22. Stil gebed
Votum en groet
Ere zij de Vader en de Zoon
En de Heilige Geest,
Als in den beginne, nu en immer,
En van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen.
25. Een vaste burcht is onze God
46
1 Een lied op Alamoth, voor de
koorleider, van de zonen van
Korach.
2 God is ons een toevlucht en
vesting;
Hij is in hoge mate een hulp
gebleken in benauwdheden.
26. 3 Daarom zullen wij niet
bevreesd zijn, al veranderde de
aarde van plaats
en werden de bergen verzet
naar het hart van de zeeën.
4 Laat haar water bruisen, laat
het schuimen,
laat de bergen beven door haar
onstuimigheid. Sela
27. 5 De beekjes van de rivier
verblijden de stad van God,
het heiligdom, de woningen van de
Allerhoogste.
6 God is in haar midden, zij zal niet
wankelen;
God zal haar helpen bij het
aanbreken van de morgen.
7 De heidenvolken tierden, de
koninkrijken wankelden;
Hij liet Zijn stem klinken: de aarde
smolt weg.
28. 8 De HEERE van de
legermachten is met ons;
de God van Jakob is voor ons
een veilige vesting. Sela
9 Kom, zie de daden van de
HEERE,
Die verwoestingen op de aarde
aanricht;
29. 10 Die de oorlogen doet ophouden
tot aan het einde der aarde,
de boog breekt en de speer in
stukken slaat,
de wagens met vuur verbrandt.
11 Geef het op en weet dat Ik God
ben;
Ik zal geroemd worden onder de
heidenvolken,
Ik zal geroemd worden op de aarde.
30. 12 De HEERE van de legermachten is met
ons;
de God van Jakob is voor ons een veilige
vesting. Sela
31. JdH 456 – 1
Nader mijn God, bij
zij steeds mijn beê,
32. Nader mijn God, bij , zij steeds mijn beê,
Zij ‘t levenspad soms ruw, gaat Gij maar
mee.
Dan kent mij ziele rust; mij van Uw trouw
bewust
Wacht ik aan blijder kust, Uw
sabbatsvree.
34. 31 Wat zullen wij dan over deze
dingen zeggen? Als God voor
ons is, wie zal tegen ons zijn?
32 Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn
eigen Zoon niet gespaard maar
voor ons allen overgegeven
heeft, ons ook met Hem niet
alle dingen schenken?
35. 33 Wie zal beschuldigingen
inbrengen tegen de uitverkorenen
van God? God is het Die
rechtvaardigt.
34 Wie is het die verdoemt?
Christus is het Die gestorven is, ja
wat meer is, Die ook opgewekt is,
Die ook aan de rechterhand van God
is, Die ook voor ons pleit.
36. 35 Wie zal ons scheiden van de
liefde van Christus? Verdrukking, of
benauwdheid, of vervolging, of
honger, of naaktheid, of gevaar, of
zwaard?
36 (Zoals geschreven staat: Want
omwille van U worden wij de hele
dag gedood, wij worden beschouwd
als slachtschapen.)
37. 37 Maar in dit alles zijn wij
meer dan overwinnaars door
Hem Die ons heeft liefgehad.
38 Want ik ben ervan overtuigd
dat noch dood, noch leven, noch
engelen, noch overheden, noch
krachten, noch tegenwoordige,
noch toekomstige dingen,
38. 39 noch hoogte, noch diepte,
noch enig ander schepsel ons
zal kunnen scheiden van de
liefde van God in Christus
Jezus, onze Heere.
39. JdH 456 – 2
Al zie ik ’t licht verdoofd haast voor
mijn schreên,
40. Al zie ik ’t licht verdoofd haast voor
mijn schreên,
En wacht tot rust mijn hoofd straks
slechts een steen,
Als dan maar in mijn droom Uw licht mij
tegenstroom’
Wat dan mij overkoom’, ’k ben niet
alleen.