarnaast kan een lager besteedbaar
inkomen als gevolg van economische tegenwind resulteren in minder uit-
gaan en minder drankconsumptie, waardoor de criminaliteit daalt in plaats
van stijgt.
Economische tegenspoed in de legale sector hoeft natuurlijk niet altijd de
beloning van illegale activiteiten vergeleken met die van legale activiteiten
te vergroten. Het is het mogelijk dat het rendement op sommige illegale
activiteiten meebeweegt met het rendement op legale activiteiten. Tegen-
wind in de legale economie gaat dan samen met tegenwind in illegale acti-
viteiten en vice versa. Om een voorbeeld te geven: de koperdiefstal nam toe
toen wereldwijde economische groei de prijzen van grondstoffen in de jaren
tot de crisis opjoeg. Politie Haaglanden gaf aan dat de diefstal van goud en
zilver om dezelfde reden toenam (persoonlijke communicatie, januari 2012).
Deze vormen van diefstal hangen dus positief samen met de economische
cyclus.
Lange tijd bestond geen overtuigend empirisch bewijs voor een relatie tus-
sen economische ontwikkelingen en het aantal diefstal- en geweldsdelicten.
45
De laatste tien jaar zijn dankzij methodologische vernieuwingen betrouw-
baarder studies verricht. Die laten wel een ongunstig effect van economische
tegenwind zien voor diefstal, niet voor geweld (Mustard, 2010). De effecten
op diefstal blijken zich, weinig verrassend, te concentreren onder jonge,
laagopgeleide mannen. Het effect van veranderingen in de lonen voor laag-
betaalde arbeid blijkt groter dan dat van werkloosheid. Een mogelijke reden
is dat meer structurele veranderingen in de beloning voor legale arbeid
een groter verschil maken dan korte termijn fluctuaties in de werkloosheid.
Omdat criminaliteit een sterk lokale component heeft, blijkt de relatie tussen
economie en criminaliteit tussen gebieden te verschillen (ibid.). Gemiddeld
genomen is de relatie niet sterk: 1 procent meer werkloosheid zou resulteren
in grofweg 1 procent meer vermogenscriminaliteit (Levitt, 2004: 170).
Witteboordencriminaliteit
Witteboordencriminaliteit is zeer veelsoortig. De relatie tussen economie
en criminaliteit zal afhangen van het type delict. Zo zal het aantal geval-
len van faillisementsfraude naar verwachting negatief samenhangen met
de economische cyclus, simpelweg omdat faillisementen meer voorkomen
bij economische tegenwind. Het aantal milieudelicten door bedrijven zal
daarentegen naar verwachting positief gerelateerd zijn aan de mate van
economische activiteit. Bijvoorbeeld: minder scheepvaart op de Noordzee
tijdens de huidige economische crisis betekent ook minder illegale lozingen.
Hetzelfde kan gelden voor fraude. Minder vastgoedtransacties betekent
bijvoorbeeld minder mogelijkheden voor fraude door notarissen. Ook lijkt de
druk op frauduleuze praktijken in de financiële sector en op het knoeien met
boekhoudingen toe te nemen in hoogconjuctuur. Het volgende citaat van
Alan Greenspan, oud-voorzitter van het stelsel van centrale banken in de VS,
is instructief:
“An infectious greed seemed to grip much of our business community (…). It
is not that humans have become any more greedy than in generations past.
46
It is that avenues to express greed have grown so enormously.” (Alan Green-
span, 2002, hoorzitting voor het congres).
Voorbeelden waarin witteboordencriminaliteit afneemt bij economische
tegenspoed zijn er te over, maar voorbeelden van het tegendeel zijn er ook.
Generalisaties zijn niet goed mogelijk. Voor zover mij bekend bestaat er
geen systematisch en methodologisch betrouwbaar empirisch onderzoek
naar de samenhang van witteboordencriminaliteit en de economische cyclus.
Het geven van een schatting van het aantal delicten is al een grote uitda-
ging, laat staan het verklaren van de trend in het aantal delicten.
Duidelijk is wel dat dat de aanpak van witteboordencriminaliteit grotere
politieke prioriteit krijgt door een economische crisis. Dat viel Edwin Suther-
land al op na de crisis van de jaren dertig (Sutherland, 1949). Hetzelfde gold
na het knappen van de internet-boomen de schandalen die toen naar buiten
kwamen (Gobert en Punch, 2006). Het is te verwachten dat dit opnieuw het
geval is na de kredietcrisis – vooral omdat laakbaar en mogelijk crimineel
gedrag van mensen werkzaam in de financiële sector een van de oorzaken is
van de crisis.
Georganiseerde criminaliteit
De georganiseerde criminaliteit lijkt wat losser te staan van de legale econo-
mische bedrijvigheid dan de witteboordencriminaliteit. Opnieuw zijn zowel
voorbeelden te noemen van een positieve als een negatieve relatie met de
economische cyclus. Mensensmokkel neemt wellicht af gedurende een eco-
nomische neergang: de omvang van migratiestromen hangt sterk samen met
de stand van de economie in het bestemmingsland (Borjas, 1999). De vraag
naar drugs kan zowel positief als negatief samenhangen met schommelin-
gen in economische activiteit. Voor drugs als uitvlucht is de relatie wellicht
negatief, voor prestatiebevorderende drugs als cocaïne en uitgaansdrugs als
xtc is de relatie wellicht positief. Empirisch onderzoek op dit terrein is heel
beperkt, en voor zover mij bekend richt zich dat niet op de relatie met de
47
economische conjunctuurbeweging. Kortom, hoe de aard en omvang van de
georganiseerde misdaad samenhangt met economische ontwikkelingen is
onbekend.
4.	Conclusies
De relatie tussen de economische conjunctuur en de criminaliteit is veel com-
plexer dan vaak gedacht. Het is niet zo dat een economische neergang meer
criminaliteit betekent. Voor een dergelijke relatie bestaat alleen bewijs voor
vermogensdelicten gepleegd door jonge, vaak laagopgeleide mannen. Deze
relatie is bovendien niet sterk. Een economische neergang kan net zo goed
geen duidelijk effect hebben op criminaliteit – dit geldt bijvoorbeeld veel-
voorkomende geweldsdelicten – als een drukkend effect op de criminaliteit:
denk bijvoorbeeld aan milieudelicten gepleegd door bedrijven.
Een inschatting doen hoe bij de huidige economische tegenwind, die naar
verwachting nog een aantal jaren aanhoudt, de criminaliteit zich ontwikkelt,
is daarmee onmogelijk. Daar komt bij dat de ramingen van de economische
ontwikkeling zelf al zeer onzeker zijn – en nu in het bijzonder gegeven de
onduidelijkheid over het verdere verloop van de eurocrisis.
Inschattingen van de ontwikkeling in de criminaliteit zijn sowieso van
beperkte relevantie voor het werk van de politie, omdat politieke prioritei-
ten het werk wellicht meer bepalen dan het volume en type delicten. Dit
geldt met name voor de aanpak van de witteboordencriminaliteit en de
georganiseerde misdaad. Politieke prioriteiten staan echter niet geheel los
van de economische cyclus. In tijden van economische crisis – en zeker nu die
voor een deel het gevolg is van laakbaar, dan wel crimineel gedrag van men-
sen werkzaam in de financiële sector – krijgt de aanpak van witteboorden-
criminaliteit grotere politieke prioriteit. Als bankiers, financieel adviseurs,
accountants en ondernemers niet langer als helden maar als boeven worden
gezien, zal naar verwachting de werkdruk van de politie op het terrein van
de witteboordencriminaliteit toenemen.
48
Referenties
-	 Borjas, George J., 1999, The economic analysis of immigration,
in:OrleyAshenfelter en David Card (red.), Handbook of Labor Economics,
Elsevier, Amsterdam, 1697-1760.
-	 Centraal Bureau voor de Statistiek, 2012, Welvaart in Nederland, Den
Haag.
-	 Centraal Planbureau, 2012, Juniraming 2012, Den Haag.
-	 Dijk, Jan van, 2008, The world of crime: breaking the silence on problems
of security, justice and development across the world, Sage, Thousand
Oaks (CA).
-	 Dur, Robert en Ben Vollaard, 2012, The power of a bad example. A field
experiment in household garbage disposal, Tinbergen Institute working
paper, Rotterdam/Tilburg.
-	 Ehrlich, Isaac, 1973, Participation in Illegitimate Activities: A Theoretical
and EmpiricalInvestigation, Journal of Political Economy, 81 (3), 521-565.
-	 Felson, Marcus en Rachel Boba, 2010, Crime and Everyday Life, 4th edition,
Sage, Los Angeles.
-	 Gobert, James en Maurice Punch, 2006, Because they can: motivations and
intent of white-collar criminals, in: Henry Pontell en Gilbert Geis (red.),
International Handbook of White-Collar Crime and Corporate Crime, Sprin-
ger, New York, 98-122.
-	 Huizinga, Free en Bert Smid, 2004, Vier vergezichten op Nederland,
Koninklijke De Swart.
-	 Kalidien, S. en N.E. de Heer-de Lange (red.), 2011, Criminaliteit en rechts-
handhaving 2010. Ontwikkelingen en samenhangen, Reeks Onderzoek en
beleid nr. 298, CBS/WODC, Den Haag.
-	 Levitt, Steven en SudhirVenkatesh, 2000, An economic analysis of a drug-
selling gang’s finances, The Quarterly Journal of Economics, 20, 755-789.
-	 Levitt, Steven, 2004, Understanding why crime fell in the 1990s, Journal of
Economic Perspectives, 18(1), 163-190.
-	 Mustard, David, 2010, How do labor markets affect crime? New evidence
on an old puzzle, in: Bruce Benson and Paul Zimmerman (eds.), Handbook
49
on the Economics of Crime, Edward Elgar Publishing, New York.
-	 Reilly, Barry, Neil Rickman en Robert Witt, 2012, Robbing banks: crime does
pay – but not very much, Significance, 9(3), 17-21.
-	 Sutherland, Edwin, 1949, White Collar Crime, Dryden Press, New York.
-	 Sutherland, Edwin, 2009, Crime of Corporations, in: Gilbert Geis (red.),
White-collar criminal. The offender in business and the professions, Trans-
action Publishers, New Brunswick (NJ), 57-70.
-	 Vos, Aart de, 2012, Nederland puissant rijk maar gierig als een oude vrek,
MeJudice.
-	 Wilson, James Q. en Allan Abrahamse, 1992, Does crime pay?,Justice Quar-
terly, 9(3), 359-377.
50
Maarten Davelaar,
Onderzoeker, verbonden aan het
Hilde Verwey-Jonkerinstituut.
Foto: Christiaan Krouwels, Utrecht
51
3.	Geestelijke gezondheidzorg en maatschappe-
lijke ondersteuning in tijden van bezuinigin-
gen: wat zijn de gevolgen voor de politie?
Maarten Davelaar, Inge Bakker, Ron van Wonde-
ren, Hans Boutellier, Hilde Verwey-Jonkerinstituut
Dit essay verkent maatschappelijke ontwikkelingen vanuit het perspectief
van de geestelijke volksgezondheid in relatie tot de veiligheid van bur-
gers. Met welke risico’s en risicogroepen krijgt de politie in de toekomst te
maken? Onze verkenning start met een beschrijving van de uitgangssituatie:
de huidige complexe netwerkmaatschappij en de gevolgen daarvan voor
burgers en politie. Vervolgens gaan wij dieper in op ontwikkelingen in de
geestelijke gezondheidszorg die de komende jaren de agenda zullen bepa-
len. Daarna besteden we aandacht aan een aantal belangrijke risicogroepen
waarbij psychische problemen spelen: dak- en thuislozen, verslaafden, licht
verstandelijk gehandicapten en solistische dreigers. We sluiten af met enige
conclusies voor de oriëntatie van de politieorganisatie.
1.	 Een vergrijzende netwerkmaatschappij in tijden van
economische crisis
We leven in een complexe netwerkmaatschappij (Boutellier, 2007) en wor-
den belaagd door economische crises en vergrijzing van de bevolking. Die
netwerkmaatschappij is het resultaat is van grote processen: SCP directeur
Schnabel (2004) vatte ze eerder samen als: individualisering, informalisering,
internationalisering, intensivering en informatisering. De samenleving is op
vele vlakken pluriformer geworden. Het belang van collectieve identiteiten
en grote gemeenschappen is afgenomen. Burgers nemen deel aan velerlei
netwerken die bepalend zijn voor hun identiteit.
De gevolgen van individualisering voor sociale relaties kunnen worden
opgevat als een ‘gelijktijdig toenemende sociale afstand en sociale nabijheid’
52
(Van der Veen, 2004). Mensen zijn enerzijds onderling minder afhankelijk
van elkaar en van de traditionele instituties. Anderzijds neemt de afhanke-
lijkheid van anderen ook weer toe; we moeten het hebben van omvattende
productienetwerken en de arrangementen van de moderne verzorgings-
staat. Tegelijkertijd zijn mensen assertiever geworden in het vormgeven van
het eigen leven. Zij streven naar behoud en ontwikkeling van hun eigen
identiteit en willen hun leven zelf in de hand hebben. De geïntensiveerde
vrijheidsbeleving leidt regelmatig tot normoverschrijding (Boutellier 2007).
De intensivering van het samenleven vergroot ook de kans op uitsluiting.
Kwetsbare burgers kunnen het tempo van de maatschappelijke ontwik-
kelingen, maar ook van het dagelijks leven nauwelijks bijhouden. Het zelf
actief plannen van je leven vereist cognitieve en sociale capaciteiten die niet
iedereen bezit (Schnabel, 2004).
Nederland kent veel ongelijkheden in de mogelijkheden van burgers om hun
individuele ambities en belangen te realiseren (Bijl, 2012). Toegang hebben
tot en gebruik kunnen maken van de verschillende vormen van sociaal, cultu-
reel en financieel kapitaal zijn bepalend voor de kwaliteit van leven. Tussen
mensen met een hoge opleiding en degenen met een lager onderwijsniveau
bestaan aanzienlijke verschillen (Bijl, 2012, Bovens, 2012).1
Het SCP stelt dat
deze verschillen hardnekkig zijn en waarschuwt ervoor dat door de verslech-
terde economische vooruitzichten extra aandacht geboden is voor kwetsbare
groepen (Bijl, 2012). In Nederland zijn er groepen mensen die niet of nauwe-
lijks participeren en weinig tot geen sociaal netwerk hebben. Het gaat vooral
om ouderen, laagopgeleiden en werklozen. Deze groep is de laatste jaren
verdubbeld naar zo’n vier procent van de bevolking (Bijl, 2012).
Bovendien kan een samenleving met een grote diversiteit aan normatieve
kaders, leefstijlen en opvattingen mensen ook in andere opzichten onzeker
maken. Sommigen zijn ontvankelijk voor ‘grote verhalen’ die op alles een
helder antwoord geven, wat radicalisering en extremisme in de hand kan
1	 Zo leven hoogopgeleiden gemiddeld zeven jaar langer dan laagopgeleiden en heb-
ben de laatstgenoemdem ook een tweemaal grotere kans op een psychische stoornis
dan hoger opgeleiden.
53
werken (Van den Bos, Loseman en Doosje, 2009). Daarenboven is er met
de internationale migratie een groter potentieel ontstaan van kwetsbare
burgers.
We leven kortom in een hectische tijd, met veel keuzestress en druk tot
presteren. Mensen die in een rustige, gestructureerde omgeving goed func-
tioneren, kunnen in die omstandigheden psychisch in de war raken (RMO
2007). Meer dan veertig procent van de Nederlanders krijgt in zijn leven te
maken met een psychische stoornis. Daaronder vallen bijvoorbeeld depres-
sie, ADHD, angststoornissen, schizofrenie en dementie. De meeste mensen
zoeken hulp voor hun aandoening, maar slechts een vijfde bezoekt de
geestelijke gezondheidszorg (GGZ). In 2009 vond een miljoen behandelingen
plaats in de tweedelijns ggz, inclusief verslavings- en forensische zorg. Het
beroep op de GGZ is met 87% gegroeid sinds 2001 (GGZ Nederland, 2010). In
de Nederlandse Jeugdinrichtingen neemt de psychiatrische problematiek toe
(Slobogin, 2006; Doreleijers, 2004). Huiselijk geweld is ook een veel voorko-
mend maatschappelijk probleem waar ggz-problematiek vaak een duidelijke
rol speelt (zie o.a. Lünnemann & Bruinsma, 2004; Ferwerda, 2008, 2009).
Tegelijk moet worden geconstateerd dat de complexe samenleving een rela-
tief onmachtige nationale overheid kent (Boutellier, 2007, Castells, 2000). Zij
heeft het moeilijk bij het laten gelden van gezag. Daar komt bij dat proble-
men op het terrein van de openbare orde vaak ook een ‘zorg’ kant hebben.
In de loop der jaren heeft de politie steeds meer te maken gekregen met
mensen met (ernstige) psychische problemen, in de verlening van noodhulp
en als handhaver van de openbare orde (twee van de drie kerntaken van
de politie). Geschat wordt dat tussen de twintig en dertig procent van het
politiewerk ggz-gerelateerd is. De toename van psychisch zwakkeren die in
een ambulante setting verblijven, een toename van zorgmijders en bezuini-
gingen op de geestelijke gezondheidszorg zullen leiden tot meer incidenten,
zo verwacht de Amsterdamse Korpschef Pieter-Jaap Aalbersberg (Politie
Amsterdam-Amstelland, 2012). Politie en ggz hebben – overigens niet voor
het eerst – initiatieven genomen om de samenwerking te versterken.
54
2.	 Ontwikkelingen rond de geestelijke volksgezondheid en
maatschappelijke ondersteuning
We zagen hierboven dat het beroep op de tweedelijns ggz (inclusief de
verslavings- en forensische zorg) enorm is gestegen. Veel cliënten hiervan
(42%) ontvangen een korte behandeling.2
De politie heeft relatief vaak te
maken met mensen die ernstige psychische problemen hebben. De groep
patiënten met Ernstige Psychische Aandoeningen (EPA) wordt door de Raad
voor Volksgezondheid en Zorg op 160.000 – 180.000 patiënten geschat. Deze
groep mensen ontvangt vaak langdurig zorg en verblijft ook regelmatig in
een ggz-voorziening, bijvoorbeeld in beschermde woonvoorzieningen in
een wijk (GGZ Nederland, 2010). We lichten enkele cruciale ontwikkelingen
nader toe.
2.1.	 Groei zorgvraag en grenzen aan de toegankelijkheid
De toename van het aantal behandelingen wordt grotendeels toegeschreven
aan het normaler worden van het zoeken van hulp en betere toegankelijk-
heid van deze zorg. Toch is kennelijk ook sprake van (steeds weer nieuwe)
aanwas van verwarden, zorgmijders en anderen. Daarnaast speelt een ande-
re attitude bij de burgers een rol: overlast wordt minder getolereerd, en bur-
gers hebben geleerd de buren minder met rust te laten: problemen (huiselijk
geweld, vereenzaming, vervuiling) worden eerder gemeld, ook of juist bij
de politie. Een andere verklaring is dat de interculturalisatie van de ggz nog
een grote slag behoeft. Binnen migrantengemeenschappen is sprake van een
lage ‘consumptie’ van ggz-hulp, terwijl de problematiek er vaak aanzienlijk is
(zie o.a. Rijkschroeff et al. 2003). De blijvende aanwas van nieuwe zorgmij-
ders (zoals vereenzamende ouderen) én nieuwe drempels om de groei van
de ggz te remmen3
, zorgen ervoor dat ggz-gerelateerde incidenten waarbij
in eerste instantie de politie in beeld komt, zullen blijven toenemen.
2	 Dit is een behandeling die minder dan drie maanden duurt.
3	http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/geestelijke-gezondheidszorg/vergoeding-
van-ggz
55
2.2.	Vermaatschappelijking
Van het streven naar vermaatschappelijking van de zorg is al langere tijd
sprake. Vanuit het oogpunt van de kwaliteit van leven van de patiënten
werd het van belang geacht om mensen niet meer in instituties (‘gekkenpa-
viljoens in het groen’) onder te brengen, maar in kleinschalige woonvoor-
zieningen in gewone wijken, omgeven met de juiste zorg en begeleiding.
Meer recentelijk kwam daar het argument bij dat het bieden van ambulante
zorg ook een bijdrage zou kunnen leveren aan het beheersen van de kosten.
Opmerkelijk genoeg is tussen 2002 en 2012 het aantal bedden in de ggz ver-
der toegenomen. De-institutionalisering heeft tot dusverre minder plaatsge-
vonden dan in landen als Engeland en Denemarken. Wanneer we ambulante
zorg aan huis beschouwen als een eerste stap en bredere maatschappelijke
ondersteuning als een tweede stap naar sociale inclusie, dan loopt Nederland
niet voorop (Van Hoof et al., 2011). Mogelijke alternatieven voor ‘bedden’
variëren in de mate waarin een beroep wordt gedaan op professionele
zorg en informele zorg en steun, van vrijwilligers (maatjes, buddy’s) of van
buurtgenoten, familie en vrienden. Een tussenvorm – kleinschalig wonen
met lichtere en zwaardere vormen van begeleiding – wordt geboden door
de instellingen voor Beschermd en Begeleid wonen. Het blijkt dat het aantal
beschermd wonende cliënten tussen 2006 – 2009 met 45% is toegenomen.4
Maar met name deze categorie ligt om financiële redenen onder vuur en de
overheid streeft naar ‘uitplaatsing’ van mensen met de lichtste zorgzwaarte-
pakketten. 5
In juni 2012 sloot minister Schippers (VWS) een akkoord met zorgaanbieders,
beroepsverenigingen, zorgverzekeraars en cliënten- en familieorganisaties
over de toekomst van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Kwaliteit en
betaalbaarheid staan voorop. De zorg wordt voortaan zo dicht mogelijk om
de patiënt georganiseerd, door een omslag van klinisch naar ambulant, van
4	 Het gaat om een toename van 5548 naar 8061 cliënten.
5	 http://www.socialevraagstukken.nl/site/2012/07/26/waanvoorstelling-zelfstandig-
wonen-voor-psychiatrische-patient/
56
tweede lijn naar eerste lijn, van eerste lijn naar huisarts en van huisarts naar
meer zelfmanagement.
2.3.	 Beveiliging en behandeling
Een volgende belangrijke trend is de verschuiving naar nadruk op zwaardere
problematiek in de ggz. De ggz kan een verplichtend karakter aannemen: er
bestaat forensische ggz en er is de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatri-
sche ziekenhuizen (Wet Bopz). Er ligt een wetsvoorstel zorg en dwang voor
mensen met een verstandelijke beperking of met dementie; en een wetvoor-
stel verplichte geestelijke gezondheidszorg dat zich richt op de sector geeste-
lijke gezondheidszorg.6
De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg verwacht
dat de nieuwe wetgeving zal leiden tot andere patiënten in de ggz: meer
delictplegers, meer verplichte ggz en meer ‘zorgwekkende zorgmijders’.
Voor een succesvolle invoering beveelt de Raad aan dat de ggz prioriteit
legt bij deze patiënten met een zware problematiek. Dat moet echter niet
in gesloten klinieken maar door inzet op ‘verdergaande ambulantisering’.7
De opbrengsten moeten liggen op het vlak van meer veiligheid (door goede
nazorg minder recidive) en betere behandeling van patiënten door niet
langer het delict maar de stoornis als aangrijpingspunt te nemen en mensen
naar werken en zelfstandig wonen te begeleiden. Binnen het kader van de
vermaatschappelijkte ggz groeit daarmee de groep strafrechtelijk relevante
gevallen in een ambulante setting.
2.4.	 Zwaartepunt bij lokale afstemming
Bovenstaande ontwikkelingen vragen om samenwerking op het snijvlak van
ggz en de veiligheidsketen, woningcorporaties, maatschappelijke opvang
en zorgvoorzieningen. Door de voortzettende decentralisatie hebben de
gemeenten een steeds grotere rol in de organisatie daarvan. De ggz heeft
6	http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/geestelijke-gezondheidszorg/vraag-en-
antwoord/wanneer-mag-iemand-gedwongen-worden-opgenomen-in-een-psychiatri-
sche-instelling.html
7	 Dit dient te geschieden door forse toename van de inzet van FACT (Functie Assertive
Community Treatment) teams: het bieden van multidisciplinaire bemoeizorg.
57
zich tot dusverre deels kunnen onttrekken aan regievoering door de lokale
overheid, maar dat zal gaan veranderen. De rol van de gemeente neemt
toe met de overdracht van landelijke voorzieningen uit het zorgstelsel naar
het lokale niveau in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
(Wmo). Dat zal onherroepelijk leiden tot een grotere invloed op de ggz:
lokale overheden zullen op samenwerking aansturen (ketens) en dit ook
kunnen afdwingen door een grote financiële invloed.
Deze beknopte verkenning van de ontwikkelingen in de geestelijke gezond-
heidszorg wijst samenvattend op een aantal trends die energie van de poli-
tieorganisatie zullen blijven vragen:
•	 Groei zorgvraag en grenzen aan de toegankelijkheid van de zorg.
•	 Vermaatschappelijking van de zorg.
•	 Verbinding van ‘justitie’ en ‘zorg’.
•	 Lokale samenwerking.
3.	 Risicogroepen uitgelicht
We bespreken hieronder een aantal specifieke risicogroepen waarbij psy-
chische problemen een grote rol spelen en die op de middellange termijn in
termen van noodhulp en het waarborgen van de veiligheid aandacht zullen
vergen van de politie en haar partners in de samenleving.
Buurtbewoners met psychiatrische problematiek: zorgmijders en begeleid
wonenden
De aanwezigheid in een buurt van bewoners met psychiatrische problema-
tiek kan leiden tot spanningen. Deze bewoners geven relatief vaak overlast,
zoals geluidsoverlast en vervuiling. De overlast kan leiden tot spanningen
omdat de overlast vaak langdurig is en de overlastveroorzakers niet of slecht
aanspreekbaar zijn. Ze worden vergroot doordat er geen of weinig contact
is tussen overlastgevers en hun buren, vaak vanwege angst, onzekerheid en
onwetendheid van beide kanten (Broekhuizen & Van Wonderen, 2012). Het
58
is niet altijd duidelijk wie de eerst aangewezene is om een geconstateerd
probleem aan te pakken: woningcorporaties, zorg- en hulpverleningsin-
stanties, de politie of de gemeente (Van Marissing en De Meere, 2011)? De
vraag blijft onder welke voorwaarden het zelfstandig wonen van psychiatri-
sche patiënten positief uitpakt voor patiënt en samenleving (Verplanke en
Duyvendak, 2010). Rond kleinschalige woonvoorzieningen zijn de problemen
in de regel minder. Ervaringen uit bijvoorbeeld Utrecht wijzen er op dat
met goede beheersafspraken en contact met omwonenden de overlast en
daarmee het beroep op politie, klein kan zijn. Steden als Rotterdam werken
inmiddels met een systeem dat een evenwichtige verspreiding van (woon)
voorzieningen over de wijken bevordert.
Dak- en thuislozen
Het profiel van daklozen wordt steeds diverser: meer families, meer vrou-
wen, meer jongeren, veel mensen nieuwe migranten (Davelaar en Kerstens,
2012). De traditionele clochard sterft uit. Veel dak- en thuisloze personen
kampen tevens met verslavingsproblemen en hebben psychische klachten
(Van Straaten et al., 2012, Snoek et al., 2008, Davelaar et al., 2005). Sinds de
invoering van het Plan van Aanpak Maatschappelijke opvang 2006 – 2013
(Tweede Kamer, 2005-2006), in de praktijk ook gericht op cliënten van de
verslavingszorg en ggz, is er veel veranderd in de benadering van dak- en
thuislozen.8
Binnen dat Plan werken de G4, het Rijk en aanbieders van zorg
en opvang aan de leefsituatie van mensen die dak- of thuisloos zijn (of dat
dreigen te worden) vanuit twee pijlers, een persoongerichte aanpak en een
sluitende samenwerking (integrale zorgketen) (Maas en Planije, 2010; Dave-
laar et al., 2007). Het doel is om enerzijds de verloedering en overlast terug
te dringen en anderzijds huisvesting, begeleiding en zorg te verbeteren. De
aanpak laat resultaten zien: de doelgroep is van de straat gehaald (middels
een zeer stringent opjaag- en boetebeleid) en overlast en criminaliteit vanuit
de groep (verslaafde) thuislozen is duidelijk afgenomen, het aanbod van
(semi)zelfstandige woonruimte is sterk gegroeid en de begeleiding is meer
op de persoon afgestemd. Ook zijn de G4 erin geslaagd om de instroom van
8	 In de G4 in 2006 geschat op 10.000 mensen.
59
nieuwe daklozen door huisuitzetting of ontslag uit een zorginstelling of
detentie in te perken (Tuynman et al., 2011). De ontwikkelingen in de ove-
rige 39 centrumgemeenten met een regiofunctie laten dezelfde trends zien.
Voor de middellange termijn zijn er ook zorgen. Zijn de zeer omvangrijke
investeringen in menskracht en financiën wel vol te houden? Ook in de
voorbije vette jaren is bovendien een aantal problemen niet voldoende
getackeld, zoals de aansluiting tussen jeugdzorg en vervolg-begeleiding voor
achtienplussers (Steketee et al, 2009). Ook beschikt een meerderheid van de
daklozen nog steeds niet over dagbesteding of werk (Verwijs et al. 2012, Van
Straaten et al., 2012). En hoe moet met de sterk gegroeide groep MOE-lan-
ders die op straat belandt worden omgegaan? Daarnaast zal de groep dak-
loze (niet uitzetbare) illegalen zeker niet afnemen en door de aangescherpte
regelgeving geen beroep meer kunnen doen op de officiële ketenzorg.
Psychische problemen komen onder hen veel voor. Verder zal de vergrijzing
van de bevolking leiden tot het vaker voorkomen van een aandoening als
dementie. Of dat zal leiden tot meer verwarde ouderen op straat is moeilijk
te voorzien. Het kan zijn dat door sociaal isolement ziekten te laat worden
gesignaleerd en incidenten met ouderen toenemen. Ook is het voorstelbaar
dat oudere mensen die om sociale of financiële redenen zelf onvoldoende
steun kunnen organiseren een beroep moeten gaan doen op laagdrempelige
hulp (inloop, dagopvang, voedselbanken).
Mensen met een verslavingsprobleem
Het druggebruik in Nederland is in vergelijking met andere Europese landen
en de VS gemiddeld tot laag te noemen (met uitzondering van xtc) en het
gebruik is de laatste jaren gestabiliseerd (Van Laar en Van Ooyen-Houben,
2009; Van Laar et al., 2011). De individuele gezondheidsrisico’s zijn door het
(preventieve) zorgbeleid in Nederland redelijk beheerst, maar risicogebruik
onder kwetsbare jongeren vormt een probleem. Het gebruik van cannabis is
gestabiliseerd, maar de hulpvraag is wel groter geworden. Hoeveel mensen
problemen krijgen door veel cocaïnegebruik is niet bekend. Tot 2004 is de
hulpvraag sterk gestegen, sindsdien is deze stabiel. Alcoholgebruik blijft
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024
De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024

More Related Content

Similar to De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024

Commissariaat van de toekomst (12) 2013 12-11
Commissariaat van de toekomst (12) 2013 12-11Commissariaat van de toekomst (12) 2013 12-11
Commissariaat van de toekomst (12) 2013 12-11Kim Covent
 
Netwerkend Werken en Intelligent Opsporen Een meervoudige uitdaging voor de N...
Netwerkend Werken en Intelligent Opsporen Een meervoudige uitdaging voor de N...Netwerkend Werken en Intelligent Opsporen Een meervoudige uitdaging voor de N...
Netwerkend Werken en Intelligent Opsporen Een meervoudige uitdaging voor de N...Twittercrisis
 
Bouwen aan een Community of Intelligence Succesvolle samenwerking rond Intell...
Bouwen aan een Community of Intelligence Succesvolle samenwerking rond Intell...Bouwen aan een Community of Intelligence Succesvolle samenwerking rond Intell...
Bouwen aan een Community of Intelligence Succesvolle samenwerking rond Intell...Twittercrisis
 
Een onderzoek naar het vertrouwen van burgers in de politie
Een onderzoek naar het vertrouwen van burgers in de politie Een onderzoek naar het vertrouwen van burgers in de politie
Een onderzoek naar het vertrouwen van burgers in de politie Twittercrisis
 
Criminaliteit en rechtshandhaving 2011
Criminaliteit en rechtshandhaving 2011Criminaliteit en rechtshandhaving 2011
Criminaliteit en rechtshandhaving 2011Twittercrisis
 
Burgers over opsporing en privacy
Burgers over opsporing en privacyBurgers over opsporing en privacy
Burgers over opsporing en privacyTwittercrisis
 
Artikel tv v 2014 3 weet wat je tweet
Artikel tv v 2014 3 weet wat je tweetArtikel tv v 2014 3 weet wat je tweet
Artikel tv v 2014 3 weet wat je tweetDick Roodenburg
 
S.M.A.R.T. politie (2) Samen
S.M.A.R.T. politie (2) SamenS.M.A.R.T. politie (2) Samen
S.M.A.R.T. politie (2) SamenKim Covent
 
Lessen in crisisbeheersing alphen ad rijn
Lessen in crisisbeheersing   alphen ad rijnLessen in crisisbeheersing   alphen ad rijn
Lessen in crisisbeheersing alphen ad rijnTwittercrisis
 
Onderzoeksrapport monitoring en analyse informatie (Inge Gorissen en Roy Joha...
Onderzoeksrapport monitoring en analyse informatie (Inge Gorissen en Roy Joha...Onderzoeksrapport monitoring en analyse informatie (Inge Gorissen en Roy Joha...
Onderzoeksrapport monitoring en analyse informatie (Inge Gorissen en Roy Joha...Roy Johannink Training Advies Onderzoek
 
Meer heterdaadkracht. Onderzoeksrapport over de rol van burgers bij directe o...
Meer heterdaadkracht. Onderzoeksrapport over de rol van burgers bij directe o...Meer heterdaadkracht. Onderzoeksrapport over de rol van burgers bij directe o...
Meer heterdaadkracht. Onderzoeksrapport over de rol van burgers bij directe o...Twittercrisis
 
Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...
Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...
Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...Twittercrisis
 
Geef de macht terug aan het volk
Geef de macht terug aan het volkGeef de macht terug aan het volk
Geef de macht terug aan het volkMatthijs Pontier
 
De valse romantiek van cocreatie - Het openbaar Ministerie en de burger
De valse romantiek van cocreatie - Het openbaar Ministerie en de burgerDe valse romantiek van cocreatie - Het openbaar Ministerie en de burger
De valse romantiek van cocreatie - Het openbaar Ministerie en de burgerTwittercrisis
 
Artikelintelligence
ArtikelintelligenceArtikelintelligence
ArtikelintelligenceFrank Smilda
 
Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009
Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009
Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009Politie 2.0
 
Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009
Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009
Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009Huub Stiekema Bsc, CISM,CITRM
 

Similar to De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024 (20)

Nim model
Nim modelNim model
Nim model
 
BMU_Welten_05
BMU_Welten_05BMU_Welten_05
BMU_Welten_05
 
Commissariaat van de toekomst (12) 2013 12-11
Commissariaat van de toekomst (12) 2013 12-11Commissariaat van de toekomst (12) 2013 12-11
Commissariaat van de toekomst (12) 2013 12-11
 
Netwerkend Werken en Intelligent Opsporen Een meervoudige uitdaging voor de N...
Netwerkend Werken en Intelligent Opsporen Een meervoudige uitdaging voor de N...Netwerkend Werken en Intelligent Opsporen Een meervoudige uitdaging voor de N...
Netwerkend Werken en Intelligent Opsporen Een meervoudige uitdaging voor de N...
 
Bouwen aan een Community of Intelligence Succesvolle samenwerking rond Intell...
Bouwen aan een Community of Intelligence Succesvolle samenwerking rond Intell...Bouwen aan een Community of Intelligence Succesvolle samenwerking rond Intell...
Bouwen aan een Community of Intelligence Succesvolle samenwerking rond Intell...
 
Een onderzoek naar het vertrouwen van burgers in de politie
Een onderzoek naar het vertrouwen van burgers in de politie Een onderzoek naar het vertrouwen van burgers in de politie
Een onderzoek naar het vertrouwen van burgers in de politie
 
Criminaliteit en rechtshandhaving 2011
Criminaliteit en rechtshandhaving 2011Criminaliteit en rechtshandhaving 2011
Criminaliteit en rechtshandhaving 2011
 
Burgers over opsporing en privacy
Burgers over opsporing en privacyBurgers over opsporing en privacy
Burgers over opsporing en privacy
 
Artikel tv v 2014 3 weet wat je tweet
Artikel tv v 2014 3 weet wat je tweetArtikel tv v 2014 3 weet wat je tweet
Artikel tv v 2014 3 weet wat je tweet
 
S.M.A.R.T. politie (2) Samen
S.M.A.R.T. politie (2) SamenS.M.A.R.T. politie (2) Samen
S.M.A.R.T. politie (2) Samen
 
Lessen in crisisbeheersing alphen ad rijn
Lessen in crisisbeheersing   alphen ad rijnLessen in crisisbeheersing   alphen ad rijn
Lessen in crisisbeheersing alphen ad rijn
 
Onderzoeksrapport monitoring en analyse informatie (Inge Gorissen en Roy Joha...
Onderzoeksrapport monitoring en analyse informatie (Inge Gorissen en Roy Joha...Onderzoeksrapport monitoring en analyse informatie (Inge Gorissen en Roy Joha...
Onderzoeksrapport monitoring en analyse informatie (Inge Gorissen en Roy Joha...
 
Meer heterdaadkracht. Onderzoeksrapport over de rol van burgers bij directe o...
Meer heterdaadkracht. Onderzoeksrapport over de rol van burgers bij directe o...Meer heterdaadkracht. Onderzoeksrapport over de rol van burgers bij directe o...
Meer heterdaadkracht. Onderzoeksrapport over de rol van burgers bij directe o...
 
Politie 2.0
Politie 2.0Politie 2.0
Politie 2.0
 
Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...
Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...
Opsporing Verzocht - Een quasi-experimentele studie naar de bijdrage van het ...
 
Geef de macht terug aan het volk
Geef de macht terug aan het volkGeef de macht terug aan het volk
Geef de macht terug aan het volk
 
De valse romantiek van cocreatie - Het openbaar Ministerie en de burger
De valse romantiek van cocreatie - Het openbaar Ministerie en de burgerDe valse romantiek van cocreatie - Het openbaar Ministerie en de burger
De valse romantiek van cocreatie - Het openbaar Ministerie en de burger
 
Artikelintelligence
ArtikelintelligenceArtikelintelligence
Artikelintelligence
 
Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009
Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009
Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009
 
Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009
Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009
Presentatie Landelijke Praktijkdag Functioneel Beheer 2009
 

More from Twittercrisis

Inrichtingsplan Nationale Politie
Inrichtingsplan Nationale PolitieInrichtingsplan Nationale Politie
Inrichtingsplan Nationale PolitieTwittercrisis
 
Realisatieplan Nationale Politie
Realisatieplan Nationale PolitieRealisatieplan Nationale Politie
Realisatieplan Nationale PolitieTwittercrisis
 
Ontwerpplan Nationale Politie
Ontwerpplan Nationale PolitieOntwerpplan Nationale Politie
Ontwerpplan Nationale PolitieTwittercrisis
 
Rapport posthumus - Evaluatieonderzoek in de Schiedammer parkmoord
Rapport posthumus - Evaluatieonderzoek in de Schiedammer parkmoordRapport posthumus - Evaluatieonderzoek in de Schiedammer parkmoord
Rapport posthumus - Evaluatieonderzoek in de Schiedammer parkmoordTwittercrisis
 
Kaplan and haenlein 2010 Users of the world, unite! The challenges and opport...
Kaplan and haenlein 2010 Users of the world, unite! The challenges and opport...Kaplan and haenlein 2010 Users of the world, unite! The challenges and opport...
Kaplan and haenlein 2010 Users of the world, unite! The challenges and opport...Twittercrisis
 
Eindrapport burgerparticipatie
Eindrapport burgerparticipatieEindrapport burgerparticipatie
Eindrapport burgerparticipatieTwittercrisis
 
Een beroep op de burger
Een beroep op de burgerEen beroep op de burger
Een beroep op de burgerTwittercrisis
 
Burgernet via Twitter (onderzoek)
Burgernet via Twitter (onderzoek)Burgernet via Twitter (onderzoek)
Burgernet via Twitter (onderzoek)Twittercrisis
 
Cocreatie 2.0 en virtueel buurtonderzoek
Cocreatie 2.0 en virtueel buurtonderzoekCocreatie 2.0 en virtueel buurtonderzoek
Cocreatie 2.0 en virtueel buurtonderzoekTwittercrisis
 
Veiligheid schreeuwt om innovatie
Veiligheid schreeuwt om innovatieVeiligheid schreeuwt om innovatie
Veiligheid schreeuwt om innovatieTwittercrisis
 
Moving Toward the Future of Policing (RAND)
Moving Toward the Future of Policing (RAND)Moving Toward the Future of Policing (RAND)
Moving Toward the Future of Policing (RAND)Twittercrisis
 
Hallo! over crisiscommunicatie en Zelfredzaamheid van burgers
Hallo! over crisiscommunicatie en Zelfredzaamheid van burgersHallo! over crisiscommunicatie en Zelfredzaamheid van burgers
Hallo! over crisiscommunicatie en Zelfredzaamheid van burgersTwittercrisis
 
De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...
De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...
De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...Twittercrisis
 
BIG SOCIETY, BIG DATA. THE RADICALISATION OF THE NETWORK SOCIETY
BIG SOCIETY, BIG DATA. THE RADICALISATION OF THE NETWORK SOCIETYBIG SOCIETY, BIG DATA. THE RADICALISATION OF THE NETWORK SOCIETY
BIG SOCIETY, BIG DATA. THE RADICALISATION OF THE NETWORK SOCIETYTwittercrisis
 
Online community policing - Rick de Haan
Online community policing - Rick de HaanOnline community policing - Rick de Haan
Online community policing - Rick de HaanTwittercrisis
 
We zijnallemaaltwitterspreeuwen
We zijnallemaaltwitterspreeuwenWe zijnallemaaltwitterspreeuwen
We zijnallemaaltwitterspreeuwenTwittercrisis
 
Publicatie nieuwe media_kans_voor_dienstverlening_en_interactie
Publicatie nieuwe media_kans_voor_dienstverlening_en_interactiePublicatie nieuwe media_kans_voor_dienstverlening_en_interactie
Publicatie nieuwe media_kans_voor_dienstverlening_en_interactieTwittercrisis
 
Use of social media in crisis communication (Kortom)
Use of social media in crisis communication (Kortom)Use of social media in crisis communication (Kortom)
Use of social media in crisis communication (Kortom)Twittercrisis
 

More from Twittercrisis (20)

Inrichtingsplan Nationale Politie
Inrichtingsplan Nationale PolitieInrichtingsplan Nationale Politie
Inrichtingsplan Nationale Politie
 
Realisatieplan Nationale Politie
Realisatieplan Nationale PolitieRealisatieplan Nationale Politie
Realisatieplan Nationale Politie
 
Ontwerpplan Nationale Politie
Ontwerpplan Nationale PolitieOntwerpplan Nationale Politie
Ontwerpplan Nationale Politie
 
Rapport posthumus - Evaluatieonderzoek in de Schiedammer parkmoord
Rapport posthumus - Evaluatieonderzoek in de Schiedammer parkmoordRapport posthumus - Evaluatieonderzoek in de Schiedammer parkmoord
Rapport posthumus - Evaluatieonderzoek in de Schiedammer parkmoord
 
Kaplan and haenlein 2010 Users of the world, unite! The challenges and opport...
Kaplan and haenlein 2010 Users of the world, unite! The challenges and opport...Kaplan and haenlein 2010 Users of the world, unite! The challenges and opport...
Kaplan and haenlein 2010 Users of the world, unite! The challenges and opport...
 
Eindrapport burgerparticipatie
Eindrapport burgerparticipatieEindrapport burgerparticipatie
Eindrapport burgerparticipatie
 
Een beroep op de burger
Een beroep op de burgerEen beroep op de burger
Een beroep op de burger
 
Burgernet via Twitter (onderzoek)
Burgernet via Twitter (onderzoek)Burgernet via Twitter (onderzoek)
Burgernet via Twitter (onderzoek)
 
Cocreatie 2.0 en virtueel buurtonderzoek
Cocreatie 2.0 en virtueel buurtonderzoekCocreatie 2.0 en virtueel buurtonderzoek
Cocreatie 2.0 en virtueel buurtonderzoek
 
Veiligheid schreeuwt om innovatie
Veiligheid schreeuwt om innovatieVeiligheid schreeuwt om innovatie
Veiligheid schreeuwt om innovatie
 
Moving Toward the Future of Policing (RAND)
Moving Toward the Future of Policing (RAND)Moving Toward the Future of Policing (RAND)
Moving Toward the Future of Policing (RAND)
 
Hallo! over crisiscommunicatie en Zelfredzaamheid van burgers
Hallo! over crisiscommunicatie en Zelfredzaamheid van burgersHallo! over crisiscommunicatie en Zelfredzaamheid van burgers
Hallo! over crisiscommunicatie en Zelfredzaamheid van burgers
 
De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...
De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...
De waarde van open data Keuzes en effecten van open-datastrategieën voor publ...
 
BIG SOCIETY, BIG DATA. THE RADICALISATION OF THE NETWORK SOCIETY
BIG SOCIETY, BIG DATA. THE RADICALISATION OF THE NETWORK SOCIETYBIG SOCIETY, BIG DATA. THE RADICALISATION OF THE NETWORK SOCIETY
BIG SOCIETY, BIG DATA. THE RADICALISATION OF THE NETWORK SOCIETY
 
Online community policing - Rick de Haan
Online community policing - Rick de HaanOnline community policing - Rick de Haan
Online community policing - Rick de Haan
 
We zijnallemaaltwitterspreeuwen
We zijnallemaaltwitterspreeuwenWe zijnallemaaltwitterspreeuwen
We zijnallemaaltwitterspreeuwen
 
Twitterhulpofhype
TwitterhulpofhypeTwitterhulpofhype
Twitterhulpofhype
 
Publicatie nieuwe media_kans_voor_dienstverlening_en_interactie
Publicatie nieuwe media_kans_voor_dienstverlening_en_interactiePublicatie nieuwe media_kans_voor_dienstverlening_en_interactie
Publicatie nieuwe media_kans_voor_dienstverlening_en_interactie
 
Kortom leidraad
Kortom leidraadKortom leidraad
Kortom leidraad
 
Use of social media in crisis communication (Kortom)
Use of social media in crisis communication (Kortom)Use of social media in crisis communication (Kortom)
Use of social media in crisis communication (Kortom)
 

De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024

  • 1. De toekomst begint vandaag! Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024 Directie HRM Nationale Politie
  • 2.
  • 3. Inhoudsopgave Voorwoord ............................................................................................................. 3 Ten geleide ............................................................................................................ 5 De papers in drie delen ......................................................................................... 7 Deel 1 Trends & ontwikkelingen ....................................................................... 17 1. Internationaal politiewerk in Nederland ............................................... 18 Prof. dr. mr. Hans Nelen 2. Economische ontwikkelingen en criminaliteit in Nederland ................ 34 Dr. Ben Vollaard 3. Geestelijke gezondheidzorg en maatschappelijke ondersteuning in tijden van bezuinigingen: wat zijn de gevolgen voor de politie? ....... 48 Drs. Maarten Davelaar e.a. Deel 2 Het Politievak .......................................................................................... 67 4. Nationale Politie, Dilemma’s voor de politie in maatschappij 3.0 ........ 68 Gevraagd: ‘de gevorderde diender’ Prof. dr. Henri Beunders 5. Vertrouwen in de politie ........................................................................ 88 Prof. dr. Pieter Winsemius e.a. 6. Hoe regel je ruimte? Over het belang en de betekenis van ruimte voor politieprofessionals (in de Nationale Politie) .............................. 104 Prof. dr. Mirko Noordegraaf
  • 4. Deel 3 Politieorganisatie & politiemedewerkers ............................................ 121 7. Relevantie van onzekerheden op de externe arbeidsmarkt voor de strategische personeelsplanning van de Nationale Politie ............ 122 Dr. Frank Cörvers 8. Hoe de politie vitaal, eigentijds en aantrekkelijk voor alle generaties kan zijn ............................................................................... 140 Dr. Aart C. Bontekoning 9. De politieorganisatie als flexibele organisatie .................................... 152 Dr. Anneke Goudswaard e.a. Over de auteurs ................................................................................................. 173
  • 5. 5 Voorwoord Met veel genoegen bied ik u deze bundel papers aan. Het zijn negen waar- devolle artikelen van evenzoveel wetenschappers, geschreven op uitnodi- ging van de Nationale Politie. De papers helpen ons bij onze verkenning van de toekomst. Er is immers veel gaande. Een belangrijke vraag die ons bezighoudt is: welk type politiemedewerker heeft de Nationale Politie in de toekomst nodig? Politiewerk is en blijft tenslotte mensenwerk. De waarde van deze papers is vooral dat de wetenschappers ons nieuwe ken- nis, adviezen en informatie geven waarmee wij direct aan de slag kunnen. Kennis over de betekenis van specifieke ontwikkelingen op het politie- werk, zoals de verwachte toename van het aantal kwetsbare groepen in de samenleving, de beperkte invloed van de economie op de criminaliteit en de complexere analyses die voor internationaal opsporingswerk nodig zijn. Adviezen om te zorgen voor de ‘gevorderde diender’ die zijn weg weet in de fysieke én virtuele wereld, die het vertrouwen van de burger heeft en zijn ruimte vindt in het werken met standaarden. Informatie over de ontwikke- lingen op de arbeidsmarkt, de verwachtingen van generaties en een schets van de politieorganisatie als flexibele organisatie. Kortom, u heeft een rijke oogst in handen. Ik wens u veel inspiratie! Leon Kuijs Kwartiermaker / beoogd directeur Bureau Kwartiermaker Nationale Politie i.o.
  • 6. 6
  • 7. 7 Ten geleide We leven in een dynamische, snelle fase. Grenzen vallen weg. Iedereen is overal bereikbaar. Nieuws verspreidt zich in hoog tempo via internet en social media. De bevolking vergrijst. Er is sprake van een wereldcrisis door handel in derivaten, de euro staat onder druk. Zomaar enkele voorbeelden van invloeden die ons leven veranderen. Wat betekenen al deze veranderingen voor het werk van de politie nu en in de toekomst? Wordt het politievak complexer? Aan welke eisen moet de politiemedewerker van de toekomst voldoen? En hoe groot is de vraag naar politiemedewerkers voor de verschillende politieprocessen? Ofwel, om welke aantallen gaat het? Antwoorden op deze vragen zijn nodig om te zorgen dat de Nationale Politie nu en straks over voldoende goed toegeruste mede- werkers beschikt. Alle reden dus om vanuit HRM aan de slag te gaan met de ontwikkeling van een strategische personeelsprognose voor de Nationale Politie. Onder de noemer ‘Het Politievak in 2020 – 2024’ zijn we begonnen en heb- ben we een eerste stap gezet: de uitwerking van een visie op het politievak en de kwaliteiten die nodig zijn om dit vak goed te kunnen vervullen. De uitkomst is beschreven in het document ‘De toekomst begint vandaag! 16 richtingaanwijzers voor de strategische personeelsprognose van de Nationale Politie. De volgende stap is het opstellen van de strategische personeelsprog- nose zelf. We hebben verschillende werkwijzen gevolgd om de ontwikkelingen in de maatschappij en in het politievak in kaart te brengen. We hebben expert- meetings georganiseerd en interviews gehouden met politiemedewerkers, vertegenwoordigers van organisaties in het veiligheidsdomein en andere stakeholders. Ook hebben we negen befaamde wetenschappers gevraagd om een item voor ons uit te diepen.
  • 8. 8 We zijn zeer verheugd dat zij hiertoe bereid zijn geweest. Hun bijdragen vindt u in deze bundel. Waardevolle adviezen waarmee we in het vervolg van het proces ons voordeel mee gaan doen. Dineke Oldenhof Kwartiermaker HRM Nationale Politie Bureau Kwartiermaker Nationale Politie i.o.
  • 9. 9 De papers in drie delen De negen papers gaan over thema’s die te maken hebben met de ontwikkeling van de strategische personeelsprognose. We hebben ze verdeeld in drie groepen: trends & ontwikkelingen, het politievak en politieorganisatie & politiemedewerkers. Deel I Trends & ontwikkelingen Trends en ontwikkelingen staan centraal in de eerste drie papers. Wat is de invloed van de internationale ontwikkelingen op het politiewerk? Zal de economische crisis tot meer criminaliteit leiden? En welke gevolgen kan dit hebben voor de zwakkeren in onze maatschappij? Deel II Het politievak In de tweede serie papers staan ontwikkelingen in het politievak centraal. De eerste paper gaat over vertrouwen en verbinding. Hoe kan de politie in onze pluriforme, complexe samenleving in verbinding blijven staan met de ver- schillende bevolkingsgroepen en met hen een duurzame relatie opbouwen? De tweede paper gaat over de dilemma’s waarmee de politie te maken krijgt door de opmars van internet en de social media. De derde paper gaat over de vraag: wat betekent professionele ruimte voor een politiemedewerker? Deel III Politieorganisatie & politiemedewerkers De derde serie papers gaat over de politiemedewerkers en de politieorgani- satie. Met welke ontwikkelingen op de arbeidsmarkt moeten we rekening houden? Wat verwachten toekomstige medewerkers van het werken bij de politie en wat is een flexibele politieorganisatie? De volledige papers zijn te vinden vanaf pagina 17. Een korte samenvatting van elk paper vindt op de volgende pagina’s.
  • 10. 10 De papers in het kort I Trends & ontwikkelingen Paper 1: Internationaal politiewerk in Nederland Prof. dr. mr. Hans Nelen Er zijn complexe analyses nodig om georganiseerde criminali- teit internationaal op te sporen Hoe ontwikkelt de Nederlandse politie zich in Europa als het gaat om de aanpak van de georganiseerde criminaliteit? En wat betekent dit voor de kwaliteiten van politiemedewerkers? Daarover gaat de eerste paper van professor Nelen van de Universiteit Maastricht. Nelen laat zien dat de criminele samenwerkingsverbanden geen duurzame, piramidale organisa- ties zijn, maar meer de kenmerken hebben van een netwerkorganisatie. Vanwege deze wijze van organiseren en het grensoverschrijdende karakter van de georganiseerde criminaliteit pleit hij ervoor dat ook in internationaal verband concepten als nodal governance en informatie-gestuurde opsporing worden ingevuld. Zijn pleidooi is belangrijk voor informatiemedewerkers en rechercheurs. Het veronderstelt bijvoorbeeld een bredere basisken- nis van geld-goederen-mensen-en informatiestromen. Welke bewegingen zijn gangbaar en welke wijken af van reguliere handelspatronen? Steeds vaker zullen data uit verschillende informatiebronnen aan elkaar moeten worden geknoopt. Dit vraagt van analisten de vaardigheid om aan de hand van – bij voorkeur wetenschappelijk onderbouwde – hypotheses verschil- lende datasystemen te bevragen. Nelen pleit verder voor een grotere rol van financiële en forensische experts bij het bepalen van de strategie en tactiek in opsporingsonderzoeken. Tenslotte wijst Nelen op de ontwikkelingen in cyberspace waardoor de aard en verschijningsvormen van de georganiseerde criminaliteit zullen veranderen. Ook hierop zal de Nationale Politie moeten inspelen, stelt Nelen.
  • 11. 11 Paper 2: Economische ontwikkelingen en criminaliteit in Nederland Dr. Ben Vollaard Politieke keuzes zijn meer bepalend voor het politiewerk dan de economische situatie Is er een relatie tussen economische ontwikkelingen en de criminaliteit? En zo, ja welke invloed heeft de economische situatie dan op criminaliteit? Vol- laard, universitair docent aan de economische faculteit Universiteit Tilburg, legt uit dat er inderdaad een relatie tussen economie en criminaliteit kan bestaan. Dat wil zeggen: als je ervan uitgaat dat illegaal gedrag een keuze is en niet het resultaat is van ingeboren en vroeg aangeleerde eigenschap- pen. Empirisch onderzoek waarin is aangetoond dat illegaal gedrag sterk van de omgeving afhangt en dat veel mensen weinig principieel zijn, onder- steunt het economische perspectief. Vraag is vervolgens: leidt economische tegenspoed tot meer criminaliteit? Het antwoord op deze vraag is niet zo eenvoudig. Vollaard vertelt dat er eigenlijk alleen bewijs is voor een lichte toename van veel voorkomende criminaliteit, met name diefstal. Het gaat om diefstal die voornamelijk door jonge mannen wordt gepleegd en waarbij sprake is van dalende lonen voor laagbetaald werk. Als het gaat om de wit- teboordencriminaliteit en georganiseerde misdaad is er geen bewijs. Er zijn voorbeelden dat deze vormen van criminaliteit bij economische tegenwind toenemen, maar er zijn ook voorbeelden van het tegendeel, aldus Vollaard. Wel verwacht hij dat de aanpak van witteboordencriminaliteit een grotere politieke prioriteit krijgt in tijden van economische crisis. Ook op het gebied van de georganiseerde criminaliteit is de politiek meer bepalend voor het werk van de politie dan de economische situatie.
  • 12. 12 Paper 3: Geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijk ondersteuning in tijden van bezuinigingen: wat zijn de gevolgen voor de politie? Drs. Maarten Davelaar e.a. Meer kwetsbare burgers betekent meer politiecapaciteit Onze maatschappij is een complexe netwerkmaatschappij. Wat betekent dit voor de zwakke groepen in onze samenleving? Maarten Davelaar en collega’s van het Hilde Verwey-Jonkerinstituut beantwoorden deze vraag in de derde paper. Ze geven een schets van een vergrijzende netwerksamenleving waarin het voor kwetsbare groepen moei- lijk overleven is. Kwetsbare groepen kunnen het tempo van de maatschap- pelijke ontwikkelingen en van het dagelijks leven moeilijk bijhouden. Het aantal kwetsbare mensen neemt bovendien toe. Zo is het aantal ouderen, laagopgeleiden en werklozen die niet of nauwelijks participeren verdubbeld naar zo’n vier procent van de bevolking. Door de internationale migratie ontstaat ook een groter potentieel aan kwetsbare burgers. Voor de politie zijn deze ontwikkelingen goed merkbaar. Geschat wordt dat twintig tot dertig procent van het politiewerk GGZ-gerelateerd is. In deze sector spelen zich ontwikkelingen af die energie van de politieorganisatie blijven vragen, zoals de nieuwe drempels om de groei van de GGZ te remmen, waardoor GGZ-gerelateerde incidenten zullen blijven toenemen. De auteurs noemen specifieke risicogroepen die op de middellange termijn aandacht van de politie en haar partners zullen vragen: buurtbewoners met psychiatrische problematiek, dak- en thuislozen, verslaafden, licht verstandelijk gehandi- capten, en solistische dreigers. De politie zal extra capaciteit moeten inzetten op haar signalerende en adviserende functie en nog meer moeten investeren in samenwerking met de GGZ en andere partijen.
  • 13. 13 II Het Politievak Paper 4: Dilemma’s voor de politie in maatschappij 3.0. Gevraagd: ‘de gevorderde diender’ Prof. dr. Henri Beunders Een moderne diender is zichtbaar op internet en op straat Wat betekenen social media en internet voor het politiewerk? Die vraag beantwoordt professor Beunders van de Erasmus Universiteit in deze vierde paper. Een van de boodschappen die hij geeft, is dat het politiewerk de laat- ste decennia weliswaar sterk is beïnvloed door technologische uitvindingen, maar dat de kern van het politiewerk niet is veranderd. Politiewerk gaat om de mens. En de natuur van de mens verandert niet of nauwelijks. Wij heb- ben nu dezelfde angsten en verlangens als de eerste Homo Sapiens. Wij zijn holbewoners. Telkens als er een conflict is tussen onze primitieve verlangens en de moderne technologie zullen die primitieve verlangens het winnen. Als we de keuze hebben tussen high tech en high touch zullen we altijd kiezen voor high touch. Voor de politie moet daarom de mens als ‘oermens’ het uitgangspunt blijven. Wel is natuurlijk de maatschappelijke context aan het veranderen. Nu al is duidelijk dat het werk van de politie in de multicultu- rele, hoogtechnologische consumptiemaatschappij complexer en moeilijker is dan vroeger. Elke agent moet een ‘gevorderde diender’ worden. In digitaal opzicht, maar niet minder in communicatief opzicht op straat. Elke agent moet kennis hebben van de eerste beginselen van programmeren om de beschikbare software goed te kunnen gebruiken. Een gevorderde diender neemt deel aan de ‘community’, deelt zoveel mogelijk data met de burgers en spreekt verkeerde of racistische informatie tegen. Hij zet de technologie in om efficiënter te werken, maar blijft present in de fysieke ruimte. Als ordehandhaver én als communicator.
  • 14. 14 Paper 5: Vertrouwen in burgers Prof. dr. Pieter Winsemius e.a. Investeer in nieuwe vormen van binding met burgers Hoe kan de politie in verbinding blijven met burgers? In deze vijfde paper stelt Winsemius van de WRR dat er een stevige basis is voor burgerbetrok- kenheid. Wel is een gedifferentieerde aanpak nodig. Daarbij is het belangrijk dat de politie op zoek gaat naar sleutelfiguren in een wijk of buurt die in staat zijn hun achterban mee te nemen en de verbinding te leggen met de politie en andere instellingen. Bij groepen minder toegeruste burgers kun- nen deze sleutelfiguren ontbreken en in die gevallen ligt er een belangrijke rol voor buurtagenten, aldus Winsemius. Zij zullen het evenwicht moeten vinden tussen steunen en loslaten. Om de wisselwerking tussen burgers en ‘dienders’ nog meer te versterken, is het nodig om te investeren in nieuwe vormen van binding. Winsemius geeft vier vormen van binding. De eerste vorm is: eigen kracht door samenbinding. Frontlijnsturing en de eigen kracht van de gemeenschap zijn het uitgangspunt waarbij de politie solide in de gemeenschap is verankerd. Scherp houden door dwarsbinding is de tweede vorm. Het gaat hier om allerlei vormen van informatie-uitwisseling en nieu- we ideeën die kunnen worden ingebracht. Vervolgens komt tegenbinding aan de orde: burgers die elkaar niet kennen en alleen gezamenlijk belang hebben bij een civiele – ‘fatsoenlijke’ – omgang. Zij creëren in de toevallige ontmoeting nieuwe spelregels en gaan elkaar als ‘vertrouwde vreemden’ zien. Tenslotte is er de bovenbinding waarbij beleidsmakers en politici open- staan voor de inbreng van de frontlinie.
  • 15. 15 Paper 6: Hoe regel je ruimte? Prof. dr. Mirko Noordegraaf Ontwikkel samen met de politieprofessionals handige ­standaarden Hoe kan binnen een grootschalige organisatie als de Nationale Politie zoveel mogelijk ruimte op de werkvloer worden gerealiseerd? Professor Noor- degraaf van de Universiteit Utrecht geeft in deze zesde paper antwoord op deze vraag. Het beeld van de autonome professional wekt verkeerde verwachtingen, stelt Noordegraaf. Geen enkele professional is immers vrij en autonoom. Integendeel, ‘echte’ professionals zoals artsen werken juist effectief dankzij een gebrek aan ruimte. Zij werken op basis van standaarden die door de beroepsgroep zelf zijn gemaakt en zij kennen de richtlijnen voor het handelen in specifieke gevallen. Ook voor politiemedewerkers is het belangrijk dat zij gestandaardiseerd werken. Het maakt hun werk niet alleen mogelijk, maar legitimeert het ook. Bovendien is het politiewerk vaak com- plex en zijn technische en ethische richtlijnen nodig. Tenslotte is er de con- text van de rechtstaat van waaruit standaarden voortkomen. Het gaat om het creëren van leefbare en werkbare standaarden, aldus Noordegraaf. Juist omdat politieagenten in veeleisende en tegenwerkende contexten werken die hun professionaliteit onder druk zetten. Zijn advies: zorg dat politiepro- fessionals zich mede-eigenaar voelen van standaarden. Zorg dat standaarden ook voor hen betekenis hebben. Zo moet bijvoorbeeld duidelijk zijn waarom een bepaalde registratie nodig is en wat ermee gebeurt. Tenslotte moeten standaarden ook praktisch hanteerbaar zijn. Dit veronderstelt een goede samenwerking tussen managers en professionals.
  • 16. 16 III Politieorganisatie & politiemedewerkers Paper 7: Relevantie van onzekerheden op de externe arbeids- markt voor de strategische personeelsplanning van de Nationale Politie Dr. Frank Cörvers De vraag naar personeel is bijna niet te voorspellen Met welke ontwikkelingen op de arbeidsmarkt moeten we rekening houden? Die vraag beantwoordt Cörvers, onderzoeker bij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt. Hij laat zien dat het aandeel jongeren dat in de toekomst de arbeidsmarkt betreedt, daalt en dat het opleidingsniveau toe- neemt. Tegelijkertijd neemt ook de vraag naar hoger opgeleiden toe. Cörvers relativeert het belang en het nut van deze prognoses door erop te wijzen dat het erg moeilijk is om te bepalen wat de precieze ‘vraag’ naar personeel is. Zo is bijvoorbeeld de vraag naar politiemedewerkers afhankelijk van de politieke keuzes en prioriteiten. Nog moeilijker is het om iets te zeggen over de toe- komstige vraag naar politiemedewerkers. Cörvers somt een reeks keuzes op die hierop van invloed zijn. Worden bijvoorbeeld taken uitbesteed of afgestoten? Kan er meer gebruik worden gemaakt van ICT? Is hiervoor specifieke expertise nodig? Deze en andere vragen bepalen de behoefte aan politiemedewerkers, in omvang en in samenstelling. Kortom keuzes van het politiemanagement hebben invloed op hoe de vraag naar politiepersoneel zich ontwikkelt. Om adequaat in te spelen op de onzekerheden op de arbeidsmarkt en de politieke keuzes adviseert hij een flexibele inrichting van de werving van politieperso- neel, door bijvoorbeeld meer beloningsdifferentiatie tussen specialismen toe te laten. Hierdoor worden schaarse specialisten beter beloond. Ook een flexibeler opleidings- en carrièremodel en verschillende contractvormen zijn mogelijkhe- den om goed in te kunnen spelen op de vraag naar personeel.
  • 17. 17 Paper 8: Hoe de politie vitaal, eigentijds en aantrekkelijk voor alle generaties kan zijn Dr. Aart C. Bontekoning Wees je bewust van de verschillen tussen generaties Wat verwachten toekomstige medewerkers van het werken bij de politie? Uitgangspunt in de achtste paper van Bontekoning is dat een organisatie bij de tijd, vitaal en aantrekkelijk blijft als elkaar opvolgende generaties hun evolutionaire werk doen. Elke generatie reageert als vanzelf op wat niet- vitaal is. Wat wel vitaal is, nemen opvolgende generaties van de vorige over. Het tempo en de kwaliteit van deze evolutionaire ontwikkelingen worden bepaald door de aanwezigheid van de informele leiders in een generatie en door steun van en interactie met de leiders van andere generaties. Bonteko- ning geeft een schets van de kenmerken van de vijf generaties. De heldere digi-generatie (2000-2015) die nu opgroeit en waarvan de eerste mensen in 2020 de politieorganisatie zullen betreden. Generatie Y (1985-2000) op zoek naar creatieve ruimte en authenticiteit. De pragmatische generatie (1970- 1985) die zich voorbereidt op het leiderschap in de volgende levensfase. Generatie X (1955-1970) die nu klaarstaat om het leiderschap van de protest- generatie over te nemen. En tenslotte de protestgeneratie (1940-1955) die vitaler en actiever is dan de vorige generatie senioren. Bewustwording van de verschillen tussen generaties is een eerste stap om elkaars krachten beter te kunnen benutten. Belangrijk is om te achterhalen wat bij iedere generatie de meeste energie opwekt. Hoe kun je deze inzetten bij het vormgeven van een nieuwe politie? Onder regie van generatie X kunnen informele leiders van elke generatie in dit bewustwordingsproces een centrale rol krijgen.
  • 18. 18 Paper 9: De politieorganisatie als flexibele organisatie Dr. Anneke Goudswaard e.a. Laat basisteams zelf het werk organiseren Flexibiliteit is een belangrijke voorwaarde voor veel organisaties om in te kunnen spelen op de veranderingen in de maatschappij. Dit geldt natuur- lijk ook voor de politieorganisatie. Hoe kan de politieorganisatie dit doen? Goudswaard van TNO geeft twee modellen waarop de politieorganisatie flexibiliteit kan organiseren. Met het eerste model rekt zij ons denken op door een organisatie te schetsen waarin gekozen is voor maximale flexibili- teit. Deze vorm heeft voor de politie praktische en fundamentele bezwaren en heeft het gevaar in zich dat haar integriteit wordt aangetast. Daarom zet zij er een tweede model naast. In dit model presenteert zij een mix van organisatorische en personele flexibiliteit. Organisatorische flexibiliteit kan bijvoorbeeld worden bereikt als de basisteams de mogelijkheid krijgen om het werk zelf te organiseren en als er ruimte is om snel te schakelen. Perso- nele flexibiliteit gaat over medewerkers die breed inzetbaar zijn en worden uitgedaagd in hun professionele autonomie. Om de flexteams optimaal in te zetten, adviseert Goudswaard een nieuwe vorm van capaciteitsmanage- ment waarbij de inzet van deze flexteams wordt bekeken in samenhang met de organisatie van de werktijden in de basisteams. Hier passen vormen van individueel roosteren bij waarbij medewerkers zelf een goed evenwicht vinden tussen de taken die moeten worden gedaan, het moment waarop en hun eigen belangen. Tenslotte kunnen ook flexibele contracten een bijdrage leveren aan een flexibele organisatie.
  • 19. 19 Deel 1 Trends & ontwikkelingen 1. Internationaal politiewerk in Nederland Prof. dr. mr. Hans Nelen 2. Economische ontwikkelingen en criminaliteit in Nederland Dr. Ben Vollaard 3. Geestelijke gezondheidzorg en maatschappelijke ondersteu- ning in tijden van bezuinigingen: wat zijn de gevolgen voor de politie? Drs. Maarten Davelaar e.a.
  • 20. 20 Prof. dr. mr. Hans Nelen, hoogleraar criminologie verbonden aan de faculteit rechtsgeleerdheid van Maastricht University.
  • 21. 1 Ook kan gewezen worden op de rapporten die tot stand zijn gekomen in het kader van het Nationaal Dreigingsbeeld Zware of Georganiseerde Criminaliteit (KLPD/ DNRI, 2004; KLPD/IPOL, 2008) 21 1. Internationaal politiewerk in Nederland Prof. dr. mr. Hans Nelen, Faculteit rechtsgeleerd- heid van Maastricht University. 1. Introductie Sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw staat de bestrij- ding van georganiseerde criminaliteit in Nederland hoog op de agenda van de politiek, de opsporingsinstanties, ‘justitie’, het bestuur en andere relevante maatschappelijke partners. Niet toevallig is ook de wetenschappe- lijke aandacht voor dit fenomeen de afgelopen twee decennia met sprongen toegenomen, getuige onder andere de rapportages van de onderzoeksgroep Fijnaut in het kader van de parlementaire enquête opsporingsmethoden (Fijnaut e.a.,1996) en die van de onderzoeksgroep van het WODC/EUR in het kader van de monitor georganiseerde criminaliteit (Kleemans e.a., 1998 en 2002; Van de Bunt e.a., 2007). 1 Al deze rapportages draaien in essen- tie om vier hoofdvragen: de wie-vraag (hoe zien de criminele samenwer- kingsverbanden eruit?), de wat-vraag (welke criminele activiteiten worden ontplooid?), de hoe-vraag (welke modi operandi worden gebruikt en hoe schermen de netwerken zich af?) en de hoeveel-vraag (hoeveel wederrech- telijk verkregen voordeel wordt gegenereerd en hoe en waarin wordt dat geïnvesteerd?). Goed beschouwd zijn we in de afgelopen twintig jaar vooral over de eerste drie vragen veel wijzer geworden. Niet alleen dankzij de bovengenoemde onderzoeksrapportages, maar ook dankzij tal van andere publicaties die in de afgelopen decennia aan het thema georganiseerde criminaliteit zijn gewijd. Over de laatste onderzoeksvraag – waar blijft het geld? – weten we het minste, al wordt langzamerhand ook het veld van de criminele investeringen en het witwassen van wederrechtelijk verkregen voordeel voorzichtig verkend.
  • 22. 22 De wetenschappelijke kennisaccumulatie heeft er niet alleen toe geleid dat we het fenomeen georganiseerde criminaliteit beter kunnen doorgronden en duiden maar ook dat gepaster op dit probleem wordt gereageerd. Wat het laatste betreft kan onder andere gewezen worden op het inzicht dat bij de bestrijding en indamming van georganiseerde criminaliteit niet uitslui- tend politie en justitie betrokken moeten zijn, maar dat ook een beroep moet worden gedaan op allerhande andere (publieke en private) partners. Niettemin vervult ook bij wat tegenwoordig wordt aangeduid als de geïn- tegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit de politie onverkort een sleutelrol. De auteur van dit paper heeft zich op verzoek van de opdrachtge- ver gebogen over de volgende vragen: Hoe ontwikkelt de positie van de Nederlandse politie in Europa zich als het gaat om de aanpak van de internationaal georganiseerde criminaliteit? Welke kwaliteiten hebben de politiemedewerkers nodig om die positie van de Nederlandse politie waar te maken en een effectieve bijdrage te leveren aan de aanpak van de internationaal georganiseerde criminaliteit? Om deze vragen te kunnen beantwoorden wordt allereerst het zoeklicht gezet op het te bestrijden fenomeen. Op basis van de afgelopen decen- nia verschenen studies wordt beknopt uiteengezet wat we weten over de organisatie en werkwijze van criminele organisaties en welke ontwikkelin- gen op dat terrein te verwachten zijn. Vervolgens wordt een schets gege- ven van de positie van de Nederlandse politie in relatie tot de Europese en internationale samenwerkingspartners bij de aanpak van de internationaal georganiseerde misdaad. Tot slot wordt ingegaan op de kennis, vaardighe- den en kwaliteiten waarover politiemedewerkers dienen te beschikken om de toegevoegde waarde van de Nederlandse politie bij de bestrijding van de internationale georganiseerde criminaliteit te vergroten. Vanwege de beperkte omvang van dit paper worden de verschillende aspecten slechts op hoofdlijnen behandeld.
  • 23. 23 2. Ontwikkelingen in de organisatie en werkwijze van criminele samenwerkingsverbanden 2.1. Wijze van organisatie Er is inmiddels voldoende empirisch bewijs voorhanden om de hypothese te onderbouwen dat georganiseerde criminaliteit, zoals zich dat in het grootste deel van Europa manifesteert, niet – of slechts in uitzonderingsge- vallen – voldoet aan het beeld van duurzame, piramidale organisaties met een strenge hiërarchie, een duidelijke taakverdeling, een gedragscode en een intern sanctiesysteem. De wijze van organiseren laat zich beter beschrij- ven als criminal networking. Spapens (2006) heeft in zijn proefschrift helder uiteengezet hoe uit ‘vijvers’ van potentiële delictplegers specifieke criminele samenwerkingsverbanden kunnen ontstaan. Binnen die reservoirs kunnen vier functietypen worden onderscheiden: organisatoren, financiers, hulp- krachten en dienstverleners. Om tot concrete samenwerking te komen is het noodzakelijk dat de leden van het netwerk onderling verbonden zijn door informatierelaties. Zodra een aantal leden van het criminele netwerk deel gaat nemen aan de uitvoering van criminele bedrijfsprocessen is er sprake van een crimineel samenwerkingsverband (Spapens, 2006). De samenwer- king krijgt veelal gestalte langs de lijn van sociale relaties en vertrouwen (trust) speelt daarbinnen een crucial rol. Ondanks dat er geen sprake is van een piramidale opbouw bestaan in dergelijke criminele samenwerkingsver- banden wel degelijk hiërarchische verhoudingen of - met een beter woord - afhankelijkheidsrelaties. De betrokkenen vervullen binnen een crimineel samenwerkingsverband verschillende rollen. Om over de grenzen heen te kunnen opereren zijn bijvoorbeeld personen nodig die in staat zijn om (sociale en geografische) afstanden te overbruggen en contacten te leggen met relevante derden. Deze spinnen in het criminele web worden in de rapportages van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit aangeduid als ‘bruggenbouwers’ (Kleemans e.a., 2002; Van de Bunt e.a., 2007). De zoge- naamde ‘facilitators’ verrichten hun activiteiten vaak in de periferie van de criminele samenwerkingsverbanden, maar vormen in het grotere netwerk
  • 24. 24 wel degelijk knooppunten. Zij verlenen hun diensten soms aan meerdere criminele samenwerkingsverbanden. Documentenvervalsers, transporteurs, BV-makelaars, geldwisselaars en financiële adviseurs zijn hier voorbeelden van (Kleemans e.a., 2002). 2.2. De aard van de criminele activiteiten De beschikbare wetenschappelijke publicaties maken duidelijk dat georga- niseerde criminaliteit in Nederland zich vooral manifesteert in de vorm van smokkel van mensen (mensenhandel, mensensmokkel), van verboden waar, zoals drugs, wapens en gestolen auto’s, en in de vorm van illegale grensover- schrijdende handelingen, zoals ondergronds bankieren en het ontduiken van heffingen en accijnzen. Het transitkarakter van de georganiseerde crimina- liteit in Nederland wordt in vrijwel alle publicaties benadrukt. De aange- troffen criminele samenwerkingsverbanden zijn er niet primair op gericht zich te vestigen in de economische en politieke instellingen van de Neder- landse samenleving of zich te manifesteren als een alternatieve overheid in bepaalde bedrijfstakken of regio’s. Plegers van georganiseerde misdaad liften eerder mee op bestaande goederen- en geldstromen in Nederland dan dat zij zelf onderdelen van de infrastructuur in bijvoorbeeld de transport- en financiële sector onder controle houden. Wel worden dergelijke bedrijfs- takken gebruikt om misdrijven te kunnen plegen of te kunnen verheimelij- ken en om misdaadgelden te besteden. De vastgoedsector is daarvan een goed voorbeeld. Het ‘Klim-op’-onderzoek van de FIOD naar grootschalige malversaties in deze sector heeft duidelijk gemaakt dat bij bestudering van criminaliteitsgevoelige branches niet het beperkte blikveld moet worden gekozen van een ‘ongerepte bovenwereld’ die bezoedeld dreigt te raken door elementen uit ‘de onderwereld’. Veeleer moet worden ingezoomd op de gelegenheidsstructuur en -cultuur die malafide praktijken mogelijk maken. Deze zienswijze, geïnspireerd door de in de criminologie welbe- kende gelegenheidsbenadering, heeft in de Nederlandse setting geleid tot de preventieve en bestuurlijke aanpak en de introductie van tal van nieuwe concepten, zoals het ‘barrièremodel’, ‘tegenhouden’ en ‘ondermijning’.
  • 25. 25 De implicatie van de onderzoeksbevinding dat Nederland zowel voor legale als voor illegale doeleiden wordt gebruikt als doorvoerland is dat de politie geacht wordt veel energie te steken in het bemoeilijken van het laatste. De andere lidstaten in de Europese Unie verwachten van ons land dat er aan- toonbaar inspanningen worden verricht om grensoverschrijdende criminali- teit te beteugelen, zelfs als het om delictvormen gaat die in onze prioriteits- stelling niet hoog scoren. Ook in dit opzicht staat de politie er overigens niet alleen voor, want diverse partners, zoals de Douane, Koninklijke Marechaus- see, bijzondere opsporingsdiensten – maar ook toezichthoudende instanties en private partijen – dragen een steentje bij aan deze geïntegreerde aanpak van georganiseerde smokkel. 2.3 Criminele bedrijfsprocessen Criminele bedrijfsprocessen kunnen in de regel worden opgeknipt in verschil- lende logistieke deelprocessen die van betekenis zijn voor respectievelijk de goederenstroom, de informatiestroom en de geldstroom (Spapens, 2006). Binnen die deelprocessen kunnen, afhankelijk van een specifieke sociale context, verschillende bedrijfsmiddelen – waaronder geweld en corruptie – worden aangewend. Het duiden van de sociale context is van belang, want criminele activiteiten worden nimmer gepleegd in een maatschappelijk vacuüm.2 In verschillende boeken en rapporten die betrekking hebben op de georganiseerde criminaliteit is gewezen op de symbiotische relatie met de maatschappelijke omgeving. Drugshandelaren hebben de maatschappelijke omgeving bijvoorbeeld in meer dan één opzicht nodig om hun illegale acti- viteiten voor te bereiden, uit te voeren en om het wederrechtelijk verkregen vermogen wit te wassen. Maar vanuit diezelfde omgeving komen onvermij- delijk ook tegenkrachten op gang om de illegale activiteiten in de kiem te smoren, dan wel te beëindigen. Het laatste krijgt in het bijzonder gestalte in 2 Waar in de ene situatie het omkopen van ambtenaren bijvoorbeeld een onmisbaar onderdeel is van de logistiek van het bedrijfsproces, zal dat in een ander geval niet nodig zijn. Het is bijvoorbeeld allesbehalve toeval dat er slechts een betrekkelijk gering aantal gevallen van corruptie in de Rotterdamse haven wordt aangetroffen. Zolang het mogelijk is om zonder omkoping van douaniers hoeveelheden drugs in- en door te voeren, zullen criminele ondernemers niet naar dit bedrijfsmiddel grijpen.
  • 26. 26 de vorm van een opsporingsonderzoek. De politie neemt in haar strategische positionering in toenemende mate het netwerkkarakter van de samenleving als uitgangspunt. In het licht van de hierboven vermelde stromen en knooppunten ligt die nodale oriëntatie van de politie ook voor de hand. Bekkers e.a. (2006) hebben aandacht gevraagd voor de gelaagdheid van knooppunten. De eerste laag wordt gevormd door de ICT-infrastructuur. De tweede door geografische knooppunten en centra (‘hubs and nodes’). Amsterdam is bijvoorbeeld één van de financiële centra van Europa – en mede om die reden ook een aantrekkelijke crimi- nele marktplaats (Huisman e.a., 2003) – terwijl de haven van Rotterdam niet alleen een fysiek knooppunt van goederenstromen maar ook een knooppunt van logistieke informatiestromen is. De derde laag wordt gevormd door een bepaalde elite, die toegang heeft tot deze ruimte van stromen en de kennis en informatie die daar worden aangeboden ook gebruikt ter ondersteuning van de eigen belangen en posities. Voor criminele organisaties is het van belang om toegang te krijgen of deel uit te gaan maken van deze elite en de instituties van de elite; onder andere met het oog op het witwassen van crimineel geld (Bekkers e.a., 2006). Inzicht in deze knooppunten dient niet alleen gebaseerd te zijn op een statisch beeld van een dergelijk knooppunt, maar moet voortdurend gevoed worden door up-to-date informatie uit verschillende – dus ook niet-politi- ële – bronnen. Dit stelt hoge eisen aan de kwaliteit en legitimiteit van de informatievoorziening. Behalve een betrouwbare en goed afgeschermde infrastructuur wordt van de betrokken misdaadanalisten verwacht dat zij uit verschillende invalshoeken en disciplines naar een knooppunt kunnen kijken. Op basis van criminaliteitsbeeldanalyses worden opsporingsactiviteiten geïni- tieerd die niet alleen gericht zijn op het opsporen van strafbare feiten en vervolgen van de betrokken verdachten maar ook op het verstoren van het criminele netwerk en het interveniëren in criminele bedrijfsprocessen. Het arsenaal aan interventiemogelijkheden waarover de politie in dat verband beschikt is nu al bijzonder uitgebreid – variërend van het periodiek volgen
  • 27. 27 van potentiële daders, de inzet van uiteenlopende bevoegdheden op grond van de wet BOB, het inbeslagnemen van goederen, geld, of luxe goederen, het zaaien van onrust in een crimineel netwerk etc. etc. – en zal vanwege de technologische vooruitgang alleen maar groter worden. Daar staat tegenover dat verdergaande globalisering van de economie en technologi- sche innovatie ook criminelen beter in staat zullen stellen om hun modus operandi aan te passen, hun criminele activiteiten te maskeren en/of nieuwe criminele activiteiten aan de dag te leggen. Eén van de uitdagingen die de Nederlandse politie de komende jaren te wachten staat is om bijtijds op deze nieuwe ontwikkelingen te anticiperen. Dat betekent onder andere dat de door de politie gehanteerde beïnvloedingsmechanismen niet eenzijdig zijn gericht op het criminele bedrijfsproces – en daarbinnen vooral op de goederen- en mensenstroom – van een specifiek crimineel samenwerkings- verband. Het blikveld zal moeten worden verruimd en meer aandacht zal uit moeten gaan naar de criminogene factoren en omstandigheden die het plegen van georganiseerde criminaliteit binnen bepaalde sectoren faciliteren en bevorderen. 3. De positie van de Nederlandse politie in internationaal perspectief 3.1 Schaalvergroting en het risico van teloorgang van informele netwerken In Nederland zijn op centraal niveau de structurele voorwaarden gecreëerd om gegevensuitwisseling en internationale samenwerking soepel te laten verlopen. De komst van de Nationale Politie zal vermoedelijk weinig veran- dering brengen in de positie en rol die de Nationale Recherche en IPOL nu al vervullen in het internationale verkeer. Ook de Internationale Rechtshulp- centra (IRC’s) waarin de politie en het OM samenwerken bij de afhandeling van rechtshulpverzoeken zullen naar verwachting blijven bestaan. Alle tien regionale eenheden (en parketten) krijgen naar verluidt de beschikking over een IRC.
  • 28. 28 Grensoverschrijdende politiesamenwerking kan echter niet alleen bestaan bij de gratie van centrale voorzieningen. Integendeel: het succes van grensoverschrijdende initiatieven berust veelal op wederzijds vertrouwen en situationele logica (Den Boer, 2007). Tegen de achtergrond dat georgani- seerde criminaliteit geworteld is in een specifiek lokale context is het zaak dat – in het bijzonder in de grensstreek – de lijnen tussen politiekorpsen en daarbinnen werkzame functionarissen kort zijn. Informele netwerken zijn van oudsher de katalysator en smeerolie voor internationale samenwerking. Geautomatiseerde informatiesystemen hebben er weliswaar toe bijgedragen dat gemakkelijker langs digitale weg over en weer basispolitieinformatie kan worden opgevraagd, maar voor andere, verdergaande vormen van samenwerking is het opbouwen en instandhouden van een relatienetwerk nog steeds onontbeerlijk. Vanuit België en Duitsland wordt in dit opzicht met enige zorg gekeken naar de mogelijke gevolgen van de ontwikke- ling in Nederland in de richting van een Nationale Politie (Nelen e.a., 2012 forthcoming). Men is vooral bezorgd dat schaalvergroting aan Nederlandse zijde de één-op-één contacten zal bemoeilijken. Ervaringen in het verleden hebben geleerd dat reorganisaties een zware wissel kunnen trekken op de opgebouwde netwerken en samenwerkingsrelaties. Het is zaak hieraan bij de implementatie van de Nationale Politie voldoende aandacht te besteden en bij de inrichting van de nieuwe organisatie ook voldoende oog te hebben voor de wensen en behoeften van de buitenlandse partners. 3.2 Meer responsiviteit De Nederlandse politie staat in internationaal perspectief te boek als een professionele organisatie. Binnen Europa weten de specialistische eenhe- den binnen de verschillende recherchediensten, zoals de CIE, technische recherche, arrestatie- en observatieteams, elkaar in de regel ook goed te vinden. Daarnaast heeft de inrichting van voorzieningen op het terrein van de uitwisseling van politie-politie-informatie en het bieden van rechtshulp – de al genoemde IRC’s – de internationale politiesamenwerking bevorderd. Tegenover deze positieve aspecten staat echter ook een aantal factoren en
  • 29. 29 omstandigheden dat het functioneren van de Nederlandse politie in het buitenland bemoeilijkt. In de eerste plaats betreft dat de criminele poli- tiek die door de Nederlandse overheid op een aantal terreinen – drugs, prostitutie etc. – wordt gevolgd waarvoor in andere landen onvoldoende begrip bestaat. De Nederlandse politie kan negatieve beeldvorming op dit punt slechts in beperkte mate beïnvloeden. Een belangrijker obstakel voor internationale politiesamenwerking vloeit echter voort uit het feit dat de organisaties en managementstrategieën van de recherchediensten in ver- schillende landen niet goed op elkaar aansluiten (Spapens en Fijnaut, 2005; Nelen e.a., 2012, forthcoming). De structuur die in Nederland door middel van prioritering, weegploegen en projectmatig werken in het recherchewerk is aangebracht 3 zorgt in andere Europese landen – België voorop – al jaren voor irritatie en frustratie. Terecht of onterecht heeft in een aantal landen de overtuiging postgevat dat de Nederlandse politie onvoldoende capaciteit vrijmaakt voor zaken die in andere landen belangrijk worden geacht. Daar- door zouden rechtshulpverzoeken uit andere landen bijvoorbeeld te lang op afhandeling blijven liggen of niet de behandeling krijgen die ze verdienen. Om in internationaal verband intensieve samenwerking te realiseren is onderkenning van wederzijdse afhankelijkheid een cruciale factor. Partijen moeten zich realiseren dat ze met soortgelijke criminaliteitsproblemen wor- den geconfronteerd en dat het toegevoegde waarde heeft om daartegen gemeenschappelijk op te trekken. Een belangrijk bijkomend aspect is dat de overtuiging bestaat dat de kosten en baten van de samenwerking eerlijk zijn verdeeld over de partijen. Geen van de partijen moet het idee hebben dat er vooral inspanningen worden verricht ten behoeve van anderen en dat daar weinig eigen baten tegenover staan. De Nederlandse politie zal gezien de negatieve beeldvorming die op dit punt over haar functioneren bestaat extra haar best moeten doen om in de richting van de buitenlandse collega’s meer sensitiviteit aan de dag te leggen en zich meer rekenschap te geven van de wensen en behoeften die aan de andere kant van de grens bestaan. Dat ver- 3 Het in Nederland vigerende opportunitieitsbeginsel maakt dit projectmatig werken ook mogelijk. In landen waarin het legaliteitsbeginsel leidend is - zoals Duitsland – is het selecteren van zaken aanmerkelijk moeilijker.
  • 30. 30 onderstelt in de eerste plaats een heldere uitleg van de keuzen die worden gemaakt. De nadruk zal evenwel op meer moeten liggen dan uitsluitend op communicatie. Want ondanks de overtuiging onder leidinggevenden van recherchediensten dat zij zich veel inspanning getroosten om over het keu- zeproces klare wijn te schenken in de richting van de collega’s over de grens, lijkt men in het buitenland niet altijd ontvankelijk voor deze uitleg. De stu- die van Vermeulen en Van Damme (2010) naar de Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken laat klip-en-klaar zien dat men vanuit het buitenland niet alleen woorden maar daden verwacht. Dat betekent onder andere dat bij de inschatting in een weegploeg van de ernst van de overlast die door een crimineel samenwerkings-verband wordt veroorzaakt niet uit- sluitend door een Nederlandse bril naar de materie gekeken wordt maar dat ook rekening wordt gehouden met de opvattingen die daarover in de buur- landen bestaan. Door een responsievere opstelling worden de vooruitzich- ten van ‘winst’ voor de buitenlandse partners explicieter gemaakt, hetgeen uiteindelijk aan beide zijden van de grens tot een win-winsituatie zal leiden. Dit impliceert uiteraard de aanwezigheid van voldoende capaciteit. Bij de toebedeling van middelen in het kader van de vorming van de Nationale Politie moet hiermee, meer dan nu het geval is, rekening worden gehouden. 3.3 Niet te ver voor de muziek uit In Nederland is de aanpak van georganiseerde criminaliteit geïnspireerd door concepten als intelligence led policing, nodal policing en nodal governance. De Engelse terminologie verraadt al dat deze concepten van Angelsaksische oosprong zijn. Afgezien van het Verenigd Koninkrijk heeft in Europees verband deze manier van denken echter nog lang niet overal wor- tel geschoten. Onderkend moet worden dat grensoverschrijdende politiesa- menwerking nog steeds overwegend een reactief karakter heeft. Verzoeken om ondersteuning gaan in de regel uit in opsporingsonderzoeken die al in een ander land zijn gestart. Dit gegeven laat onverlet dat de in de vorige paragraaf beschreven organisatieverbanden en bedrijfsprocessen van geor- ganiseerde criminaliteit ook in internationaal verband schreeuwen om een
  • 31. 31 meer op het model van Informatie gestuurde opsporing geënte werkwijze. Nederland moet zijn voortrekkersrol op het terrein van de nodale oriëntatie dan ook trachten te benutten door buitenlandse partners te overtuigen van de toegevoegde waarde van het concept, maar moet tegelijkertijd waken niet te ver voor de muziek uit te marcheren. Ter illustratie van de even- wichtskunst die in dit opzicht van de Nederlandse politie wordt verwacht kan gewezen worden op de programmatische aanpak van ernstige criminaliteit. Met deze term wordt gedoeld op een aanpak waarin een fenomeen zowel op lokaal, regionaal niveau als op landelijk en waar nodig internationaal niveau wordt aangepakt en waarin alle betrokken partijen in onderlinge samenhang een werkwijze ontwikkelen waarbij zowel de bestuurlijke, de strafrechtelijke als de internationale aspecten voldoende aan bod komen. De programmatische aanpak wordt toegepast in zogenoemde proeftuinen. Dit zijn leeromgevingen waar politie en OM niet alleen opsporen met inno- vatieve opsporingsmethoden, maar ook andere partners betrekken bij het bestrijden van het criminaliteitsprobleem. Inmiddels is het startschot gege- ven voor de oprichting van tien Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s). Deze fungeren als informatieknooppunt tussen verschillende bij de geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit betrokken instanties, zoals de politie, het OM, de belastingdienst, de FIOD, de Inspectie SZW en het bestuur. Dit type samenwerking mag in Nederland de afgelopen jaren gemeengoed zijn geworden, maar in Europees verband zijn dergelijke allian- ties met niet-politiële partners nog allesbehalve vanzelfsprekend. De Euregio Maas-Rijn wordt vaak aangehaald als schoolvoorbeeld van grensoverschrij- dende politiesamenwerking, maar in het Duitse en Belgische deel van deze regio is een dergelijke geïntegreerde aanpak bijvoorbeeld onbekend – en vanwege juridische barrières is informatieuitwisseling op de schaal zoals dat in Nederland plaatsvindt ook niet mogelijk. Tegelijkertijd moet worden vast- gesteld dat in sommige Belgische zones met toenemende interesse naar de in Nederland ontwikkelde bestuurlijke aanpak wordt gekeken. Exemplarisch voor die belangstelling is het besluit in het voorjaar van 2012 van de Belgi- sche gemeente Genk om de mogelijkheden te verkennen van een bestuurlij- ke aanpak van georganiseerde criminaliteit – en daarbij ondersteund wordt
  • 32. 32 door het Nederlands-Limburgse RIEC. Op dit knooppunt vinden dus in een bepaald deel van de Euregio Nederlandse en Belgische partijen elkaar, maar het is zeker niet gezegd dat deze vorm van samenwerking zonder meer ook in andere deelgebieden van Europa kan worden geïntroduceerd. De uitdaging zal de komende jaren zijn om de betrokken nationale en inter- nationale partners om de tafel te krijgen en hen per knooppunt of stroom in samenspraak te laten bepalen welke rol ieder kan en wil innemen met betrekking tot de invulling van de specifieke nodale oriëntatie die men in gedachten heeft. Wie is bijvoorbeeld de regisseur van de handhavingsactivi- teiten rondom een bepaald knooppunt? Wil men zelf het voortouw nemen of de regie overlaten aan een politiedienst of opsporingsorganisatie aan de andere kant van de grens? En dienen er partners te worden gezocht buiten de sfeer van de strafrechtelijke rechtshandhaving? 4. Kennis en vaardigheden Het verder uitrollen van concepten als nodal governance en intelligence led policing in nationaal en internationaal verband veronderstelt dat bepaalde competenties en vaardigheden van de politiefunctionarissen die met deze concepten moeten werken worden aangescherpt. In de sfeer van criminali- teitsbeeldanalyses bijvoorbeeld mag van analisten worden verwacht dat zij beschikken over gedegen vakinhoudelijke kennis van knooppunten en de bewegingen en stromen die daar plaats vinden. Dergelijke analyses doen een beroep op een bredere kennisbasis dan in het verleden het geval was. Voor het detecteren, doorgronden en duiden van geld-goederen-mensen- en informatiestromen in een bepaalde markt is het noodzakelijk dat de analis- ten weten welke bewegingen gangbaar zijn in die markt en welke afwijken van reguliere handelspatronen. Een aspect dat in dat verband extra aandacht behoeft betreft de financiële kant van georganiseerde criminaliteit. Hoewel aan het financieel rechercheren meer aandacht lijkt te worden besteed dan een decennium geleden het geval was, spitst die aandacht zich nog steeds te veel toe op het sluitstuk van de aanpak van georganiseerde criminaliteit,
  • 33. 33 het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel. In de strategische en operationele sfeer wordt onvoldoende onderkend dat het voor de inrichting en sturing van opsporingsonderzoeken uitermate relevant is om al in een zo vroeg mogelijk stadium te beschikken over financiële informatie en – in het verlengde daarvan – om financieel deskundigen een zwaardere stempel te laten drukken op de te volgen strategie en tactiek (Nelen, 2010). Datzelfde geldt – afhankelijk van het type criminaliteit – ook voor de invloed van andere (forensische) experts. Een andere implicatie van de nodale oriëntatie is dat in de sfeer van infor- matieverzameling, verwerking en analyse in toenemende mate gewerkt zal worden met gegevens die uit meer en verscheidene bronnen afkomstig zijn. Met het aan elkaar knopen van steeds meer datasets wordt de vraag steeds urgenter hoe uit de brei van gegevens waardevolle intelligence kan worden afgeleid. Het bevragen van datasystemen aan de hand van – bij voorkeur wetenschappelijk onderbouwde – hypotheses zal alleen maar belangrijker worden. Tenslotte is het met het oog op de toekomst onontkoombaar om ook even stil te staan bij de ontwikkelingen in cyberspace. Niet alleen zullen deze ontwikkelingen hun schaduw werpen over de aard en verschijningsvormen van georganiseerde criminaliteit – nieuwe vormen zullen het licht zien, modus operandi worden gewijzigd etc. – maar ook zullen zij uitdagingen en problemen met zich mee brengen voor de bestrijding en preventie daarvan. Een belangrijk aspect bij de inrichting van de Nationale Politie is dat er op alle niveaus – regionaal, nationaal en internationaal – adequaat kan worden ingespeeld op criminele groepen die zich bewegen in een digitale omgeving en misbruik maken van de mogelijkheden die deze omgeving biedt. Daarbij zal de discussie zich niet moeten verengen tot instrumentele vragen rondom effectiviteit en efficiency. Minstens zo belangrijk zal in de toekomst de vraag zijn aan welke grenzen de politie in een digitaal onbegrensde wereld gebon- den is en moet zijn. Die normatieve discussie moet niet buiten de politie om gevoerd worden. Zij dient daar ook zelf stelling in te nemen.
  • 34. 34 5. Tot slot De maatschappelijke omgeving waarin de politie opereert en de vormen van criminaliteit waarmee zij wordt geconfronteerd, zijn de afgelopen decen- nia ingrijpend gewijzigd. Met de hulp van de wetenschap is de kennis over de te bestrijden fenomenen aanmerkelijk toegenomen en is ook de aanpak van een aantal nieuwe impulsen voorzien. Ook heeft zich op het terrein van de rechtshandhaving een aantal nieuwe spelers aangediend. De politie laat zich in haar managementstrategie in toenemende mate leiden door de nodale oriëntatie en informatiegeleide opsporing c.q. politiezorg. Deze denkrichtingen zijn in grote delen van de wereld nog niet in dezelfde mate omarmd als in Nederland het geval is. In deze bijdrage is uiteengezet dat dit gegeven voor het politiewerk in internationaal verband een risico maar ook een uitdaging inhoudt. Indien de Nederlandse politie in staat is om de lijnen richting de buitenlandse collega’s kort te houden, voldoende sensitiviteit aan de dag weet te leggen ten aanzien van hun wensen en behoeften en de benodigde kennis en vaardigheden in de organisatie weet te borgen, zullen de uitdagingen groter zijn dan de afbreukrisico’s. Literatuur - Bekkers, V., van Sluis, A., Siep, P. (2006) De nodale oriëntatie van de Neder- landse politie: over crimininaliteitsbestrijding in de netwerksamenleving. Bouwstenen voor een beleidstheorie. Erasmus Universiteit Rotterdam: Rot- terdam. - Boer, M.G.W. den (2007). Internationale politiesamenwerking. In: Fijnaut, C.J.C.F., Muller, E.R., Rosenthal, U., Torre, E.J. van der (red.). Politie; Studies over haar werking en organisatie. Deventer: Kluwer. - Bunt, H.G. van de, E. Kleemans (2007) Georganiseerde criminaliteit in Nederland: Derde rapportage op basis van de WODC-monitor. Den Haag: WODC. - Fijnaut, C.J.C.F., F. Bovenkerk, G. Bruinsma, H.G. van de Bunt (1996), Eind-
  • 35. 35 rapport onderzoeksgroep Fijnaut, in: Enquêtecommissie Opsporingsmetho- den, Inzake Opsporing, bijlage VII. Den Haag: SDU. - Huisman, W., Huikeshoven, M., Bunt, H.G. van de (2003). Marktplaats Amsterdam. Op zoek naar de zwakste schakel in de logistiek van criminele processen aan de hand van Amsterdamse rechercheonderzoeken. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. - Kleemans, E.R., E.A.I.M. van den Berg, H.G. van de Bunt (1998). Georga- niseerde criminaliteit in Nederland, Rapportage op basis van de WODC- monitor, Onderzoek en beleid 198, Den Haag: ministerie van Justitie, WODC. - Kleemans, E.R., M.E.I. Brienen, H.G. van de Bunt (2002). Georganiseerde criminaliteit in Nederland, Tweede rapportage op basis van de WODC- monitor. Den Haag: ministerie van Justitie, WODC. - KLPD/DNRI (2004), Nationaal dreigingsbeeld zware of georganiseerde cri- minaliteit. Zoetermeer: Korps Landelijke Politiediensten / Dienst Nationale Recherche Informatie. - KLPD/IPOL (2008), Nationaal dreigingsbeeld georganiseerde criminaliteit. 2008. Zoetermeer: Korps Landelijke Politiediensten / Dienst IPOL. - Nelen, H. (2010). Opsporing en recherche; enkele overpeinzingen. In: E.R. Muller, J.P. van der Leun, M. Moerings, P. van Calster, Criminaliteit, Alphen aan den Rijn: Kluwer, pp. 581-595. - Nelen, H., Peters, M & Vanderhallen, M. (2012, forthcoming). Recher- chesamenwerking in de Euregio Maas-Rijn: Knooppunten, knelpunten en kansen. Apeldoorn: Politie & Wetenschap. - Spapens, T. & Fijnaut, C. (2005). Criminaliteit en rechtshandhaving in de Euregio Maas-Rijn. Deel 1. De problemen van transnationale (georgani- seerde) criminaliteit en de grensoverschrijdenden politiële, justitiële en bestuurlijke samenwerking. Antwerpen: Intersentia. - Spapens, T. (2006). Interactie tussen criminaliteit en opsporing. De gevol- gen van opsporingsactiviteiten voor de organisatie en afscherming van XTC-productie en –handel in Nederland. Antwerpen-Oxford: Intersentia. - Vermeulen, G. & Damme, Y. van (2010). Nederlandse afhandeling van Bel- gische rechtshulpverzoeken, Antwerpen/Apeldoorn/Portland: Maklu.
  • 36. 36 Dr. Ben Vollaard, universitair docent aan de economische faculteit van de Universiteit Tilburg.
  • 37. 37 2. Economische ontwikkelingen en criminaliteit in Nederland Dr. Ben Vollaard, Economische faculteit van de Universiteit Tilburg. De belangrijkste uitkomsten van deze analyse laten zich als volgt samenvat- ten: (1) De economische vooruitzichten voor de komende tien jaar zijn ongunstig – onder meer vanwege de hoge kosten van de eurocrisis – maar tegelijk zeer onzeker. (2) Een economische neergang kan zowel een opstuwend als een drukkend effect hebben op de criminaliteit (en vice versa). (a) Voor de veelvoorkomende criminaliteit die voornamelijk gepleegd wordt door jonge mannen bestaat bewijs voor een licht opstuwend effect van economische tegenwind op diefstal. Dit geldt vooral een ongunstige ont- wikkeling van lonen voor laagbetaald werk. Voor geweld bestaat geen bewijs voor een soortgelijke relatie. (b) Wat betreft witteboordencriminaliteit laat onderzoek geen generalisa- ties toe over de relatie met de economische cyclus. Voorbeelden waarin witteboordencriminaliteit afneemt bij een economische neergang zijn er te over, wat logisch is aangezien deze vorm van criminaliteit integraal onderdeel is van economische bedrijvigheid, maar tegenvoorbeelden zijn er ook. (c) Tenslotte: het effect van de economie op de georganiseerde misdaad is onbekend. (3) Als de economische tegenwind aanhoudt, wat onzeker is, dan kan hierdoor de criminaliteit dus zowel toe- of afnemen. Daar komt bij dat de economische ontwikkeling maar één van de vele factoren is die de criminaliteitstrend beïnvloedt. Van een zinnige voorspelling van de crimi- naliteitstrend kan daarom geen sprake zijn.
  • 38. 38 (4) Politieke prioriteiten lijken belangrijker voor het werk van de politie dan de trend in het aantal delicten, vooral wat betreft witteboordencrimi- naliteit en georganiseerde misdaad. Politieke prioriteiten staan echter niet geheel los van de economie. In tijden van economische crisis – en zeker nu die voor een deel het gevolg is van laakbaar, dan wel crimineel gedrag van mensen werkzaam in de financiële sector – krijgt de aanpak van witteboordencriminaliteit grotere politieke prioriteit. Als bankiers, financieel adviseurs, accountants en ondernemers niet langer als helden maar als boeven worden gezien, zal naar verwachting de hoeveelheid werk van de politie op het terrein van de witteboordencriminaliteit toe- nemen. 1. Introductie Nederland bevindt zich in een economische crisis. Deze crisis houdt al vijf jaar aan. De kredietcrisis resulteerde in een eerste dip in groei van het BBP in het vierde kwartaal van 2008. Na aanvankelijk herstel volgde in de tweede helft van 2011 een nieuwe conjuncturele neergang, waarvan het dieptepunt nu pas lijkt bereikt. De CBS-index van het consumentenvertrouwen is de laatste tien jaar niet zo laag geweest als begin zomer 2012. De werkloosheid is opgelopen van een kleine 4 procent in 2008 tot ruim 6 procent nu. De economische vooruitzichten van het Centraal Planbureau (CPB) zijn somber. De verwachting is dat de werkloosheid verder zal oplopen en de consumptie verder zal dalen als gevolg van hogere pensioenpremies, lagere pensioenuitkeringen, restrictief overheidsbeleid en daling van de huizenprij- zen. In de meest recente raming van juni 2012 voorziet het CPB lage econo- mische groei tot 2017 (Centraal Planbureau, 2012). De toekomst van Nederland is onlosmakelijk verbonden met die van Europa. Scenariostudies van het CPB laten zien dat verdere groei van de welvaart in
  • 39. 39 Nederland op de lange termijn sterk afhangt van de mate waarin EU-lidsta- ten in staat en bereid zijn samen te werken en hun publieke sector te her- vormen (Huizinga en Smid, 2004: 36). De ontwikkelingen binnen de EU staan onder grote druk vanwege de continue dreiging van het uiteenvallen van het eurogebied. Het oplossen van de eurocrisis gaat hoe dan ook gepaard met enorme kosten voor zowel de belastingbetaler als de financiële sector. De economische tegenwind lijkt slecht nieuws te bieden voor de politie. Algemeen wordt gedacht dat een hogere werkloosheid en een ongunstige loonontwikkeling leiden tot meer criminaliteit. In deze bijdrage ga ik in op de vraag of dit inderdaad het geval is. In lijn met de strategische personeels- prognose van de politie richt ik mij op de periode tot 2020-2024. Allereerst ga ik in op de vraag van het waarom van een relatie tussen econo- mie en criminaliteit. Vervolgens bespreek ik wat bekend is vanuit onderzoek op dit terrein over de invloed van de economie op de criminaliteit en vice versa. Ik sluit af met een aantal conclusies. 2. Waarom een relatie tussen economische ontwikkelingen en criminaliteit? 2.1 Crimineel gedrag als keuze in het hier en nu Dat economische ontwikkelingen illegaal gedrag in het hier en nu kunnen beïnvloeden is niet voor iedereen triviaal. Daarvoor moeten we namelijk aannemen dat illegaal gedrag een keuze is en niet een gegeven voorkeur. De meeste criminologen zien crimineel gedrag vooraleerst als het resultaat van ingeboren en vroeg aangeleerde persoonlijke eigenschappen. Denk aan de verkeerde genen, drinkende moeders en slaande vaders. Als economie al een rol speelt, dan is het vooral die van ‘vormende factor’. Het is dan logisch om over ‘criminelen’ te spreken: dat zijn mensen met sterke criminele neigingen. Hier tegenover staat het economische perspectief. Hierin is criminaliteit het
  • 40. 40 resultaat van een interactie in het hier en nu tussen een individu en zijn of haar omgeving. Die omgeving biedt gelegenheid tot crimineel gedrag, maar ook beperkingen. Crimineel gedrag is geen moeten, het is meer een gelegenheid te baat nemen. Natuurlijk helpt het niet als iemand een rot- jeugd heeft gehad, maar wie crimineel gedrag daaruit verklaart vergeet dat voorkeuren niet alles bepalen. Om het simpel te zeggen: ik kan een voorkeur hebben om er agressief op los te slaan, toch doe ik dat niet. Mensen hande- len onder beperkingen. Kortom, criminaliteit is het resultaat van een interactie tussen de wensen van een dader en de mogelijkheden en beperkingen van zijn omgeving, niet het resultaat van iemands jeugdervaringen. 2.2 Iedereen een potentiële crimineel Vanuit het economische perspectief op criminaliteit is iedereen, van vuilnis- man tot minister-president, een potentiële crimineel. In welke mate mensen crimineel zijn, hangt vooral af van de omgeving waarin iemand zich bevindt. Plaats een individu in een omgeving waar legaal gedrag beloond wordt en illegaal gedrag weinig tot niets oplevert, dan is de persoon niet crimineel. Plaats hetzelfde individu in een omgeving waar het omgekeerde geldt, dan is die persoon wel crimineel. Persoonlijke voorkeuren spelen een onderge- schikte rol. Om een voorbeeld te geven: het declareren van een niet-zakelijk diner door de burgemeester heeft meer te maken met de mogelijkheden hiervoor in het hier en nu dan met zijn jeugd. Sommige criminologen kun- nen deze notie overigens volledig onderschrijven, zo laat dit citaat uit een essay van Edwin Sutherland zien: “The assumption that an offender must have some such pathological dis- tortion of the intellect or the emotions seems to be absurd (…), and if it is absurd regarding the crimes of businessmen, it is equally absurd regarding the crimes of persons in the lower economic class.” (Sutherland, 2009: 70)
  • 41. 41 Met andere woorden: wie van zichzelf denkt weinig tot geen criminele neigingen te hebben, zou zich wel eens kunnen vergissen. Het zijn misschien meer de omstandigheden waarin men zich bevindt dan de voorkeur om zich aan de wet te houden. Empirisch onderzoek laat zien dat illegaal gedrag sterk van de omgeving afhangt, en dat veel mensen dus weinig principieel zijn (Dur en Vollaard, 2012). 2.3 Van scooterdiefstal tot knoeien met derdengeldenrekeningen Het keuzeperspectief op illegaal gedrag biedt een brede kijk op criminali- teit. Het omvat alle vormen van het overtreden van de wet door iedereen. Voor bijvoorbeeld een rederij is het illegaal lozen van olie op de Noordzee interessant (een uitdaging voor het KLPD Unit Noordzee), voor een notaris knoeien met derdengeldenrekeningen (een uitdaging voor de Dienst Nati- onale Recherche) en voor een hangjongere het stelen van een scooter (een uitdaging voor onder meer de lokale politie). Het debat over criminaliteit richt zich sterk op diefstal-, gewelds- en drugsde- licten gepleegd door voornamelijk jonge, laagopgeleide mannen. De discus- sie over de relatie tussen de stand van de economie en de criminaliteit is daar geen uitzondering op (zie bijvoorbeeld Mustard, 2010). Het gaat al snel over een stijging van woninginbraken in tijden van economische crisis – niet over de vraag hoe belastingontduiking, overtreding van milieuwetten, uitkerings- fraude, enz. zich verhouden tot de stand van de economie. Deze beperkte kijk heeft wellicht te maken met het feit dat delicten als woninginbraak, straatroof, enz.van oudsher goed gemeten worden. Zonder goede gegevens is het moeilijk onderzoek te doen – en zonder cijfers kan een politicus geen punt maken van het feit dat een of andere vorm van criminaliteit stijgt. Kortom, wat niet gemeten wordt, bestaat niet. Dit argu- ment begint langzaam te vervallen getuige bijvoorbeeld het uitgebreide cijfermateriaal over een brede verzameling overtredingen in de jaarlijkse
  • 42. 42 publicatie ‘Criminaliteit en Rechtshandhaving’ van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie-centrum van het Ministerie van Justitie (Kalidien et al. 2011, vooral tabellen bij hoofd- stukken 8 en 10). Angstgevoelens zijn een mogelijke, diepere oorzaak van deze beperkte kijk op criminaliteit. Crimineel gedrag van jonge mannen die inbreken, drugs dealen en een oma van haar tas beroven boezemt wellicht meer angst in dan crimineel gedrag van advocaten, ondernemers, notaris- sen en burgemeesters. De maatschappelijke schade van het criminele gedrag van de laatste groep is naar alle waarschijnlijkheid veel groter dan van de eerste groep (Sutherland, 1949), maar dat is niet waar het publiek primair op aanslaat. De politie heeft natuurlijk te maken met politieke prioriteiten als jeugdcri- minaliteit, maar het taken-pakket is veel breder. Sommige vormen van crimi- naliteit zijn de verantwoordelijkheid van andere diensten, denk bijvoorbeeld aan uitkeringsfraude en illegale prijsafspraken, maar het takenpakket is zo breed, dat we het in een analyse van de relatie tussen economie en criminali- teit noodzakelijkerwijs breed moeten zien. 3. Te verwachten effecten op de criminaliteit Nu het duidelijk is waarom een relatie tussen de stand van de economie en criminaliteit kán bestaan, is een logische vervolgvraag wat de mechanismen zijn achter deze relatie. Een wijdverbreide gedachte is dat economische tegenspoed meer criminaliteit betekent en vice versa, maar dat is onjuist. De relatie ligt niet zo eenvoudig, en is soms omgekeerd. 3.1 Tijdshorizon Om inzicht te krijgen in de relatie tussen economie en criminaliteit is aller- eerst de tijdshorizon belangrijk. De strategische personeelsprognose van de politie kijkt ongeveer 10 jaar vooruit. Voor een econoom die ramingen
  • 43. 43 maakt is dat de lange termijn, maar in zo’n tijdsbestek zijn veranderingen in de welvaart en de economische structuur beperkt. Denk maar eens wat er in de afgelopen tien jaar, dus sinds 2002, economisch gezien veranderd is. Aan de ene kant is dat veel, gezien de totaal onverwachte kredietcrisis en eurocri- sis. Maar het BBP per hoofd van de bevolking, een veel gebruikte indicator voor het welvaartsniveau, is in deze tien jaar weinig veranderd (een stijging van minder dan tien procent, gecorrigeerd voor inflatie). De inkomenson- gelijkheid in Nederland is al sinds eind jaren zeventig relatief laag, en is de laatste tien jaar goeddeels ongewijzigd gebleven (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2012). Structureel lijkt de Nederlandse economie gezond – de financiële sector daargelaten (De Vos, 2012). Voor de strategische personeelsprognose gaat het daarom om beperkte schommelingen in economische grootheden (op de lange termijn betekent meer welvaart meer criminaliteit, omdat welvaart gelegenheid tot crimina- liteit schept. Zie Van Dijk, 2008). Belangrijkste variabelen zijn de groei van het BBP, de ontwikkeling van de reële lonen, de inkomensongelijkheid en de werkloosheid. Natuurlijk is het mogelijk dat relatief beperkte economische ontwikkelingen grote gevolgen hebben voor de criminaliteit, daar gaan we nu op in. 3.2 Theorie vs. empirisch bewijs voor relatie economie- criminaliteit Hieronder geef ik voor verschillende vormen van criminaliteit aan welke mechanismen steken achter de relatie economie-criminaliteit en wat voor empirisch bewijs er bestaat voor deze relatie. Veelvoorkomende criminaliteit (criminaliteit voornamelijk gepleegd door jonge, laagopgeleide mannen) Het gaat hier om diefstal-, gewelds- en drugsdelicten als woninginbraak, autokraak, mishandeling, straathandel in verdovende middelen, enz., kortom, ‘de criminaliteit’ in de volksmond. Lagere lonen en minder werkge-
  • 44. 44 legenheid kunnen legale activiteiten minder lonend maken ten opzichte van illegale activiteiten (Ehrlich, 1973). Vanuit deze theorie leidt economische tegenspoed tot meer criminaliteit. Dit is het zogenoemde motivationele aspect. Hoe rationeel mensen in de praktijk handelen is nog maar de vraag. De vertaling van beloningsverschillen naar illegale activiteiten is zeker niet een-op-een. Onderzoek heeft meerdere malen laten zien dat crimineel gedrag in de praktijk niet loont (Wilson en Abrahamse, 1992; Levitt en Venkatesh, 2000; Reilly et al., 2012). Naast het motivationele aspect bestaat er het gelegenheidsaspect. Mensen die minder uren op werk zitten, zien wellicht sneller criminele mogelijkheden buiten het werk, zoals diefstal, vandalisme en geweld (ervan uitgaande dat het niveau van criminaliteit op het werk lager is dan criminaliteit buiten het werk, wat is te verwachten gegeven het over het algemeen hoger niveau van toezicht op het werk). Het gelegenheidsaspect heeft echter twee kanten, zoals Felson en Boba (2010) betogen. Zo zijn mensen zonder werk vaker thuis, waardoor de moge- lijkheden tot woninginbraak afnemen. Daarnaast kan een lager besteedbaar inkomen als gevolg van economische tegenwind resulteren in minder uit- gaan en minder drankconsumptie, waardoor de criminaliteit daalt in plaats van stijgt. Economische tegenspoed in de legale sector hoeft natuurlijk niet altijd de beloning van illegale activiteiten vergeleken met die van legale activiteiten te vergroten. Het is het mogelijk dat het rendement op sommige illegale activiteiten meebeweegt met het rendement op legale activiteiten. Tegen- wind in de legale economie gaat dan samen met tegenwind in illegale acti- viteiten en vice versa. Om een voorbeeld te geven: de koperdiefstal nam toe toen wereldwijde economische groei de prijzen van grondstoffen in de jaren tot de crisis opjoeg. Politie Haaglanden gaf aan dat de diefstal van goud en zilver om dezelfde reden toenam (persoonlijke communicatie, januari 2012). Deze vormen van diefstal hangen dus positief samen met de economische cyclus. Lange tijd bestond geen overtuigend empirisch bewijs voor een relatie tus- sen economische ontwikkelingen en het aantal diefstal- en geweldsdelicten.
  • 45. 45 De laatste tien jaar zijn dankzij methodologische vernieuwingen betrouw- baarder studies verricht. Die laten wel een ongunstig effect van economische tegenwind zien voor diefstal, niet voor geweld (Mustard, 2010). De effecten op diefstal blijken zich, weinig verrassend, te concentreren onder jonge, laagopgeleide mannen. Het effect van veranderingen in de lonen voor laag- betaalde arbeid blijkt groter dan dat van werkloosheid. Een mogelijke reden is dat meer structurele veranderingen in de beloning voor legale arbeid een groter verschil maken dan korte termijn fluctuaties in de werkloosheid. Omdat criminaliteit een sterk lokale component heeft, blijkt de relatie tussen economie en criminaliteit tussen gebieden te verschillen (ibid.). Gemiddeld genomen is de relatie niet sterk: 1 procent meer werkloosheid zou resulteren in grofweg 1 procent meer vermogenscriminaliteit (Levitt, 2004: 170). Witteboordencriminaliteit Witteboordencriminaliteit is zeer veelsoortig. De relatie tussen economie en criminaliteit zal afhangen van het type delict. Zo zal het aantal geval- len van faillisementsfraude naar verwachting negatief samenhangen met de economische cyclus, simpelweg omdat faillisementen meer voorkomen bij economische tegenwind. Het aantal milieudelicten door bedrijven zal daarentegen naar verwachting positief gerelateerd zijn aan de mate van economische activiteit. Bijvoorbeeld: minder scheepvaart op de Noordzee tijdens de huidige economische crisis betekent ook minder illegale lozingen. Hetzelfde kan gelden voor fraude. Minder vastgoedtransacties betekent bijvoorbeeld minder mogelijkheden voor fraude door notarissen. Ook lijkt de druk op frauduleuze praktijken in de financiële sector en op het knoeien met boekhoudingen toe te nemen in hoogconjuctuur. Het volgende citaat van Alan Greenspan, oud-voorzitter van het stelsel van centrale banken in de VS, is instructief: “An infectious greed seemed to grip much of our business community (…). It is not that humans have become any more greedy than in generations past.
  • 46. 46 It is that avenues to express greed have grown so enormously.” (Alan Green- span, 2002, hoorzitting voor het congres). Voorbeelden waarin witteboordencriminaliteit afneemt bij economische tegenspoed zijn er te over, maar voorbeelden van het tegendeel zijn er ook. Generalisaties zijn niet goed mogelijk. Voor zover mij bekend bestaat er geen systematisch en methodologisch betrouwbaar empirisch onderzoek naar de samenhang van witteboordencriminaliteit en de economische cyclus. Het geven van een schatting van het aantal delicten is al een grote uitda- ging, laat staan het verklaren van de trend in het aantal delicten. Duidelijk is wel dat dat de aanpak van witteboordencriminaliteit grotere politieke prioriteit krijgt door een economische crisis. Dat viel Edwin Suther- land al op na de crisis van de jaren dertig (Sutherland, 1949). Hetzelfde gold na het knappen van de internet-boomen de schandalen die toen naar buiten kwamen (Gobert en Punch, 2006). Het is te verwachten dat dit opnieuw het geval is na de kredietcrisis – vooral omdat laakbaar en mogelijk crimineel gedrag van mensen werkzaam in de financiële sector een van de oorzaken is van de crisis. Georganiseerde criminaliteit De georganiseerde criminaliteit lijkt wat losser te staan van de legale econo- mische bedrijvigheid dan de witteboordencriminaliteit. Opnieuw zijn zowel voorbeelden te noemen van een positieve als een negatieve relatie met de economische cyclus. Mensensmokkel neemt wellicht af gedurende een eco- nomische neergang: de omvang van migratiestromen hangt sterk samen met de stand van de economie in het bestemmingsland (Borjas, 1999). De vraag naar drugs kan zowel positief als negatief samenhangen met schommelin- gen in economische activiteit. Voor drugs als uitvlucht is de relatie wellicht negatief, voor prestatiebevorderende drugs als cocaïne en uitgaansdrugs als xtc is de relatie wellicht positief. Empirisch onderzoek op dit terrein is heel beperkt, en voor zover mij bekend richt zich dat niet op de relatie met de
  • 47. 47 economische conjunctuurbeweging. Kortom, hoe de aard en omvang van de georganiseerde misdaad samenhangt met economische ontwikkelingen is onbekend. 4. Conclusies De relatie tussen de economische conjunctuur en de criminaliteit is veel com- plexer dan vaak gedacht. Het is niet zo dat een economische neergang meer criminaliteit betekent. Voor een dergelijke relatie bestaat alleen bewijs voor vermogensdelicten gepleegd door jonge, vaak laagopgeleide mannen. Deze relatie is bovendien niet sterk. Een economische neergang kan net zo goed geen duidelijk effect hebben op criminaliteit – dit geldt bijvoorbeeld veel- voorkomende geweldsdelicten – als een drukkend effect op de criminaliteit: denk bijvoorbeeld aan milieudelicten gepleegd door bedrijven. Een inschatting doen hoe bij de huidige economische tegenwind, die naar verwachting nog een aantal jaren aanhoudt, de criminaliteit zich ontwikkelt, is daarmee onmogelijk. Daar komt bij dat de ramingen van de economische ontwikkeling zelf al zeer onzeker zijn – en nu in het bijzonder gegeven de onduidelijkheid over het verdere verloop van de eurocrisis. Inschattingen van de ontwikkeling in de criminaliteit zijn sowieso van beperkte relevantie voor het werk van de politie, omdat politieke prioritei- ten het werk wellicht meer bepalen dan het volume en type delicten. Dit geldt met name voor de aanpak van de witteboordencriminaliteit en de georganiseerde misdaad. Politieke prioriteiten staan echter niet geheel los van de economische cyclus. In tijden van economische crisis – en zeker nu die voor een deel het gevolg is van laakbaar, dan wel crimineel gedrag van men- sen werkzaam in de financiële sector – krijgt de aanpak van witteboorden- criminaliteit grotere politieke prioriteit. Als bankiers, financieel adviseurs, accountants en ondernemers niet langer als helden maar als boeven worden gezien, zal naar verwachting de werkdruk van de politie op het terrein van de witteboordencriminaliteit toenemen.
  • 48. 48 Referenties - Borjas, George J., 1999, The economic analysis of immigration, in:OrleyAshenfelter en David Card (red.), Handbook of Labor Economics, Elsevier, Amsterdam, 1697-1760. - Centraal Bureau voor de Statistiek, 2012, Welvaart in Nederland, Den Haag. - Centraal Planbureau, 2012, Juniraming 2012, Den Haag. - Dijk, Jan van, 2008, The world of crime: breaking the silence on problems of security, justice and development across the world, Sage, Thousand Oaks (CA). - Dur, Robert en Ben Vollaard, 2012, The power of a bad example. A field experiment in household garbage disposal, Tinbergen Institute working paper, Rotterdam/Tilburg. - Ehrlich, Isaac, 1973, Participation in Illegitimate Activities: A Theoretical and EmpiricalInvestigation, Journal of Political Economy, 81 (3), 521-565. - Felson, Marcus en Rachel Boba, 2010, Crime and Everyday Life, 4th edition, Sage, Los Angeles. - Gobert, James en Maurice Punch, 2006, Because they can: motivations and intent of white-collar criminals, in: Henry Pontell en Gilbert Geis (red.), International Handbook of White-Collar Crime and Corporate Crime, Sprin- ger, New York, 98-122. - Huizinga, Free en Bert Smid, 2004, Vier vergezichten op Nederland, Koninklijke De Swart. - Kalidien, S. en N.E. de Heer-de Lange (red.), 2011, Criminaliteit en rechts- handhaving 2010. Ontwikkelingen en samenhangen, Reeks Onderzoek en beleid nr. 298, CBS/WODC, Den Haag. - Levitt, Steven en SudhirVenkatesh, 2000, An economic analysis of a drug- selling gang’s finances, The Quarterly Journal of Economics, 20, 755-789. - Levitt, Steven, 2004, Understanding why crime fell in the 1990s, Journal of Economic Perspectives, 18(1), 163-190. - Mustard, David, 2010, How do labor markets affect crime? New evidence on an old puzzle, in: Bruce Benson and Paul Zimmerman (eds.), Handbook
  • 49. 49 on the Economics of Crime, Edward Elgar Publishing, New York. - Reilly, Barry, Neil Rickman en Robert Witt, 2012, Robbing banks: crime does pay – but not very much, Significance, 9(3), 17-21. - Sutherland, Edwin, 1949, White Collar Crime, Dryden Press, New York. - Sutherland, Edwin, 2009, Crime of Corporations, in: Gilbert Geis (red.), White-collar criminal. The offender in business and the professions, Trans- action Publishers, New Brunswick (NJ), 57-70. - Vos, Aart de, 2012, Nederland puissant rijk maar gierig als een oude vrek, MeJudice. - Wilson, James Q. en Allan Abrahamse, 1992, Does crime pay?,Justice Quar- terly, 9(3), 359-377.
  • 50. 50 Maarten Davelaar, Onderzoeker, verbonden aan het Hilde Verwey-Jonkerinstituut. Foto: Christiaan Krouwels, Utrecht
  • 51. 51 3. Geestelijke gezondheidzorg en maatschappe- lijke ondersteuning in tijden van bezuinigin- gen: wat zijn de gevolgen voor de politie? Maarten Davelaar, Inge Bakker, Ron van Wonde- ren, Hans Boutellier, Hilde Verwey-Jonkerinstituut Dit essay verkent maatschappelijke ontwikkelingen vanuit het perspectief van de geestelijke volksgezondheid in relatie tot de veiligheid van bur- gers. Met welke risico’s en risicogroepen krijgt de politie in de toekomst te maken? Onze verkenning start met een beschrijving van de uitgangssituatie: de huidige complexe netwerkmaatschappij en de gevolgen daarvan voor burgers en politie. Vervolgens gaan wij dieper in op ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg die de komende jaren de agenda zullen bepa- len. Daarna besteden we aandacht aan een aantal belangrijke risicogroepen waarbij psychische problemen spelen: dak- en thuislozen, verslaafden, licht verstandelijk gehandicapten en solistische dreigers. We sluiten af met enige conclusies voor de oriëntatie van de politieorganisatie. 1. Een vergrijzende netwerkmaatschappij in tijden van economische crisis We leven in een complexe netwerkmaatschappij (Boutellier, 2007) en wor- den belaagd door economische crises en vergrijzing van de bevolking. Die netwerkmaatschappij is het resultaat is van grote processen: SCP directeur Schnabel (2004) vatte ze eerder samen als: individualisering, informalisering, internationalisering, intensivering en informatisering. De samenleving is op vele vlakken pluriformer geworden. Het belang van collectieve identiteiten en grote gemeenschappen is afgenomen. Burgers nemen deel aan velerlei netwerken die bepalend zijn voor hun identiteit. De gevolgen van individualisering voor sociale relaties kunnen worden opgevat als een ‘gelijktijdig toenemende sociale afstand en sociale nabijheid’
  • 52. 52 (Van der Veen, 2004). Mensen zijn enerzijds onderling minder afhankelijk van elkaar en van de traditionele instituties. Anderzijds neemt de afhanke- lijkheid van anderen ook weer toe; we moeten het hebben van omvattende productienetwerken en de arrangementen van de moderne verzorgings- staat. Tegelijkertijd zijn mensen assertiever geworden in het vormgeven van het eigen leven. Zij streven naar behoud en ontwikkeling van hun eigen identiteit en willen hun leven zelf in de hand hebben. De geïntensiveerde vrijheidsbeleving leidt regelmatig tot normoverschrijding (Boutellier 2007). De intensivering van het samenleven vergroot ook de kans op uitsluiting. Kwetsbare burgers kunnen het tempo van de maatschappelijke ontwik- kelingen, maar ook van het dagelijks leven nauwelijks bijhouden. Het zelf actief plannen van je leven vereist cognitieve en sociale capaciteiten die niet iedereen bezit (Schnabel, 2004). Nederland kent veel ongelijkheden in de mogelijkheden van burgers om hun individuele ambities en belangen te realiseren (Bijl, 2012). Toegang hebben tot en gebruik kunnen maken van de verschillende vormen van sociaal, cultu- reel en financieel kapitaal zijn bepalend voor de kwaliteit van leven. Tussen mensen met een hoge opleiding en degenen met een lager onderwijsniveau bestaan aanzienlijke verschillen (Bijl, 2012, Bovens, 2012).1 Het SCP stelt dat deze verschillen hardnekkig zijn en waarschuwt ervoor dat door de verslech- terde economische vooruitzichten extra aandacht geboden is voor kwetsbare groepen (Bijl, 2012). In Nederland zijn er groepen mensen die niet of nauwe- lijks participeren en weinig tot geen sociaal netwerk hebben. Het gaat vooral om ouderen, laagopgeleiden en werklozen. Deze groep is de laatste jaren verdubbeld naar zo’n vier procent van de bevolking (Bijl, 2012). Bovendien kan een samenleving met een grote diversiteit aan normatieve kaders, leefstijlen en opvattingen mensen ook in andere opzichten onzeker maken. Sommigen zijn ontvankelijk voor ‘grote verhalen’ die op alles een helder antwoord geven, wat radicalisering en extremisme in de hand kan 1 Zo leven hoogopgeleiden gemiddeld zeven jaar langer dan laagopgeleiden en heb- ben de laatstgenoemdem ook een tweemaal grotere kans op een psychische stoornis dan hoger opgeleiden.
  • 53. 53 werken (Van den Bos, Loseman en Doosje, 2009). Daarenboven is er met de internationale migratie een groter potentieel ontstaan van kwetsbare burgers. We leven kortom in een hectische tijd, met veel keuzestress en druk tot presteren. Mensen die in een rustige, gestructureerde omgeving goed func- tioneren, kunnen in die omstandigheden psychisch in de war raken (RMO 2007). Meer dan veertig procent van de Nederlanders krijgt in zijn leven te maken met een psychische stoornis. Daaronder vallen bijvoorbeeld depres- sie, ADHD, angststoornissen, schizofrenie en dementie. De meeste mensen zoeken hulp voor hun aandoening, maar slechts een vijfde bezoekt de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). In 2009 vond een miljoen behandelingen plaats in de tweedelijns ggz, inclusief verslavings- en forensische zorg. Het beroep op de GGZ is met 87% gegroeid sinds 2001 (GGZ Nederland, 2010). In de Nederlandse Jeugdinrichtingen neemt de psychiatrische problematiek toe (Slobogin, 2006; Doreleijers, 2004). Huiselijk geweld is ook een veel voorko- mend maatschappelijk probleem waar ggz-problematiek vaak een duidelijke rol speelt (zie o.a. Lünnemann & Bruinsma, 2004; Ferwerda, 2008, 2009). Tegelijk moet worden geconstateerd dat de complexe samenleving een rela- tief onmachtige nationale overheid kent (Boutellier, 2007, Castells, 2000). Zij heeft het moeilijk bij het laten gelden van gezag. Daar komt bij dat proble- men op het terrein van de openbare orde vaak ook een ‘zorg’ kant hebben. In de loop der jaren heeft de politie steeds meer te maken gekregen met mensen met (ernstige) psychische problemen, in de verlening van noodhulp en als handhaver van de openbare orde (twee van de drie kerntaken van de politie). Geschat wordt dat tussen de twintig en dertig procent van het politiewerk ggz-gerelateerd is. De toename van psychisch zwakkeren die in een ambulante setting verblijven, een toename van zorgmijders en bezuini- gingen op de geestelijke gezondheidszorg zullen leiden tot meer incidenten, zo verwacht de Amsterdamse Korpschef Pieter-Jaap Aalbersberg (Politie Amsterdam-Amstelland, 2012). Politie en ggz hebben – overigens niet voor het eerst – initiatieven genomen om de samenwerking te versterken.
  • 54. 54 2. Ontwikkelingen rond de geestelijke volksgezondheid en maatschappelijke ondersteuning We zagen hierboven dat het beroep op de tweedelijns ggz (inclusief de verslavings- en forensische zorg) enorm is gestegen. Veel cliënten hiervan (42%) ontvangen een korte behandeling.2 De politie heeft relatief vaak te maken met mensen die ernstige psychische problemen hebben. De groep patiënten met Ernstige Psychische Aandoeningen (EPA) wordt door de Raad voor Volksgezondheid en Zorg op 160.000 – 180.000 patiënten geschat. Deze groep mensen ontvangt vaak langdurig zorg en verblijft ook regelmatig in een ggz-voorziening, bijvoorbeeld in beschermde woonvoorzieningen in een wijk (GGZ Nederland, 2010). We lichten enkele cruciale ontwikkelingen nader toe. 2.1. Groei zorgvraag en grenzen aan de toegankelijkheid De toename van het aantal behandelingen wordt grotendeels toegeschreven aan het normaler worden van het zoeken van hulp en betere toegankelijk- heid van deze zorg. Toch is kennelijk ook sprake van (steeds weer nieuwe) aanwas van verwarden, zorgmijders en anderen. Daarnaast speelt een ande- re attitude bij de burgers een rol: overlast wordt minder getolereerd, en bur- gers hebben geleerd de buren minder met rust te laten: problemen (huiselijk geweld, vereenzaming, vervuiling) worden eerder gemeld, ook of juist bij de politie. Een andere verklaring is dat de interculturalisatie van de ggz nog een grote slag behoeft. Binnen migrantengemeenschappen is sprake van een lage ‘consumptie’ van ggz-hulp, terwijl de problematiek er vaak aanzienlijk is (zie o.a. Rijkschroeff et al. 2003). De blijvende aanwas van nieuwe zorgmij- ders (zoals vereenzamende ouderen) én nieuwe drempels om de groei van de ggz te remmen3 , zorgen ervoor dat ggz-gerelateerde incidenten waarbij in eerste instantie de politie in beeld komt, zullen blijven toenemen. 2 Dit is een behandeling die minder dan drie maanden duurt. 3 http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/geestelijke-gezondheidszorg/vergoeding- van-ggz
  • 55. 55 2.2. Vermaatschappelijking Van het streven naar vermaatschappelijking van de zorg is al langere tijd sprake. Vanuit het oogpunt van de kwaliteit van leven van de patiënten werd het van belang geacht om mensen niet meer in instituties (‘gekkenpa- viljoens in het groen’) onder te brengen, maar in kleinschalige woonvoor- zieningen in gewone wijken, omgeven met de juiste zorg en begeleiding. Meer recentelijk kwam daar het argument bij dat het bieden van ambulante zorg ook een bijdrage zou kunnen leveren aan het beheersen van de kosten. Opmerkelijk genoeg is tussen 2002 en 2012 het aantal bedden in de ggz ver- der toegenomen. De-institutionalisering heeft tot dusverre minder plaatsge- vonden dan in landen als Engeland en Denemarken. Wanneer we ambulante zorg aan huis beschouwen als een eerste stap en bredere maatschappelijke ondersteuning als een tweede stap naar sociale inclusie, dan loopt Nederland niet voorop (Van Hoof et al., 2011). Mogelijke alternatieven voor ‘bedden’ variëren in de mate waarin een beroep wordt gedaan op professionele zorg en informele zorg en steun, van vrijwilligers (maatjes, buddy’s) of van buurtgenoten, familie en vrienden. Een tussenvorm – kleinschalig wonen met lichtere en zwaardere vormen van begeleiding – wordt geboden door de instellingen voor Beschermd en Begeleid wonen. Het blijkt dat het aantal beschermd wonende cliënten tussen 2006 – 2009 met 45% is toegenomen.4 Maar met name deze categorie ligt om financiële redenen onder vuur en de overheid streeft naar ‘uitplaatsing’ van mensen met de lichtste zorgzwaarte- pakketten. 5 In juni 2012 sloot minister Schippers (VWS) een akkoord met zorgaanbieders, beroepsverenigingen, zorgverzekeraars en cliënten- en familieorganisaties over de toekomst van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Kwaliteit en betaalbaarheid staan voorop. De zorg wordt voortaan zo dicht mogelijk om de patiënt georganiseerd, door een omslag van klinisch naar ambulant, van 4 Het gaat om een toename van 5548 naar 8061 cliënten. 5 http://www.socialevraagstukken.nl/site/2012/07/26/waanvoorstelling-zelfstandig- wonen-voor-psychiatrische-patient/
  • 56. 56 tweede lijn naar eerste lijn, van eerste lijn naar huisarts en van huisarts naar meer zelfmanagement. 2.3. Beveiliging en behandeling Een volgende belangrijke trend is de verschuiving naar nadruk op zwaardere problematiek in de ggz. De ggz kan een verplichtend karakter aannemen: er bestaat forensische ggz en er is de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatri- sche ziekenhuizen (Wet Bopz). Er ligt een wetsvoorstel zorg en dwang voor mensen met een verstandelijke beperking of met dementie; en een wetvoor- stel verplichte geestelijke gezondheidszorg dat zich richt op de sector geeste- lijke gezondheidszorg.6 De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg verwacht dat de nieuwe wetgeving zal leiden tot andere patiënten in de ggz: meer delictplegers, meer verplichte ggz en meer ‘zorgwekkende zorgmijders’. Voor een succesvolle invoering beveelt de Raad aan dat de ggz prioriteit legt bij deze patiënten met een zware problematiek. Dat moet echter niet in gesloten klinieken maar door inzet op ‘verdergaande ambulantisering’.7 De opbrengsten moeten liggen op het vlak van meer veiligheid (door goede nazorg minder recidive) en betere behandeling van patiënten door niet langer het delict maar de stoornis als aangrijpingspunt te nemen en mensen naar werken en zelfstandig wonen te begeleiden. Binnen het kader van de vermaatschappelijkte ggz groeit daarmee de groep strafrechtelijk relevante gevallen in een ambulante setting. 2.4. Zwaartepunt bij lokale afstemming Bovenstaande ontwikkelingen vragen om samenwerking op het snijvlak van ggz en de veiligheidsketen, woningcorporaties, maatschappelijke opvang en zorgvoorzieningen. Door de voortzettende decentralisatie hebben de gemeenten een steeds grotere rol in de organisatie daarvan. De ggz heeft 6 http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/geestelijke-gezondheidszorg/vraag-en- antwoord/wanneer-mag-iemand-gedwongen-worden-opgenomen-in-een-psychiatri- sche-instelling.html 7 Dit dient te geschieden door forse toename van de inzet van FACT (Functie Assertive Community Treatment) teams: het bieden van multidisciplinaire bemoeizorg.
  • 57. 57 zich tot dusverre deels kunnen onttrekken aan regievoering door de lokale overheid, maar dat zal gaan veranderen. De rol van de gemeente neemt toe met de overdracht van landelijke voorzieningen uit het zorgstelsel naar het lokale niveau in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dat zal onherroepelijk leiden tot een grotere invloed op de ggz: lokale overheden zullen op samenwerking aansturen (ketens) en dit ook kunnen afdwingen door een grote financiële invloed. Deze beknopte verkenning van de ontwikkelingen in de geestelijke gezond- heidszorg wijst samenvattend op een aantal trends die energie van de poli- tieorganisatie zullen blijven vragen: • Groei zorgvraag en grenzen aan de toegankelijkheid van de zorg. • Vermaatschappelijking van de zorg. • Verbinding van ‘justitie’ en ‘zorg’. • Lokale samenwerking. 3. Risicogroepen uitgelicht We bespreken hieronder een aantal specifieke risicogroepen waarbij psy- chische problemen een grote rol spelen en die op de middellange termijn in termen van noodhulp en het waarborgen van de veiligheid aandacht zullen vergen van de politie en haar partners in de samenleving. Buurtbewoners met psychiatrische problematiek: zorgmijders en begeleid wonenden De aanwezigheid in een buurt van bewoners met psychiatrische problema- tiek kan leiden tot spanningen. Deze bewoners geven relatief vaak overlast, zoals geluidsoverlast en vervuiling. De overlast kan leiden tot spanningen omdat de overlast vaak langdurig is en de overlastveroorzakers niet of slecht aanspreekbaar zijn. Ze worden vergroot doordat er geen of weinig contact is tussen overlastgevers en hun buren, vaak vanwege angst, onzekerheid en onwetendheid van beide kanten (Broekhuizen & Van Wonderen, 2012). Het
  • 58. 58 is niet altijd duidelijk wie de eerst aangewezene is om een geconstateerd probleem aan te pakken: woningcorporaties, zorg- en hulpverleningsin- stanties, de politie of de gemeente (Van Marissing en De Meere, 2011)? De vraag blijft onder welke voorwaarden het zelfstandig wonen van psychiatri- sche patiënten positief uitpakt voor patiënt en samenleving (Verplanke en Duyvendak, 2010). Rond kleinschalige woonvoorzieningen zijn de problemen in de regel minder. Ervaringen uit bijvoorbeeld Utrecht wijzen er op dat met goede beheersafspraken en contact met omwonenden de overlast en daarmee het beroep op politie, klein kan zijn. Steden als Rotterdam werken inmiddels met een systeem dat een evenwichtige verspreiding van (woon) voorzieningen over de wijken bevordert. Dak- en thuislozen Het profiel van daklozen wordt steeds diverser: meer families, meer vrou- wen, meer jongeren, veel mensen nieuwe migranten (Davelaar en Kerstens, 2012). De traditionele clochard sterft uit. Veel dak- en thuisloze personen kampen tevens met verslavingsproblemen en hebben psychische klachten (Van Straaten et al., 2012, Snoek et al., 2008, Davelaar et al., 2005). Sinds de invoering van het Plan van Aanpak Maatschappelijke opvang 2006 – 2013 (Tweede Kamer, 2005-2006), in de praktijk ook gericht op cliënten van de verslavingszorg en ggz, is er veel veranderd in de benadering van dak- en thuislozen.8 Binnen dat Plan werken de G4, het Rijk en aanbieders van zorg en opvang aan de leefsituatie van mensen die dak- of thuisloos zijn (of dat dreigen te worden) vanuit twee pijlers, een persoongerichte aanpak en een sluitende samenwerking (integrale zorgketen) (Maas en Planije, 2010; Dave- laar et al., 2007). Het doel is om enerzijds de verloedering en overlast terug te dringen en anderzijds huisvesting, begeleiding en zorg te verbeteren. De aanpak laat resultaten zien: de doelgroep is van de straat gehaald (middels een zeer stringent opjaag- en boetebeleid) en overlast en criminaliteit vanuit de groep (verslaafde) thuislozen is duidelijk afgenomen, het aanbod van (semi)zelfstandige woonruimte is sterk gegroeid en de begeleiding is meer op de persoon afgestemd. Ook zijn de G4 erin geslaagd om de instroom van 8 In de G4 in 2006 geschat op 10.000 mensen.
  • 59. 59 nieuwe daklozen door huisuitzetting of ontslag uit een zorginstelling of detentie in te perken (Tuynman et al., 2011). De ontwikkelingen in de ove- rige 39 centrumgemeenten met een regiofunctie laten dezelfde trends zien. Voor de middellange termijn zijn er ook zorgen. Zijn de zeer omvangrijke investeringen in menskracht en financiën wel vol te houden? Ook in de voorbije vette jaren is bovendien een aantal problemen niet voldoende getackeld, zoals de aansluiting tussen jeugdzorg en vervolg-begeleiding voor achtienplussers (Steketee et al, 2009). Ook beschikt een meerderheid van de daklozen nog steeds niet over dagbesteding of werk (Verwijs et al. 2012, Van Straaten et al., 2012). En hoe moet met de sterk gegroeide groep MOE-lan- ders die op straat belandt worden omgegaan? Daarnaast zal de groep dak- loze (niet uitzetbare) illegalen zeker niet afnemen en door de aangescherpte regelgeving geen beroep meer kunnen doen op de officiële ketenzorg. Psychische problemen komen onder hen veel voor. Verder zal de vergrijzing van de bevolking leiden tot het vaker voorkomen van een aandoening als dementie. Of dat zal leiden tot meer verwarde ouderen op straat is moeilijk te voorzien. Het kan zijn dat door sociaal isolement ziekten te laat worden gesignaleerd en incidenten met ouderen toenemen. Ook is het voorstelbaar dat oudere mensen die om sociale of financiële redenen zelf onvoldoende steun kunnen organiseren een beroep moeten gaan doen op laagdrempelige hulp (inloop, dagopvang, voedselbanken). Mensen met een verslavingsprobleem Het druggebruik in Nederland is in vergelijking met andere Europese landen en de VS gemiddeld tot laag te noemen (met uitzondering van xtc) en het gebruik is de laatste jaren gestabiliseerd (Van Laar en Van Ooyen-Houben, 2009; Van Laar et al., 2011). De individuele gezondheidsrisico’s zijn door het (preventieve) zorgbeleid in Nederland redelijk beheerst, maar risicogebruik onder kwetsbare jongeren vormt een probleem. Het gebruik van cannabis is gestabiliseerd, maar de hulpvraag is wel groter geworden. Hoeveel mensen problemen krijgen door veel cocaïnegebruik is niet bekend. Tot 2004 is de hulpvraag sterk gestegen, sindsdien is deze stabiel. Alcoholgebruik blijft