11. 1 Hoe sprong mijn hart hoog op in mij, toen men mij zeide: `Gord u aan om naar des HEREN huis te gaan! Kom ga met ons en doe als wij!' Jeruzalem, dat ik bemin,
12. wij treden uwe poorten in, u, Godsstad, mogen wij ontmoeten! Jeruzalem, van ver aanschouwd, wel saamgevoegd en welgebouwd, o schone stede, die wij groeten.
13. Begroeting Ere zij de Vader en de Zoon En de Heilige Geest, Als in den beginne, nu en immer, En van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.
14. Gez. 7: 4 Het woord van liefde, vrede en recht
15. 4 Het woord van liefde, vrede en recht is in uw eigen mond gelegd, is in uw eigen hart geschreven. Rondom u klinkt de stem van God: vrijspraak, vertroosting en gebod, vlak vóór u ligt de weg ten leven.
18. 1 Groot is uw trouw o Heer, mijn God en Vader. Er is geen schaduw van omkeer bij U. Ben ik ontrouw, Gij blijft immer dezelfde, die Gij steeds waart; dat bewijst Gij ook nu.
19. Groot is uw trouw o Heer, groot is uw trouw o Heer, iedere morgen aan mij weer betoond. AI wat ik nodig had, hebt Gij gegeven. Groot is uw trouw, o Heer, aan mij betoond.
20. 2 Gij geeft ons vrede, vergeving van zonden, en uw nabijheid, die sterkt en die leidt; kracht voor vandaag, blijde hoop voor de toekomst. Gij geeft het leven tot in eeuwigheid.
21. Groot is uw trouw o Heer, groot is uw trouw o Heer, iedere morgen aan mij weer betoond. AI wat ik nodig had, hebt Gij gegeven. Groot is uw trouw, o Heer, aan mij betoond.
30. Dit is de dag, dit is de dag, die de Heer ons geeft, die de Heer ons geeft. Weest daarom blij, weest daarom blij en zingt verheugd en zingt verheugd.
31. Dit is de dag die de Heer ons geeft. Weest daarom blij en zingt verheugd. Dit is de dag, dit is de dag, die de Heer ons geeft.
33. 16 wie naar U hoort, hoort naar mij, en wie u afwijst, wijst mij af; en wie mij afwijst wijst Hem af die Mij heeft gezonden! 17 Maar de tweeënzeventig keren vol vreugde terug en zeggen: Heer, zelfs de demonen zijn door uw naam ons onderdanig!
34. 18 Hij zegt tot hen: Ik heb aanschouwd hoe de satan als een bliksem uit de hemel viel; 19 zie, ik heb u het gezag gegeven om te ‘treden op slangen en schorpioenen’, en macht over heel de kracht van de vijand, en niets, niets zal u deren!–
35. 20 evenwel, verheugt u niet hierover dat de geesten u onderdanig zijn, maar verheugt u dat uw namen staan opgeschreven in de hemel!
37. 16 maar dit is wat is gezegd door de profeet Joël: 17 ‘het zal zijn –in het laatste der dagen– zegt God:I ik zal van mijn geestesadem uitgieten over alle vlees: profeteren zullen uw zonen en uw dochters; de jongsten onder u zullen gezichten zien en uw oudsten zullen dromen dromen;
38. 18 ja, over mijn dienaars en dienaressen zal ik in die dagen uitgieten van mijn Geest, en zij zullen profeteren;19 ik zal wonderen geven in de hemel hierboven en tekenen op de aarde beneden,– bloed, vuur en walmende rook;
39. 20 de zon zal worden veranderd in duisternis en de maan in bloed, voordat komt: de grote en stralende dag van de Heer!– 21 en zo zal het zijn: al wie zal aanroepen de naam van de Heer zal worden gered’;
41. “En eerst toen wij in veiligheid waren, vernamen wij, dat het eiland Malta heette. {} En de inlanders bewezen ons buitengewone menslievendheid, want zij staken een groot vuur aan en haalden er ons allen bij om de dreigende regen en om de koude.
42. En toen Paulus een bos dor hout bijeengehaald had en op het vuur legde, kwam er door de hitte een adder uit en beet zich vast aan zijn hand. En toen de inlanders het dier aan zijn hand zagen hangen, zeiden zij tot elkaar: Deze man is zeker een moordenaar, die de wraakgodin niet wil laten leven, nu hij aan de zee ontkomen is.
43. Maar hij schudde het dier af in het vuur, zonder enig letsel te ondervinden; zij echter verwachtten, dat hij zou opzwellen of plotseling dood neervallen. Doch toen zij na lang wachten zagen, dat zich niets ongewoons bij hem voordeed, sloeg hun mening om en zeiden zij, dat hij een god was.
44. En in de omgeving van die plaats lag een landgoed van de bestuurder van het eiland, Publius genaamd, die ons opnam en ons drie dagen vriendelijk gastvrijheid verleende. Nu geschiedde het, dat de vader van Publius met ingewandskoortsen te bed lag; en Paulus ging tot hem en deed een gebed, en hij legde hem de handen op en genas hem.
45. {} En toen dit geschied was, kwamen ook de anderen op het eiland, die ziekten hadden, en werden genezen; en zij vereerden ons ook met vele eerbewijzen en toen wij weer uitzeilden, voorzagen zij nog in hetgeen wij nodig hadden.”
46. Elb 177: 1 en 3 Halleluja, prijst de Onbegonnen
47. 1 Halleluja, prijst de Onbegonnen' die bij jaar noch eeuwen telt, die de loop der wentelende zonnen soeverein heeft vastgesteld,
48. die, al zouden al hun lichten doven, licht en waarheid blijft voor wie geloven Hem zij heerlijkheid en macht nu en immer toegebracht.
49. 3 Halleluja, prijst de God der goden, de beheerser van het graf, die de sleutels van het rijk der doden aan zijn Zoon in handen gaf.
50. Zalig, die zich stil uit handen geven en met Christus sterven en herleven. Hem zij heerlijkheid en macht nu en immer toegebracht.
53. 1 Nooit kan 't geloof te veel verwachten, des Heilands woorden zijn gewis. 't Faalt aardse vrienden vaak aan krachten, maar nooit een vriend als Jezus is.
54. Wat zou ooit zijne macht beperken? 't Heelal staat onder zijn gebied! En wat zijn liefde wil bewerken, ontzegt Hem zijn vermogen niet.
55. 2 Die hoop moet al ons leed verzachten. Komt, reisgenoten, 't hoofd omhoog! Voor hen, die 't heil des Heren wachten, zijn bergen vlak en zeeën droog.
56. O zaligheid niet af te meten, o vreugd, die alle smart verbant! Daar is de vreemdlingschap vergeten en wij, wij zijn in 't vaderland!
60. 1 Toch overwint eens de genade, en maakt een einde aan de nacht. Dan onderwerpt de Heer het kwade, dan is de strijd des doods volbracht. De wereld treedt in 's Vaders licht, verheerlijkt voor zijn aangezicht.
61. 2 O welk een vreugde zal het wezen, als Hem elk volk is toegedaan. Uit aard' en hemel opgerezen, vangt dan het nieuwe loflied aan, als ieder voor de Heer zich buigt en aller stem Gods lof getuigt.