1.
Taalles
is toch
geen
drama?
Een lessenserie voor tweetalige kinderen
van 8 tm 12 jaar
1
2. Voorwoord
Wie
Dit boekje is bedoeld voor ( aanstaande) leerkrachten die een musical
gaan maken met hun leerlingen. Omdat ze daar zin in hebben, omdat
de school een afscheidsmusical verwacht van de kinderen in groep 8,
of zoals in mijn geval, om tweetaligen op een leuke manier bezig te
laten zijn met het Nederlands. Ik heb dit boekje geschreven tijdens
mijn afstudeerfase op de PABO. Ik heb voor mijn scriptie onderzocht
wat het effect van het maken van een musical is op de taalvaardigheid
van tweetalige kinderen op Curaçao.
Waarom
Uit mijn onderzoek blijkt dat het maken van een musical met tweetalige
kinderen de taalvaardigheid bevordert. Het meest waardevolle aspect
was het gegeven dat de leerlingen echt plezier hadden in het bezig zijn
met taal. Vaak is de houding tegenover taal bij tweetalige kinderen
negatief, en dit project is een goede manier om de leerlingen
enthousiast te maken. Naast het plezier in taal is zowel de zinsbouw als
de woordenschat van de leerlingen die deelnamen aan het project
sneller vooruitgegaan dan die van vergelijkbare leerlingen die niet
meededen met het project.
Wat
Dit boekje is bedoeld als hulpmiddel om een musical te maken in de
klas op basis van een kinderboek. Het boek bestaat uit een gedeelte
kant en klare lessen, een gedeelte lesideeën, een aantal extra
oefeningen en een aantal tips.
Wanneer
Als U precies dit boekje volgt heeft U dertig dramalessen van een uur
nodig tot de musical af is. U kunt lessen overslaan of inkorten, dat is
afhankelijk van de gewenste kwaliteit van de musical en de gewenste
effectiviteit van de taalvaardigheidsbevordering.
Waar
Hier! Het boekje ligt voor Uw neus. U bent 30 lessen verwijderd van het
opvoeren van een spectaculaire musical met Uw klas. Ik wens U heel
veel plezier!
Margo Verbaarschot
2
3. Inhoud
Leerdoelen
Les 1 tot en met 10
Tussenreflectie
Les 10 tot en met 20
Tips voor de voorstellng
Nawoord
3
4. Leerdoelen
Naast het oefenen van de taalvaardigheid werkt dit project mee aan een scala
aan vaardigheden op het gebied van drama, muziek, dans en algemene
ontwikkeling.
Op de volgende bladzijden vindt U alle in dit project te behalen leerdoelen, in
checklistvorm. Wanneer U vindt dat alle leerlingen Het leerdoel behaald
hebben, kunt u het leerdoel afvinken. De leerdoelen zijn ook genummerd,
zodat u op een klassenlijst bij kunt houden welke leerlingen voor welke
leerdoelen volgens U nog wat speciale aandacht nodig hebben. Voor deze
leerlingen kunt U dan extra oefeningen bedenken.
De kleuren staan voor de verschillende vakken, die U terug kunt vinden in de
onderstaande lijst. de donker gekleurde vakken zijn de voor dit project meest
relevante leerodelen.
Roze = Nederlandse taalvaardigheid
Mint = kunstzinnige vorming
Oranje = dramatische vorming
Geel = muzikale vorming
Groen = dans
Blauw = algemene ontwikkeling
4
5. Leerdoelen van de kinderen in dit project:
Taal:
1 Kerndoel 1 De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal.
Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd
weer te geven.
2 Kerndoel 2 De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij
het geven en vragen van informatie, het uitbrengen van verslag, het geven
van uitleg, het instrueren en bij het discussiëren.
3 Kerndoel 3 De leerlingen leren informatie te beoordelen in discussies, en
in een gesprek dat informatief of opiniërend van karakter is, en leren met
argumenten te reageren.
4 Kerndoel 4 De leerlingen leren achtergrondinformatie te achterhalen in
informatieve en instructieve teksten, waaronder schema’s, tabellen, en
digitale bronnen.
5 Kerndoel 5 De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven
met verschillende functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen en
plezier verschaffen.
6 Kerndoel 6 De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij bij
het lezen van school- en studieteksten en andere instructieve teksten, en
bij systematisch geordende bronnen, waaronder digitale bronnen
7 Kerndoel 7 De leerlingen leren informatie en meningen te vergelijken en
beoordelen in verschillende teksten
8 Kerndoel 8 De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het
schrijven van van een brief, verslag, een formulier of een werkstuk. Zij
besteden hierbij aandacht aan zinsbouw, correcte spelling, een leesbaar
handschrift, bladspiegel, eventueel beeldende elementen en kleur
9 Kerndoel 9 De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor
hen bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten.
10 Kerndoel 10 De Leerlingen leren bij de doelen onder ‘mondeling
taalonderwijs’ en ‘ schriftelijk taalonderwijs’ strategiën te herkennen, te
verwoorden, te gebruiken en te beoordelen
( o.a samenvatten)
11 Kerndoel 11 De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en
regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde,
en delen van dit gezegde onderscheiden. De leerlingen kennen
• Regels voor het spellen van werkwoorden
• Regels voor het spellen van andere woorden dan werkwoorden
• Regels voor het gebruik van leestekens.
12 Kerndoel 12 De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en
strategiën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder
‘woordenschat’ vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken
over taal te denken en te spreken.
5
6.
Kunstzinnige vorming
13 Kerndoel 53 De leerlingen leren beelden, taal, muziek, spel en
beweging te gebruiken om er gevoelens en ervaringen mee uit te
drukken en om er mee te communiceren.
14 Kerndoel 54 De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen
te reflecteren
Dramatische vorming
15 bewust worden van je houding
16 Vertouwen hebben in, en geven aan je medespelers
17 De kinderen leren wat een compositie is
18 De kinderen leren tijdens hun spel op hun compositie te letten
19 De kinderen leren spontaan te reageren op tekst of handelingen
van een ander
20 De kinderen leren naar elkaar te luisteren, elkaars boodschap te
accepteren en hier iets aan toe te voegen
21 De kinderen durven het podium op te springen zonder
voorbereiding
22 De kinderen maken gebruik van mogelijkheden als stem, taal,
emotie, mimiek, houding, gebaar, beweging en handeling bij het
geven van een impuls in een spel
23 De kinderen leren originele spelwendingen aan een situatie te
geven
24 De kinderen leren hoe ze een dialoog moeten schrijven die
boeiend is om naar te kijken en ook door anderen gespeeld kan
worden.
25 De leerlingen kunnen een scene zowel spelen als schrijven met de
basisgegevens: wie wat waar wanneer en waarom, zij kunnen het
spel afronden op aanwijzing.
26 De leerling leert zijn houding en gedrag aan te passen naar een
type rol.
27 De leerling leert zich te verdiepen in een rol, en letten bij het spelen
van de rol op: stem, mimiek,gebaar, houding en emotie
28 De leerling leert zijn rol energiek, geloofwaardig en interessant
voor het publiek te spelen
6
7. Muzikale vorming
29 De kinderen zingen het lied op de juiste toonhoogte
30 De kinderen blijven op de goede toonhoogte zitten
31 De kinderen nemen de begintoon goed over
32 De kinderen zingen correct in het ritme
33 De kinderen blijven goed in de maat
34 De kinderen blijven het hele lied in het juiste tempo zingen
35 De kinderen zingen op de juiste geluidssterkte
36 De kinderen kunnen sterkteverschillen toepassen
37 De kinderen gebruiken hun resonantieruimten goed
38 De kinderen ademen op de juiste plaatsen
39 De muzikale zinsbouw is goed te horen
40 De expressie past bij het karakter van het lied
41 De kinderen articuleren goed.
42 De kinderen letten bij het gezamenlijk zingen op elkaar voor een
harmonisch geheel
dans
43 De kinderen reageren goed op de maat, de melodie, het ritme, en
de vorm van de muziek;
44 De kinderen laten met hun beweging zien wat ze horen;
45 De kinderen gebruiken hun hele lichaam bij de beweging, en niet
alleen hun armen;
46 De kinderen maken gebruik van de ruimte die ze hebben;
47 De kinderen durven enthousiasme uit te stralen tijdens het dansen,
en contact te houden met de kijker.
48 Voor gevorderden: de kinderen kunnen een karakter spelen tijdens
de dans ( bijvoorbeeld boos, of stoer)
Agemene ontwikkeling
49 Het verbeteren van sociaal gedrag in de groep
50 Het werken aan een positief zelfbeeld van de leerlingen
51 De kinderen voelen zich verantwoordelijk voor hun taak
52 De kinderen kunnen zelfstandig en actief aan een opdracht werken
7
8. Les 1
Leeroelen voor de kinderen:
• Elkaar leren kennen ( Voor kinderen die elkaar al kennen is dit een
mogelijkheid om elkaar eens van een andere kant te leren kennen)
• bewust worden van je houding
• Vertouwen hebben in, en geven aan je medespelers
• Het verbeteren van sociaal gedrag in de groep
• Kerndoel 12 Nederlands: de leerlingen verwerven een adequate
woordenschat
Introductie ( 15 minuten) opstelling: kring
Gebruik als voorbeeld de titel van het kinderboek ‘Enge Ellie en Nare Nellie’.
Verzin voor je eigen naam ook een bijvoegelijk naamwoord met dezelfde letter.
Benadruk dat het toneelles is, en het dus niet hoeft te kloppen bij je echte
karakter. We zitten in de kring, iedereen zegt zijn naam met een beweging en
de rest doet hem na. Bespreek de namen die de kinderen voor zichzelf bedacht
hebben. Laat de kinderen er vervolgens een houding bij bedenken. Geef een
voorbeeld als : ik ben mooie Margo, en neem een modellenpositie aan. Laat de
andere kinderen de houding nadoen. Ga zo de kring rond. Kinderen die niets
weten sla je even over. In de ronde erna mogen de kinderen die niets wisten
een houding van een ander kind immiteren, en de naam van dat andere kind
erbij zeggen.
Kern ( 30 minuten) opstelling: vij door de zaal
De leerlingen gaan vrij door de zaal lopen, en als je klapt staan ze stil. Eerst in
de houding die ze hebben op het moment dat ze de klap horen. Als U vind dat
de meeste leerlingen het stilstaan ( écht stil, dus ook niet knipperen met de
ogen) beheersen splits je de groep in twee, en maak je het moeilijker: op uw
klap nemen de leerlingen een expressieve houding aan, bijvoorbeeld de armen
en benen wijd. Terwijl de andere helft van de groep kijkt. Na een aantal klappen
kunt U de zittende helft de houdingen laten boetseren. Het kind loopt naar een
kind dat in een houding staat en maakt daar een andere houding van. Na een
aantal keren wisselen de groepen. Er mag tijdens deze oefeningen niet gepraat
worden!!
Slot ( 15 minuten) opstelling: publiek gericht naar podium.
Vraag wie er voor de klas wil komen om beeld te zijn. Iedere keer als je
in je handen klapt, komt er iemand bij het beeld, die iemand uit het
bestaande beeld aan moet raken. Met de leerlingen die over zijn
bespreken we de compositie kort en maken eventueel wat kleine
aanpassingen. Maak evt. een foto en herhaal de opdracht een aantal
keren. Als deze oefening heel goed gaat kunt U ook een keer een
thema opgeven( bijvoorbeeld sport), en de leerlingen vragen een
houding aan te nemen die bij dat thema past.
8
9. Les 2
Leerdoelen voor de kinderen:
• De kinderen zingen correct in het ritme en goed in de maat
• De kinderen leren een verhaal om te zetten in 6 tableaux (samenvatten in
6 belangrijke momenten, kerndoel 10 nederlands)
• Nederlandse taal, kerndoel 1: lln leren informatie te verwerven uit
gesproken taal. Ze leren tevens die informatie gestructureerd weer
te geven;
• Kerndoel 53: de leerlingen leren muziek te gebruiken om er
gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te
communiceren.
• Kerndoel 54( drama) Op eigen werk, en dat van anderen reflecteren
• De kinderen kunnen zelfstandig en actief aan een opdracht werken.
Voorbereiding: Lees eerder op de dag een makkelijk samen te vatten kort
verhaaltje voor. Bijvoorbeeld een verhaal uit de bundel ‘misschien wel
echt gebeurd’van Annie M.G. Schmidt.
Introductie ( 15 min ) opstelling: kring
‘bouncen’is de basisbeweging van rapmuziek. Het is stoer heen en weer
wiegen van je ene knie op je andere, zoals in vele videoclips op de
muziekzenders wordt laten zien. Doe de bounce voor, en laat de kinderen hem
nadoen. Stimuleer ze lekker te overdrijven met cool doen. Zet nummer 1 van
de begeleidende CD aan en bounce in het ritme. Daarna gaan we proberen in
het ritme te praten: we zeggen om de beurt op een bounce stukje: ( naam) is
een coole gast, of ( naam) is een toffe meid. Dit verloopt vloeiend als iedereen
twee tellen over zijn zin doet, en de volgende na twee tellen rust met een zin
begint, dus:
1....................2…………3………..4……...1......…………2………….3……….4
margo is een toffe meid Bryton is een coole gast
kern ( 30 minuten) opstelling: groepswerk
verdeel de klas in groepjes van 4-5 kinderen. Laat ze een rap verzinnen bij het
eerder voorgelezen verhaal, en het verhaal samenvatten in 6-8 tableaux. Laat
ze beginnen met de tableaux en dan bij elk tableaux een rapzin bedenken. Is
de klas nog niet gewend aan langdurig groepswerk, laat dan een aantal
groepjes een rap bedenken, en een aantal groepjes tableaux. Dit kan in 20
minuten af zijn. Geef wel ruim van tevoren de tijd aan!
Slot ( 15 minuten) opstelling: publiek gericht naar podium.
Alle groepen presenteren hun tableaux en rap. Deze worden nabesproken.
9
10. Les 3
Leerdoelen voor de kinderen:
• Kerndoel 1 De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal.
Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd
weer te geven.
• Kerndoel 3 De leerlingen leren informatie te beoordelen in discussies, en in
een gesprek dat informatief of opiniërend van karakter is, en leren met
argumenten te reageren.
• De kinderen gebruiken hun resonantieruimten goed
• De kinderen ademen op de juiste plaatsen
• De kinderen kunnen zelfstandig en actief aan een opdracht werken
Introductie( 20 minuten) opstelling:kring met schrijfmogelijkheid
Het idee om een musical te maken naar aanleiding van een boek wordt
besproken. Eerst bedenken we punten waar je op moet letten om te kijken of
een boek geschikt is voor een musical, de punten komen op het bord te staan.
Dan gaan de kinderen er in groepjes ( 5 lln) over discussiëren, en evt. nog
meer belangrijke punten bedenken. Ieder groepje bedenkt vijf punten, de vijf
punten van alle groepjes komen op een grote lijst te staan die door iedereen
wordt overgenomen.
Kern: ( 15 minuten) opstelling: staand naar juf kijkend
Je geeft de kinderen zangoefeningen op het gebied van ademhalen, die ze
thuis ook kunnen gebruiken. Geef ze de kans om na iedere instructie de
oefening even in hun toneelschrift te schrijven.
Ademhalingsoefeningen:
1. probeer zo lang mogelijk zachtjes één toon te zingen
2. bedenk dat er twee emmers op je schouders staan, adem in, en blaas
het uit door op je buik te drukken.
3. ga op de grond liggen met een boek op je buik en probeer hem zo
hoog mogelijk op te tillen met je buik.
4. klets één minuut lang zoveel mogelijk, met zo min mogelijk
ademteugen, aan één stuk door ( mag ook onzinpraat zijn)
resonantieoefeningen:
1. doe alsof je een doos bonbons leeg eet, en zeg bij elke bonbon heel
overdreven: jamjamjamjamjamjamjam
2. zeg enkele keren achter elkaar nimmenommenammenoeme
3. maak een sirene op ‘ng’
4. Doe een klok na van hoog naar laag:’bimmm bammm bommm’
Slot ( 25 min) opstelling: tweetallen
De kinderen bedenken op de melodie van ‘vader jacob’een liedje over een
boek dat zij geschikt vinden voor de musical. ( in 15 minuten) en laten dit aan
de rest van de groep horen. Drie kinderen bereiden thuis een
boekbesprekingkje voor voor de volgende les. Hier in wordt het verhaal
samengevat,en de reden waarom zij het boek geschikt vinden voor de musical.
10
11. Les 4
Leerdoelen voor de kinderen:
• Kerndoel 2 De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te
drukken bij het geven en vragen van informatie.
• 9:De lln krijgen plezier in het lezen van verhalen.
• Kerndoel 1 De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken
taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk,
gestructureerd weer te geven.
• Kerndoel 12 De lln verwerven een adequate woordenschat.
• Kerndoel 53 De lln lgebruiken beweging om er gevoelens en
ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren.
• De leerlingen durven onvoorbereid het podium op te springen
• De kinderen reageren goed op de vorm van de muziek
• De kinderen laten met hun beweging zien wat ze horen
Inleiding (20 minuten) opstelling: kring met schrijfmogelijkheid
Drie kinderen geven een boekbespreking, en vertellen erbij waarom ze vinden
dat het boek geschikt is. De leerlingen luisteren en maken een aantekening in
hun musicalschrift.
Kern ( 30 minuten) opstelling: vrij in de zaal
Laat verschillende nummers horen van de begeleidende cd. Bij de volgende
nummers is gemakkelijk een emotie te bedenken:
Nr 2: deftig,Nr 3:vrolijk, nr 4:stoer, nr5:boos, nr6: verdrietig, nr 7:verliefd
De kinderen dansen op de emotie die ze zelf bij de muziek bedenken. Na elk
lied een korte reflectie. Als alle liedjes geweest zijn gaan de kinderen op een
rijtje voor het podium staan.Jij geeft nu de opdrachten. Vertel dat als kinderen
niet durven te dansen, ze ook in de emotie over het podium mogen lopen.
Vraag wie er vooraan wil staan. Als de muziek start danst het kind over het
podium in het door jou gegeven karakter, tot het achteraan de rij is, dan gaat de
volgende.
Nr 2: een deftige zakenman op een nieuwjaarsbal
Nr 3: een lomperik die net een nieuwe baan heeft.
Nr 4: een beroemde rapper
Nr 5: een aggressief persoon dat ruzie zoekt.
Nr 6: iemand die net heeft gehoord dat zijn hond is overleden
Nr 7: een verliefde puber
Bespreek eventueel de woorden die de leerlingen niet kennen.
Bespreek per ronde wie de leerlingen goed vinden, en waarom.
Slot:( 10 minuten) opstelling: publiek/podium
Plug oordopjes in de radio en laat een kind spelen wat voor muziek hij hoort.
De rest van de groep raad. Drie kinderen bereiden weer een boek voor voor de
volgende les.
11
12. Les 5
Leerdoelen voor de kinderen:
• Kerndoel 2 De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te
drukken bij het geven en vragen van informatie.
• Kerndoel 1 De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken
taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk,
gestructureerd weer te geven.
• Kerndoel 9: de leerlingen krijgen plezier in het lezen van voor hen
bestemde verhalen.
• Kerndoel 12 Nederlands: De leerlingen verwerven een adequate
woordenschat
• Kerndoel 53 drama: De leerlingen leren taal, spel en beweging te
gebruiken om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er
mee te communiceren.
• De kinderen leren spontaan te reageren op tekst en handelingen van
de ander.
Inleiding (20 minuten) opstelling: kring met schrijfmogelijkheid
Drie kinderen geven een boekbespreking, en vertellen erbij waarom ze vinden
dat het boek geschikt is. De leerlingen luisteren en maken een aantekening in
hun musicalschrift.
Kern: improviseren en emoties versterken
we beginnen een emotiekring. We staan in een kring. Iemand zegt iets in een
bepaalde stemming ( bijvoorbeeld verdrietig) tegen zijn buurman. Die zegt het
weer tegen degene naast hem, maar dan iets overdreven. Die geeft het weer
door, maar overdrijft nog erger. Zo gaan we de kring rond tot we niet meer
kunnen overdrijven. Dan kiest iemand een nieuwe emotie. Bespreek even kort
dat het belangrijk is dat je met de ander meespeelt, anders valt het spel dood.
Dan gaan we aan de slag met kaartjes met allemaal rollen erop, in tweevoud.
Deze kunt U op de volgende bladzij vinden. We lopen in onze rol door de zaal,
en maken contact met de andere spelers. Als jde leerling denkt een andere
speler gevonden te hebben met hetzelfde kaartje gaan ze zitten, en in hun rol
verder kletsen. Pas aan het einde wordt gekeken of het klopte.
Slot: de emotionele haag ( 10 min)
Eén kind wordt naar de gang gestuurd, en iemand anders bedenkt wat we van
hem vinden (benadruk dat het toneel is, het is dus niet wat we echt van hem
vinden). De kinderen gaan in twee rijtjes staan ( als een haag) en het
teruggeroepen kind loopt er tussendoor, terwijl de kinderen uitbeelden wat ze
van hem vinden. Als dit goed gaat kan er ook nog gevarieerd worden met
gedeeltes van de haag: bijvoorbeeld: de jongens zijn verliefd, de meisjes
jaloers. Drie kinderen bereiden weer een boekbespreking voor.
12
13. een een
buitenaards buitenaards Een domoor Een domoor
wezen ( van wezen ( van ( heel dom) ( heel dom)
een andere een andere
planeet) planeet)
Een Een Iemand met Iemand met
aggresieve aggresieve Geheugenverlies Geheugenverlies
Ruziezoeker ruziezoeker ( vergeet alles) ( vergeet alles)
Een dronkelap Een dronkelap Een huilebalk Een huilebalk
Een ijdeltuit Een ijdeltuit
( die is de hele ( die is de hele
tijd bezig met tijd bezig met Een schooljuf Een schooljuf
hoe hij eruit hoe hij eruit
ziet) ziet)
Een zwerver Een zwerver Een kleuter Een kleuter
(iemand die op (iemand die op ( kind van 4) ( kind van 4)
straat woont) straat woont)
Een hele wijze Een hele wijze Een lomperik Een lomperik
oude man oude man ( die is heel ( die is heel
onhandig) onhandig)
Een kletskous Een kletskous Een chaggerijn Een chaggerijn
13
14.
Les 6
Leerdoelen voor de kinderen:
• Kerndoel 2 De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te
drukken bij het geven en vragen van informatie.
• Kerndoel 1 De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken
taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk,
gestructureerd weer te geven.
• Kerndoel 9: de leerlingen krijgen plezier in het lezen van voor hen
bestemde verhalen.
• Kerndoel 12 Nederlands: De leerlingen verwerven een adequate
woordenschat;
• De kinderen leren tijdens hun spel op hun compositie te letten
• De kinderen leren spontaan te reageren op tekst of handelingen van
een ander
• De kinderen leren naar elkaar te luisteren, elkaars boodschap te
accepteren en hier iets aan toe te voegen
Inleiding(20 minuten) opstelling: kring met schrijfmogelijkheid
Drie kinderen geven een boekbespreking, de rest maakt aantekeningen
Kern:(15 minuten) opstelling: zie afbeelding
De kinderen staan in de rij, voor één kind dat
ouder speelt. Het kind probeert naar de
achterkant van de rij te ontsnappen, maar de
ouder roept: hé, waar ga je naar toe? Je moest
toch ( improvisatie) ? Het kind antwoord met: nee
ik kan niet ( wat ouder gezegd heeft) want ik
moet ( improvisatie) Dan wordt het
improviserende kind ouder, en de ouder sluit achter aan.
Slot: (25 minuten) opstelling: tweetallen
Verdeel de klas in tweetallen. Laat ze het smoesjesspel uitbreiden tot een
scène. Hierbij komt het kind terug, en geeft de ouder redenen om het kind toch
naar ‘het smoesje’ te laten gaan ( als het smoesje bijvoorbeeld ‘hond uitlaten’
is, zijn de redenen: ‘hij zit al zolang binnnen’ en ‘ ik moet even een frisse neus
halen, zodat ik straks vol energie aan de afwas kan!’) De ouder bedenkt twee
redenen waarom het kind niet weg mag ( bijvoorbeeld: ‘ als het te lang staat
koekt het helemaal aan’ en ‘ zo krijg je de afwas niet af voor je bedtijd’ )
Het tweetal mag zelf bedenken wat er daarna gebeurt. De kinderen hebben 10
minuten voorbereidingstijd, daarna worden de scènes aan elkaar
gepresenteerd.
14
15. Les 7
Leerdoelen voor de kinderen:
• Kerndoel 1 De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken
taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk,
gestructureerd weer te geven.
•
drukken bij het geven en vragen van informatie.
Kerndoel 2 De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te
•
•
bestemde verhalen.
Kerndoel 9: de leerlingen krijgen plezier in het lezen van voor hen
Kerndoel 5 De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven
met verschillende functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen en
plezier verschaffen.
• Kerndoel 8 De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij
het schrijven van van een brief, verslag, een formulier of een werkstuk.
Zij besteden hierbij aandacht aan zinsbouw, correcte spelling, een
leesbaar handschrift, bladspiegel, eventueel beeldende elementen en
kleur
• De kinderen leren naar elkaar te luisteren, elkaars boodschap te
accepteren en hier iets aan toe te voegen
• De kinderen leren originele spelwendingen aan een situatie te geven
Inleiding(20 minuten) opstelling: kring met schrijfmogelijkheid
Drie kinderen geven een boekbespreking, de rest maakt aantekeningen
Kern:(25 minuten) opstelling: drietallen
Herhaal kort wat er vorige les gedaan is. Bespreek andere dialogen die
een ouder en een kind wel eens kunnen hebben. Verdeel de klas in
drietallen ( een tweetal kan ook) . Geef de kinderen de opdracht om
met zijn drieën een grappige scène te bedenken Tussen een ouder en
een kind. Het derde kind kan tweede ouder zijn, tweede kind, of iemand
anders die in het verhaal meedoet. Laat de kinderen de scène na het
spelen op papier zetten.
Slot: (15 minuten) opstelling: klassikaal met podium
De kinderen laten de stukjes aan elkaar zien. De Geschreven scènes
worden in één map gedaan en ergens in de klas gezet, zodat kinderen
elkaars scène kunnen lezen.
15
16. Les 8
Leerdoelen voor de kinderen:
• Kerndoel 1 De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren
tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.
• Kerndoel 2 De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het
geven en vragen van informatie.
• Kerndoel 9: de leerlingen krijgen plezier in het lezen van voor hen bestemde
verhalen.
• De kinderen leren naar elkaar te luisteren, elkaars boodschap te accepteren en hier
iets aan toe te voegen
• De kinderen maken gebruik van mogelijkheden als stem, taal, emotie, mimiek,
houding, gebaar, beweging en handeling bij het geven van een impuls in een spel
• De kinderen articuleren goed.
• De kinderen blijven op de goede toonhoogte zitten
• De kinderen nemen de begintoon goed over
• De kinderen zingen op de juiste geluidssterkte
Inleiding(20 minuten) opstelling: kring met schrijfmogelijkheid
Drie kinderen geven een boekbespreking, de rest maakt aantekeningen
Kern ( 20 minuten) opstelling: kring, staand.
Leer de kinderen het volgende articulatielied aan:
Laat ze oefenen met aticuleren door er steeds een andere klinker voor te
zetten, zodat het lied een nieuwe tekst krijgt, bijvoorbeeld: raa met de raa raa,
ree met de ree ree enzovoorts. Ook kan je twee medeklinkers ervoor zetten,
bijvoorbeeld chaa, klaa of braa etc. Het is de bedoeling dat de leerlingen in
deze oefening overdrijven, en hun spieren voelen bij de uitspraak. Bij de Aa
gaat dus de mond helemaal open, en bij de ie laat iedereen een glimlach van
oor tot oor zien, en bij de O zijn alle monden gevormd als een trompetje.
Slot ( 20 minuten) opstelling: publiek met podium
Kopiëer de volgende blz van dit boekje,en knip de zinnen uit. Er staan drie
kinderen op het podium. De eerste pakt een zin uit het bakje en spreekt hem
neutraal uit. Het kind dat naast hem staat herhaalt de zin, maar legt er emotie
en articulatie in. Het derde kind overdrijft de emotie en de articulatie. Het eerste
kind overdrijft de emotie en de articulatie nogmaals. Het publiek steekt zijn
duim op als het vind dat de zin verstaanbaar genoeg is, en de juiste intonatie
heeft. Heeft niet het hele pubiek zijn duim omhoog moet kind 1 de zin
nogmaals herhalen, tot deze wel verstaanbaar en op de juiste manier gezegd
is.
16
17. 1. Mijn liefste kleinkinderen! Wat fijn om jullie eindelijk weer
te zien!!
2. Ik vind het jammer dat je niet naar me wilt luisteren.
3. Ik luister niet naar je, omdat ik je stom vind!
4. Mijn konijn is zojuist overleden, laat me met rust!
5. Wil je met me trouwen als we later groot zijn?
6. Mama? Mag ik alsjeblieft 50 euro lenen? Alsjeblieft?
7. Jakkie bah! Ik ga over mijn nek van de geur van die
spruitjes!!
8. Oei wat griezelig, dat skelet!! Help hij komt onze kant op!
9. Kinderen, stop met kletsen, pak je boek, bladzijde 96.
10. Dames en heren, ik heet U van harte welkom op deze
belangrijke vergadering. U in het byzonder, mevrouw de
koningin!
11. 1+2? Ehm….. ik heb geen flauw idee meester!
12. Pff.. Je mag me best even helpen tillen hoor!! Weet je hoe
zwaar deze doos is?!
13. Ik moet eerst mijn huiswerk afmaken voordat ik mee mag
spelen…
14. Nog een stuk taart?! Nee dank je, ik zit propvol!
15. Ons team heeft met 6-0 gewonnen!!
17
18. 16. Hij mag tot 10 uur buitenspelen, en ik maar tot 8 uur! Dat is
niet eerlijk!
17. Kom gauw kijken, Dat vogeltje krijgt zijn eerste vliegles!
18. Het spijt me dat ik je geslagen heb, zullen we nu weer
vriendjes zijn?
19. Ik heb zin in morgen, want dan ben ik jarig!
20. Ik hoop dat het snel stopt met regenen, ik verveel me dood!
21. De hele klas is uitgenodigd voor zijn feestje, behalve ik!
22. Hoi! Ik wil je wat zeggen… ik ehm.. ik ben verliefd op je.
23. Meester, ik heb mijn huiswerk niet af omdat mijn hond mijn
computer heeft opgegeten…
24. Dat is denk ik de leukste mop die ik ooit heb gehoord!
25. We lopen nou al drie dagen door de woestijn, als ik niet snel
water vind stort ik in!
26. Papa schiet nou eens op! Zo komen we veel te laat!
27. Er zwemt een hele grote haai achter ons, die volgens mij
honger heeft!
28. Wat heb je nou met mijn lieverlingstrui gedaan?? Hij zit
helemaal onder de verfvlekken!!
18
19. les 9
• Leerdoelen voor de kinderen:
• 1 De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die
informatie, mondeling gestructureerd weer te geven.
• 2 De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken.
• 5 De leerlingen leren teksten te schrijven met verschillende functies
• 9 De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen bestemde
verhalen, gedichten en informatieve teksten.
• Vertouwen hebben in, en geven aan je medespelers
• Leren spontaan te reageren op tekst of handelingen van een ander
• Leren te luisteren, elkaars boodschap te accepteren en hier iets aan toe te voegen
• De kinderen leren hoe ze een dialoog moeten schrijven die boeiend is om naar te
kijken en ook door anderen gespeeld kan worden.
Inleiding(20 minuten) opstelling: kring met schrijfmogelijkheid
Drie kinderen geven een boekbespreking, de rest maakt aantekeningen.
Bespreek na de boekbesprekingen wat er gaat gebeuren in de komende les.
De nadruk van dit gesprek ligt op goed luisteren naar elkaar en duidelijk zijn.
Geef in de inleiding een voorbeeld van de bedoeling in de kern. Geef ook een
voorbeeld van hoe het niet moet.
Kern ( 20 minuten); De kinderen staan tegenover elkaar in een lange rij. Een
kind uit de rij stapt naar voren, degene die er tegenover staat doet hetzelfde, ze
komen elkaar tegen en het kind dat begon maakt in 1 zin duidelijk wie hij is,
waar ze zijn en wat hun relatie is. Deze oefening herhalen tot alle kinderen een
keer de aangever en de inspeler zijn geweest.Vertel hierna wat een dialoog is.
Laat de kinderen hun zelfbedachte twee zinnen opschrijven als een dialoog, en
laat ze er nog één zin per persoon bijschrijven.
Slot ( 20 minuten) Laat de kinderen in tweetallen de dialoog van een ander
voorbereiden. op moet lettenkinderen de dialoog spelen voor de klas als publiek.
daarna waar je Laat enkele als je een dialoog schrijft.
les 10
Bespreek daarna waar je op moet letten als je voor een ander een dialoog
schrijft. .
• Leerdoelen voor de kinderen:
19
20. • 1 De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze
leren tevens die informatie, mondeling gestructureerd weer te geven.
• 2 De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken.
• 5 De leerlingen leren teksten te schrijven met verschillende functies
• 9 De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen
bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten.
• Vertouwen hebben in, en geven aan je medespelers
• Leren spontaan te reageren op tekst of handelingen van een ander
• Leren te luisteren, elkaars boodschap te accepteren en hier iets aan
toe te voegen
• De kinderen leren hoe ze een dialoog moeten schrijven die boeiend
is om naar te kijken en ook door anderen gespeeld kan worden.
Inleiding(20 minuten) opstelling: kring met schrijfmogelijkheid
Drie kinderen geven een boekbespreking, de rest maakt aantekeningen.
Bespreek na de boekbesprekingen wat er gaat gebeuren in de komende les.
De nadruk van dit gesprek ligt op goed luisteren naar elkaar en duidelijk zijn.
Geef in de inleiding een voorbeeld van de bedoeling in de kern. Geef ook een
voorbeeld van hoe het niet moet.
Kern ( 20 minuten) opstelling: tweetallen
Eerst laat u de kinderen in tweetallen kort een wie wat waar wanneer waarom
briefje invullen.zo’n briefje vind U op de volgende bladzijde. De briefjes worden
in een bak gedaan en onwillekeurig weer uitgedeeld. Kinderen verzinnen
samen een klein verhaal bij het wie wat waar wanneer waarombriefje van een
ander tweetal, en gaan dit verhaal omzetten tot dialogen. Ook kunt u een
bestaand verhaal (b.v. uit het taal of leesboek of uit een wereldorienterende
methode als uitgangspunt nemen). Naast het dramadoel zijn de kinderen bij
deze les uiteraard ook met taal bezig, namelijk het omzetten van de indirecte
naar de directe rede. Het verhaal komt op de voorkant van het papier te staan,
de dialoog op de achterkant
Slot: opstelling podium en publiek
Enige dialogen worden voorgelezen of zonder tekst in de handen gespeeld
voor de klas.Bespreek de scenes na; wat voor rollen zijn er? Zeggen de rollen
wat bij hun situatie hoort? Waarom wel en waarom niet? De verhalen en
dialogen worden in een map in de klas gezet.
20
21.
Wie?
scène mee? Wat is
Wie spelen er in de
hun karakter?
Wat?
Wat gebeurt er in
de scène? Iets
spannend, iets
grappigs, iets
geks?
Waar?
Waar gebeurt dat?
Op school|? Op
straat? Ergens
anders?
Wanneer?
Wanneer gebeurt
dat? In de tijd van
nu? In de
toekomst? In de
zomer? Om 3 uur
‘s nachts?
Waarom?
Wat is de reden?
Waarom gebeurt
dat? Wat is de
reden van de
mensen in het
verhaal om zo te
doen als ze doen?
21
22. Tussenreflectie
Een boek kiezen
Als het goed is hebben nu 21 kinderen tijdens de dramales een
boekbespreking gehouden. Waarschijnlijk heeft U meerdere kinderen in de
klas. Plan die boekbesprekingen op een ander tijdstip, zodat U na de tiende les
klaar bent voor het volgende gedeelte in deze handleiding: het ontwerpen van
e
de musical. In de 11 les wordt het boek gekozen.
Het niveau van de dialogen
Aan les negen en tien kunt U zien wat de kwaliteit van de dialogen is die de
kinderen hebben geschreven. Observeer deze, zodat U tijdens het ontwerpen
van de musical weet, welke kinderen U helemaal vrij kunt laten en welke U een
beetje moet sturen bij het schrijven van een scène.
Ligt het niveau algemeen laag, kunt U ook de scènes eerst op een andere
manier oefenen; met een vertelpantomime: met één verteller per groep, en de
rest van de kinderen beeldt uit wat de verteller zegt. In deze situatie voelen de
kinderen zich veiliger, wat meer creativiteit oplevert.
Kiezen van het boek
Het boek wordt gekozen in les 11. In deze les bespreekt U ook de criteria voor
het kiezen van het boek nogmaals. Bedenk voor U aan les 11 begint welk boek
U het meest geschikt vindt. Houd daarmee vooral rekening met:
• De complexiteit van het verhaal ( valt het verhaal te versimpelen in een
musical van ongeveer 7 scènes);
• Het aantal personen dat meespeelt in het boek ( is er een redelijk eerlijke
rolverdeling van te maken? Kan bijvoorbeeld de hoofdpersoon door
meerdere kinderen gespeeld worden?)
• Kan het boek op een toneel gespeeld worden zonder ingewikkelde decors,
kostuums enzovoorts? ( een boek als de GVR van Roald Dahl wordt wat
lastig met al die reuzen.)
Het muzikaal niveau van Uw klas
U moet straks op zoek gaan naar geschikte muziek voor de musical. Ik heb
deze van Karaoke CD’s gehaald, maar het kan ook van bijvoorbeeld meezing
CD’s van liedjes die de kinderen op school leren.
Kijk goed welke toonhoogte bij Uw klas past. Heeft U veel brommers in de klas:
kies dan voor lage liedjes, en laat hoge liedjes over voor bijvoorbeeld een solo.
Heeft uw klas moeite met in de maat zingen? Kies dan voor niet al te
ingewikkelde liedjes met een rustig en duidelijk tempo.
22
23. Les 11 tm 30
Het verloop van les 11 tot en met 20 is afhankelijk van het boek dat U kiest.
Hieronder vindt U een globale planning. De lessen moet U zelf uitwerken.
Les 11
Het kiezen van het juiste boek. Laat de kinderen vertellen waarom ze dat boek
geschikt vinden, en kies het boek op basis van een eerlijke stemming. Daarna
kunt U ervoor kiezen het boek voor te lezen. Op zich zou een goede
samenvatting genoeg moeten zijn om er een musical van te maken. Laat de
kinderen het boek samenvatten in 5 tot 8 zinnen.
Les 12
Het verdelen van het boek in scènes: Schrijf op het bord: : introductie,
uitwerking, conflict, hoogtepunt, afronding. Dit is de meest logische volgorde
voor een verhaal. Bespreek de woorden. De kinderen moeten ervoor zorgen
dat er van alles een beetje inzit. De korte samenvattingen van de kinderen
moeten nu worden samengevoegd tot één samenvatting van 5 tot 8 zinnen.
Laat de kinderen het in hun groepjes eens worden met elkaar. Iedere zin word
een scène. Laat de kinderen de zinnen in een Tableaux vivant zetten, zodat ze
hun verhaal in 5 tot 8 ‘plaatjes’ aan de klas kunnen laten zien.
Na de presentaties kunt U klassikaal kiezen uit 4 of 5 verschillende ‘versies’
van het verhaal.
Les 13
Maak afspraken voor improvisatie. Deze afspraken moeten ongeveer de
volgende inhoud hebben:
• Goed luisteren naar elkaar en ingaan op wat de ander zegt en niet de
eigen tekst doordrijven.
• Accepteren wat een ander zegt en daar iets aan toevoegen. Beantwoord
een vraag niet simpelweg met ‘ja.’, maar beantwoord de vraag en voeg er
iets extra’s aan toe.
• Niet blokkeren, Als je tegenspeler zegt dat jij zijn oma bent, dan ben je zijn
oma. ‘Nee’ is een woord waar je heel voorzichtig mee om moet gaan.
• Positief beginnen en duidelijk zijn. Hierdoor kan je medespeler ingaan op
wat je zegt.
• Spontaan reageren op de tekst en de handelingen van een ander.
• *Als de kinderen met de oefeningen bezig zijn, kan de leerkracht ze op een
vriendelijke manier aan de regels houden door, wanneer een scene de
verkeerde kant uitgaat ze hierop attent te maken.
Laat dan de kinderen in groepjes Scène 1 uitwerken.Eerst schrijven ze
de scène uit in een Wie Wat Waar Wanneer Waarom schema ( zie blz
39) Vindt U het niveau van dialogen schrijven in Uw groep hoog
genoeg, dan kunt U de kinderen hierna meteen laten oefenen en
spelen. Ligt het niveau te laag, oefen dan eerst met de methode van
het vertelpantomime ( zie tussenreflectie) Laat de groepen de dialoog
opschrijven. Bespreek de beste dialoog, en wat daar van andere
Les 14
dialogen aan kan worden toegevoegd.
23
24. Als U bij les 13 gekozen heeft voor het vertelpantomime gaat U in deze
les het vertelpantomime omzetten in een dialoog. ( zie les 13) Heeft U
het meteen in dialoogvorm gedaan, kunt U verder met les 14. Het
groepje dat vorige keer de beste dialoog heeft geschreven gaat de
definitieve scène uitschrijven. De andere kinderen gaan aan de
volgende scène werken. Was het niveau van de scènes bij les 13 hoog
genoeg, Laat dan twee groepjes scène twee maken en twee groepjes
scène drie. Als U vindt dat de groep nog wat oefening nodig heeft, kunt
U weer één scène aanpakken zoals de eerste scène ( zie les 13)
Les 15
Schrijven van het beginlied: U kiest een geschikte melodie, of laat de
kinderen kiezen tussen twee geschikte melodieën. Het is prettig als de
kinderen de liedjes al kennen. Laat het liedje horen in de
oorspronkelijke versie. Spreek af waar het beginlied over moet gaan.
Als de inhoud van het lied scheidbaar is kunt U verschillende
coupletten door groepjes uit laten werken. Spreek dan duidelijk af waar
welk couplet over moet gaan. U kunt deze groepjes ook hun eigen
reffrein laten bedenken, en later kiezen welk reffrein het meest passend
is. Laat de kinderen letten op:
• De muzikale zinsbouw: past de tekst wel in het ritme en de
melodie?
• De passendheid van de tekst: gaat het over het bedoelde
onderwerp?
• Rijm waar nodig: niet alle zinnen hoeven correct te rijmen, maar
soms is het toch echt nodig om het lied te laten klinken.
• Kloppende zinnen: kloppen de zinnen grammaticaal wel?
Voeg de coupletten samen en oefen het lied.
Les 16 tot en met 18
Ga door met het ontwerpen van scènes zoals in les 13 en 14. Als het
goed is moet het steeds beter gaan, en uiteindelijk moet ieder groepje
zelf een scène kunnen ontwerpen, zonder dat daar nog veel aan hoeft
te gebeuren.
Les 19
Schrijven van een middenlied. Doe dit op dezelfde manier als bij les 15.
U kunt ook een groepje hieraan laten werken, terwijl U met de rest van
de klas doorgaat met het ontwerpen van de scènes.
Les 20
Herhalen van de definitieve scènes die er tot nu toe zijn. Spelen en
bijschaven van de tekst.
Les 21 en 22
Ontwerpen en herhalen van de laatste scènes
24
25. Les 23
Schrijven van het eindlied. Als het schrijven van liedjes vlot en goed
gaat kunt U in deze les nog een vierde liedje schrijven. Dit vierde liedje
kunt U ook gebruiken voor bijvoorbeeld een solo.
Les 24
De musical moet nu af zijn. Tijd voor een definitieve rollenverdeling. U
heeft nu zoveel van de kinderen gezien dat U precies weet welke rol bij
wie past. Verdeel de rollen. Laat de kinderen de Scènes met elkaar
doornemen. Bent U er nog niet helemaal uit wie welke rol krijgt, laat
dan dezelfde scène spelen door de kinderen waartussen U twijffelt.
Les 25
De eerste doorloop. Laat de kinderen die niet spelen aantekeningen
maken bij de scènes. Let op! Het is heel gemakkelijk kritiekpunten op te
schrijven. Zorg ervoor dat iedereen net zoveel verbeterpunten als
complimenten heeft. Bij deze doorloop mag U alleen als het echt nodig
is onderbreken. Bespreek de rest in de nabespreking.
Les 26
Oefen in deze les de scènes en de liedjes die in de vorige les nog niet
zo goed gingen. Schaaf ze bij tot ze wel goed gaan. Als het uitkomt
kunt U de kinderen in groepjes laten oefenen. Stuur zo mogelijk bij elk
groepje een ‘regisseur’ mee. Laat aan het einde van de les de groepjes
hun verbeteringen presenteren.
Les 27
De tweede doorloop. De atributen, eventuele kostuums en het decor
dat tijdens de handvaardigheidslessen is gemaakt moet nu af zijn,
zodat de kinderen ermee kunnen oefenen. Kinderen die niet aan het
spelen zijn moeten regelen dat de spullen klaarstaan voor de volgende
scène.U schrijft op wat er goed gaat en wat er niet goed gaat. Bij deze
doorloop mag U niet onderbreken.
Les 28
Dit is de op één na laatste les waarin dingen kunnen worden
bijgeschaafd. Pas niet te veel aan, alleen hele simpele dingen die echt
niet goed gaan. Gaat alles wel goed, kunt U deze les gebruiken om de
liedjes nog eens extra te oefenen, en eventuele dansjes die in de
gymles zijn gemaakt te perfectioneren.
Les 29
Dit is de laatste les waarin dingen kunnen worden bijgeschaafd. Pas
niet te veel aan, alleen hele simpele dingen die echt niet goed gaan.
25
26. Gaat alles wel goed, kunt U deze les gebruiken om de liedjes nog eens
extra te oefenen, en eventuele dansjes die in de gymles zijn gemaakt te
perfectioneren.
Les 30
De generale repetitie. In deze les voert U de voorstelling op, alleen dan
nog zonder publiek. Het is handig om tijdens de generale repetitie de
foto’s te maken, zodat de kinderen niet afgeleid worden tijdens de
voorstelling. Als U met licht werkt, en de voorstelling is ’s avonds, plan
deze les dan op een avond.
26
27. Remediëring voor Les 11
tm 30
Tijdens les 11 tot en met 30 signaleert U misschien problemen. Deze
problemen kunnen op verschillende gebieden liggen. Hieronder vindt U
oefeningen, gescheiden op probleemgebied. De oefeningen zijn vrij
kort, en het is aan te raden in elke les minstens één oefening te
plannen, voor de afwisseling. Als U geen specifieke problemen
signaleert kunt U de taaloefeningen toepassen.
Probleem 1 : sommige kinderen zingen fals/ sommige kinderen
zingen te laag ( brommers)
Oefening: grafische notatie ( 10 minuten)
Deel de tekst van het lied uit, getypt in grote letters, met een ‘lege
notenbalk’ tussen de zinnen. Laat de kinderen terwijl ze luisteren naar
het lied bij ieder woord een stip zetten bij hoe hoog het gezongen moet
worden. Een hoge noot komt ergens bovenaan de notenbalk, een lage
noot onderaan. Laat het lied enkele keren horen, zodat de leerlingen
kunnen controleren of het klopt. Laat ze daarna het lied nogmaals
zingen. Een voorbeeld:
Oefening: sirenes maken ( 5 minuten)
Laat de leerlingen op ‘NG’ een sirene nadoen. Ze ‘glijden’van hoog
naar laag. U kunt deze oefening combineren met andere
zangoefeningen van les 3.
Oefening: kies een fijne toonhoogte. ( 5minuten )
Zing het articulatieliedje ( zie les 8) op verschillende toonhoogten. Laat
de kinderen de toonhoogte kiezen. ( vooral goed voor kinderen die
brommen, laat de brommers de hoogte kiezen)
27
28. Oefening ja of nee ( 10min)
Dit zangspel is tevens een rollenspel, dus ook goed voor het oefenen
van expressie uiten tijdens het zingen. De kinderen die liever op een
lage toonhoogte zingen, hebben een lage begintoon en zingen
standvastig:
De kinderen die geen moeite hebben met hoog zingen staan tegenover
Deze kinderen en zingen smekend:
O please? Nee!
28
29. Probleem 2: De kinderen hebben moeite met het verzinnen van
tekst op een liedje:
Rijmwoordenbrainstorm: ( 10 min)
Laat de verschillende groepjes klaarzitten met pen en papier. Vanaf het
moment dat jij het startwoord hebt opgegeven moeten de groepjes
zoveel mogelijk woorden verzinnen die rijmen op het gegeven woord.
Het groepje dat als de tijd stopt de meeste rijmwoorden heeft, heeft een
punt. Herhaal het spel een aantal keer. ( neem als tijd ongeveer twee
minuten)
Rap maken (10 min)
Laat de kinderen op de langzame rapmuziek van de CD een eigen rap
verzinnen. Het onderwerp en de lengte van de rap mag het kind zelf
bepalen. Sommige kinderen vinden een rap makkelijker om te schrijven
dan een liedje, omdat er dan geen rekening gehouden hoeft te worden
met de melodie.
Probleem 3: de kinderen spelen niet natuurlijk, of ze durven nog
niet zo goed toneel te spelen
Overdrijfspel ( 10 min)
Laat de kinderen de volgende dialoog spelen:
Kind 1: goeiemorgen
Kind 2: goeiemorgen
Kind 1: lust jij een eitje
Kind 2: graag
Kind 1: gebakken of gekookt
Kind 2 : doe maar gekookt
Laat verschillende kinderen deze dialoog verschikkelijk overdrijven, in
een bepaalde emotie: boos, verdrietig, bang, vrolijk, lachend, verveeld
enzovoorts. Oefen na deze oefening direkt of zo snel mogelijk de scene
die U niet zo goed vind gaan.
Ander observeren ( 5 min)
Laat de scene van eens door een ander spelen dan degene die die rol
heeft. ( dit kan alleen enkele lessen nadat de rollen verdeeld zijn)
29
30. Probleem 4: de kinderen zijn niet te verstaan
Diverse korte spelletjes die de spraakspieren trainen:
• Blaas met een rietje zo lang mogelijk bellen in een glas water.
• Zuig je wangen zo diep mogelijk in.
• Steek je tong uit en krul de tongpunt afwisselend naar je neus en
je kin.
• Slinger je tongpunt tussen je mondhoeken en raak hierbij je
boven- en onderlip niet aan.
• Zeg enkele malen ‘aa-ie-oe’. Zorg hierbij dat je lippen goed
bewegen.
• Blaas je wangen zo dik mogelijk op en spoel daarna de lucht van
de ene naar de andere wang.
• Beweeg je onderkaak zo ver mogelijk naar links en naar rechts.
• Breng je onderkaak zo ver mogelijk naar voor en trek ze dan zo
ver mogelijk naar achter.
Aa met de aa aa ( 5 min)
Zing het liedje van les 8, laat de kinderen steeds medeklinkers kiezen.
Laat de kinderen ook eens het liedje zingen zonder de klinkers,
bijvoorbeeld bij een ploffer als de p. Zo kan je hem extra goed horen.
Slowmotion ( 10 min)
Laat de kinderen een scene spelen, maar in slowmotion. Alles gaat op het
halve tempo. Neem er desnoods een stopwatch bij. Hierbij leren de
kinderen ook de bewegingen te overdrijven.
30
31. Tips voor de voorstelling
Tips voor het schrijven van het verhaal:
• Verdeel het verhaal eerst in hoofdlijnen, zodat de rode draad zichtbaar is,
en volgbaar bij het in scenes verdelen van het stuk.
• Let op de spanningsboog in het verhaal. De meeste verhalen verlopen als
volgt: introductie, uitwerking, conflict, hoogtepunt, afronding. Bouw dingen
in, waardoor de kijker al weet dat er straks wat gaat gebeuren, om ze
nieuwsgierig te maken.
• Maak voor het schrijven van het verhaal de karakterschetsen van de
hoofdpersonen. Dan kun je hun handelen beter verklaren later.
• Laat de mensen de hoofdpersonen zo kennen, dat ze met de personen op
het podium gaan meeleven.
• Probeer je de plek waar het zich afspeelt goed voor te stellen, bijvoorbeeld
door een bestaande plek te kiezen of de plek te tekenen.
• Probeer ook een paar verassingen in het verhaal te stoppen. Hiermee
verras je de kijker.
Tips voor het maken van Theater:
• Zorg voor een ontspannen maar geconcentreerde sfeer.
• Zorg voor een ruime tijdsplanning, maar niet té ruim. Afraffelen van een
musical is zonde van alle tijd die je erin hebt gestopt, maar te lang
bijschaven zorgt voor verveling bij de kinderen, en dat is verlies aan
energie tijdens de opvoering.
• Zorg ervoor dat iedereen aan bod komt in de musical: de een met een
grote rol, de ander omdat hij met zijn grappige uitspraak het hele publiek
aan het lachen maakt. Geef de kinderen het gevoel dat hun rol belangrijk
is.
• De repetities niet langer laten duren dan de concentratie van de
kinderen(meestal 1 of 2 uur).
• Durf van de mis en scene af te wijken als de kinderen betere ideeen
hebben.
• Durf van de tekst af te wijken als deze in de scene niet voldoende blijkt te
werken.
• Let op de timing van de tekst. Geen stiltes laten vallen waar ze niet horen.
• Wijs de kinderen op natuurlijk spelen, geen tekst opdreunen.
• Laat ze de scene improviseren , met eigen woorden zeggen, als ze wel
opdreunen.
• Als een bepaalde emotie er niet uitkomt, laat ze deze vreselijk overdreven
spelen, daarna terug naar normaal, de emotie komt er dan meestal wel
goed uit.
• Zorg voor “open “spel. Dat betekent dat ze er altijd rekening mee moeten
houden dat ze voor publiek spelen. De ruimte naar het publiek toe wordt
31
32. “de vierde muur” genoemd. Het decor, hoe open dit ook mag zijn begrenst
altijd drie kanten, de zaal is de vierde kant.
• Open spelen betekent dus dat je op het publiek speelt. Bewegingen of
handelingen die je in het dagelijks leven gewend bent te doen, doe je op
het toneel dus anders. Bijvoorbeeld:
Hou afstand tot je medespelers, zelfs wanneer je een dialoog
hebt met iemand, is er afstand, niet op iemands lip gaan
staan.
Als je in een groepje moet staan, is het geen gesloten groep
maar iets minder dan een halve cirkel. Tenzij het echt een
cirkel moet zijn vanwege het verhaal.
Sta nooit met je rug naar het publiek, tenzij dat bij de scene
hoort.
Zorg dat de kinderen elkaar niet afdekken voor het publiek.
Stel een tafel met stoelen altijd zo op, dat niemand met z’n
rug naar het publiek zit, tenzij dit bij de scene hoort.
• Gebruik zoveel mogelijk het hele toneel, laat de kinderen als ze tekst
moeten zeggen die zich er voor leent, een loopje maken, het wordt minder
statisch.
• Zorg voor dynamiek, beweging op het toneel. Let er wel op dat dit niet
chaotisch wordt.
• Een scene met veel dynamiek moet nauwkeurig gerepeteerd worden,
zodat iedereen precies weet waar hij moet staan of lopen, laat dit niet aan
het toeval over want dan wordt het chaotisch.
• Houd je bij het gebruik van improvisatieoefeningen aan de gulden regels
voor improvisatietoneel:
• Goed luisteren naar elkaar en ingaan op wat de ander zegt en
niet de eigen tekst doordrijven.
• Accepteren wat een ander zegt en daar iets aan toevoegen.
Beantwoord een vraag niet simpelweg met ‘ja.’, maar beantwoord
de vraag en voeg er iets extra’s aan toe.
• Niet blokkeren, Als je tegenspeler zegt dat jij zijn oma bent, dan
ben je zijn oma. ‘Nee’ is een woord waar je heel voorzichtig mee
om moet gaan.
• Positief beginnen en duidelijk zijn. Hierdoor kan je medespeler
ingaan op wat je zegt.
• Spontaan reageren op de tekst en de handelingen van een ander.
• Als de kinderen met de oefeningen bezig zijn, kan de leerkracht
ze op een vriendelijke manier aan de regels houden door,
wanneer een scene de verkeerde kant uitgaat ze hierop attent te
maken.
32
33. Tips voor het maken van muziek:
• Gebruik niet alleen losse liedjes, gebruik ook achtergrondmuziek om de
sfeer van een scene weer te geven
• Pas op met het gebruik van microfoons. Als het echt nodig is, hang dan
microfoons boven de kinderen, en zet ze niet te hard.
• Als je geen of weinig instrumentbespelende kinderen in je groep hebt, kan
je ook zelf liedjes maken door een bestaande melodie te kiezen, en dan
hier zelf een tekst op te bedenken.
• Laat zang, dans en spel in elkaar overlopen, dit is interessanter dan:
scènetje, liedje, scènetje…
Tips voor beweging en dans:
• Haal het enthousiasme uit de kinderen. Een dans die geen enthousiasme
uitstraalt komt niet over op het publiek.
• Kijk voor inspiratie naar videoclips op televisie;
• Tel mee met de muziek, en probeer iedere acht tellen een andere
beweging uit te voeren;
• Is iemand in de groep goed in turnen, Kong Fu of karate? Gebruik die
talenten in de dans;
• Begin dansen met een warming up, om blessures te voorkomen;
• Let op de houdingen van de kinderen: kijk niet naar je voeten, maar naar
het publiek;
• Wissel van positie tijdens de dans, laat niet steeds dezelfde kinderen
vooraan staan;
33
34. Nawoord
Beste lezer,
Dit boekje heb ik gescheven op basis van mijn eigen musicalproject en
literatuurstudies voor mijn scriptie. Eigenlijk voor mijzelf, omdat ik
tijdens het uitvoeren van dit project een hele leuke tijd heb gehad met
mijn vijftien sterren tussen de 8 en 12 jaar oud. Naar de kinderen die
meededen gaat dan ook mijn grootste dank uit.
Mocht u na het lezen van dit boekje meer interesse hebben gekregen,
bent u op zoek naar meer dramalessen die goed zijn voor de
bevordering van de Nederlandse taal, wilt u de resultaten van mijn
onderzoek zien of wilt u weten waar ik de inhoud van dit boek vandaan
heb gehaald? Neemt u eens een kijkje in mijn scriptie: `taalent! Een
musical maken als middel van tweede-taalverwerving´ Mocht u nog
vragen of opmerkingen hebben, dan kunt u contact opnemen met mij
op het e-mailadres: margoverbaarschot@hotmail.com
Mocht u na het lezen van dit boekje besluiten zelf aan de slag te gaan,
dan hoor ik dat ook graag! Ik wens u in dat geval heel veel succes!
Met vriendelijke groet,
Margo Verbaarschot
maart ’07
34