1. Onderzoek zegt dat … Keuzes in het onderzoek met kinderen en jongeren naar hun dagelijkse leefwereld en hun actorschap An Piessens
2.
3.
4.
5.
6.
7. Casus Gij moet toch niet alles weten? Kinderen over de relatie tussen school en gezin Onderzoek iov VLOR Hilde Lauwers & An Piessens
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
Editor's Notes
Inzichten uit sociologie, geografie, pedagogiek, antropologie, …
Goed, het perspectief van kinderen op de relaties thuis-school. De vraag van de Vlor was om het perspectief van kinderen te leren kennen over de relatie gezin-school. Wij hebben een kleine aanpassing gedaan door te spreken over thuis en niet over gezin. De gezinssituatie is, zoals we deze voormiddag ook al zagen bij de lezing van Dimitri, kan voor kinderen erg verschillend zijn. Ook door te focussen op gezin, kunnen andere mensen uit het beeld vallen die toch een belangrijke rol kunnen spelen in de relatie tussen de thuiscontext en de schoolcontext, zoals grootouders, stiefouders, nieuwe partners van ouders, diens kinderen e.d. Zoals gezegd handelden de twee gesprekken telkens over een andere context. Eerst kwam de schoolcontext aan bod. En hierin was de centrale vraag: hoe is thuis aanwezig op school. Met andere woorden hoe krijgt de relatie tussen school en thuis vorm in de schoolcontext. We begonnen met een zeer concrete vraag, nl. welke dingen van thuis breng je mee naar school. Deze vraag lijkt misschien wat ‘onnozel’, maar had twee doelstellingen. Ten eerste focust het de aandacht van de kinderen op die relatie thuis-school, zonder al dieper in te gaan op beleving. Wat breng je mee, heel concreet, en ook wat niet. Waarom niet? Daarna vroegen we naar wat kinderen, op eigen initiatief vertellen over thuis, gevolgd door of er ook gevraagd wordt naar hun thuiservaringen. Dan ‘ben je op school soms bezig met thuis’. Vanaf vraag 5 komen andere ‘thuisactoren’ in beeld: komen er wel eens mensen van thuis bij je op school? En zeggen die mensen wel eens wat je op school moet doen? Tenslotte wilden we weten of kinderen een duidelijk onderscheid maken tussen leerkrachtengedrag en ouderlijk gedrag. Wat betekent voor hen de relatie kind-ouder en kind-leerkracht. En zijn daar overeenkomsten tussen. In dit laatste gesprek werd er nog één vraag toegevoegd, namelijk: Ben je op school anders dan thuis? Met deze vraag wilden we zicht krijgen op hoe kinderen beide leefwerelden onderscheiden, en in hoeverre dat hun gedrag beïnvloedt.
Naast vragen, legden we de kinderen ook enkele stellingen voor. Kinderen kregen vier kaartjes in handen met helemaal eens tot helemaal oneens. Kinderen werd gevraagd even over de stelling na te denken en dan hun kaartje, hun mening in het midden te leggen. De verschillende kleuren maakt he voor de kinderen onmiddellijk visueel hoe de meningen verdeeld zijn. Het riep in ieder geval mooie discussies op waarbij kinderen hun mening verduidelijkten, en eventueel bijstelden. Deze methodiek heeft niet onmiddellijk de bedoeling om de individuele meningen te kennen, maar om discussie op gang te brengen. De methodiek helpt ook om op een aantal thema’s te focussen die misschien niet aan bod zijn gekomen tijdens het eerste deel van het gesprek. Een aantal van deze stellingen bouwt voort op de bestaande literatuur over de relatie thuis-school, en dan met name op ouderbetrokkenheid in de schoolcontext.
Op de eerste vraag ‘Ben je op school anders dan thuis’ kwam een heel direct en duidelijk antwoord: ja. Kinderen maken een duidelijk onderscheid tussen hun leven op school en hun leven thuis. Thuis betekent voor hen minder regels, minder supervisie, minder controle: je kan er gekker zijn, je kan er cool zijn. Thuis betekent ook meer ruimte op te spelen, om je eigen zin te doen. School is duidelijk een wereld waar er meer regels zijn, waar gedrag duidelijker gereguleerd is, waar volwassenen vooral je gedrag observeren en beoordelen. Ruimte om met hen ook ‘grappig’ te zijn, is er blijkbaar niet zo veel.
In hoeverre leerkrachten bij de kinderen thuis welkom zijn, kwam ook een heel duidelijk antwoord: nee, niet echt. Kinderen stellen dat een bezoek van een leerkracht hun huiselijke activiteiten zou onderbreken. Ze verwachten ook dat ze in aanwezigheid van een leerkracht ‘schools gedrag’ zouden moeten vertonen: beleefder zijn, stiller zijn. Ze wijzen er ook op dat ze zich ongemakkelijk voelen bij de communicatie tussen een leerkracht en hun ouders.
Wanneer de kinderen gevraagd wordt met wie ze hun thuiservaringen delen, staan leeftijdsnoten als eerste genoteerd. Met vrienden deel je geheimen. Toch vinden de meeste kinderen het ook aangenaam om bepaalde zaken met de leerkracht te delen. Daarvoor moet er echter wel ruimte zijn voor vertrouwelijkheid en worden kinderen best persoonlijk aangesproken. In één klasje wordt er heel positief gesproken over een brievenbus, waarin ze zaken konden delen met de leerkracht. Die sprak hen dan apart hierover aan. En dat wordt erg geapprecieerd.
Hoe staan kinderen ten opzichte van de aanwezigheid van hun ouders op school? Ze staan in ieder geval positief ten opzichte van een ‘bezoek’, en daar hebben ze verschillende redenen voor. Sommige kinderen vinden dat ze hun ouders te weinig zien. Wanneer ze ook mee en dan op school aanwezig zouden zijn, zou dat probleem al opgelost zijn. Kinderen benadrukken ook dat hun ouders best kennis mogen maken met hun schoolwereld, zodat ze, zodat dit meisje stelt, zien hoe moeilijk het soms is om nieuwe dingen te leren. Een paar kinderen stellen ook dat als ouders komen, alle ouders ook moeten komen. Wanneer je de enige bent van wie de ouders niet komen, is dit niet leuk. Het stelt hen dan ten dele buiten de groep. Heel duidelijk echter de kinderen het eens dat de aanwezigheid van ouders géén controle mag zijn. Aanwezigheid in de klas mag geen ‘pottenkijken’ worden.
Hoe staan kinderen ten opzichte van de aanwezigheid van hun ouders op school? Ze staan in ieder geval positief ten opzichte van een ‘bezoek’, en daar hebben ze verschillende redenen voor. Sommige kinderen vinden dat ze hun ouders te weinig zien. Wanneer ze ook mee en dan op school aanwezig zouden zijn, zou dat probleem al opgelost zijn. Kinderen benadrukken ook dat hun ouders best kennis mogen maken met hun schoolwereld, zodat ze, zodat dit meisje stelt, zien hoe moeilijk het soms is om nieuwe dingen te leren. Een paar kinderen stellen ook dat als ouders komen, alle ouders ook moeten komen. Wanneer je de enige bent van wie de ouders niet komen, is dit niet leuk. Het stelt hen dan ten dele buiten de groep. Heel duidelijk echter de kinderen het eens dat de aanwezigheid van ouders géén controle mag zijn. Aanwezigheid in de klas mag geen ‘pottenkijken’ worden.
Tot zover de resultaten van de focusgesprekken. Het is moeilijk om deze informatie te vergelijken met bestaand onderzoek, omdat ze zo goed als geen onderzoek bestaat over het perspectief van kinderen op de relatie thuis-school. Er is het onderzoek van Veerle Vyverman over de attitude van kinderen ten aanzien van ouderbetrokkenheid, en de studie van Edwards, Alldred en anderen over het actorschap van kinderen bij ouderbetrokkenheid. De conclusies van beide studies worden in ons onderzoek wel bevestigd. Kinderen staan negatief tegenover een ouderbetrokkenheid die controlerend en prestatiegericht is; En kinderen zijn zeker actor in het al dan niet stimuleren van ouderbetrokkenheid. Wat betreft het bestaande debat, ook hierin wordt de relatie thuis-school vooral teruggebracht op ouderbetrokkenheid. M.a.w. Beleving en perspectief van kinderen komt nauwelijks aan bod. Toch, en ik hoop dat blijkt uit deze presentatie, zijn kinderen wel degelijk actor in deze relatie. Als gatekeeper: welke informatie wordt overgebracht En kinderen maken ook een zeer duidelijk onderscheid tussen beide leefwerelden. Met hun eigen regels, conventies, mogelijkheden.