2. Atlantisch Perspectief is een
uitgave van de Stichting
Atlantische Commissie
ingeschreven bij de Kamer van
Koophandel Haaglanden onder
nummer 41149134. Atlantisch
Perspectief verschijnt 8x per jaar
Bureau & Redactie
Bezuidenhoutseweg 237A-239A
2594 AM Den Haag
telefoon: 070 363 94 95
fax: 070 364 63 09
e-mail: redactie@atlcom.nl
internet: www.atlcom.nl
Eindredacteur
Maarten Katsman
Adviesraad
dr. Bram Boxhoorn
voorzitter
Niklaas Hoekstra
senior redacteur
genmaj marns b.d. Kees Homan
Joris Janssen Lok
prof. dr. Ruud Janssens
prof. dr.Wim Klinkert
Hans van Leeuwe
prof. dr. Marianne van Leeuwen
Rik van der Linden
Anselm van der Peet
dr. Sebastian Reyn
AukeVenema
Internationale Adviesraad
dr. Hans Binnendijk
dr. Ann-Sofie Dahl
Marten van Heuven
prof. dr. JanWillem Honig
prof. dr. Margarita Mathiopoulos
prof. dr. Alexander Moens
dr. Henning Riecke
Stanley Sloan
Abonnementen
Een abonnement kost ? 27,50
per jaar. Studenten en scholen
betalen ? 22,-. Opgave schriftelijk,
telefonisch of elektronisch bij
het bureau van de Atlantische
Commissie.
Vormgeving
Arthur Meyer; M/vG ontwerpers
Opmaak & Druk
De Swart, Den Haag
ISSN-nr.: 0167-1847
Artikelen uit Atlantisch Perspectief
mogen alleen worden overgenomen
na schriftelijke toestemming van
de redactie.
De redactie van Atlantisch
Perspectief is het niet noodzakelij-
kerwijs eens met de strekking van
de artikelen in het tijdschrift.
Losse en voorgaande nummers
van Atlantisch Perspectief zijn
te verkrijgen bij de Atlantische
Commissie.
Advertentietarieven zijn te bevragen
bij de redactie.
Abonnementen en lidmaatschap-
pen worden automatisch met een
kalenderjaar verlengd tenzij voor
1 december schriftelijk is opgezegd.
Oman, strategisch gelegen in het
Midden-Oosten, aan verscheidene
waterwegen, probeert d.m.v. een
‘open ramen’ politiek met zoveel
mogelijk landen handel te drijven.
Het land is van belang voor de VS en
de NAVO om belangen te verdedigen
in de regio (foto: Wikimedia/Andries
Oudshoorn)
1 - 2011
Ap:BRITSE STRATEGIC DEFENCE
AND SECURITY REVIEW
OMAN: EEN GEOPOLITIEKE
OASE
FRANS-BRITSE DEFENSIE-
SAMENWERKING
REACTIE NAVO STRATEGISCH
CONCEPT
210451_AP_1.indd 1 11-02-2011 15:01:10
3 Redactioneel
4 Analyse ‘The Empire slides back’
Heroverwegingen in Brits defensie- en veiligheidsbeleid Kees Homan
11 Analyse Oman
Een geopolitieke oase in een dynamische regio Menno Steketee
17 Analysis Britain and France
Bringing strategic sanity back to Europe? Julian Lindley-French
20 Rejoinder The New Strategic Concept: important, not impressive Rem Korteweg
24 Atlantisch Nieuwsoverzicht
27 Boekbespreking
30 Achteraf
inhoudsopgave
colofon
Atlantisch perspectief: Nummer: 1 / 2011 Jaargang 35
tijdschrift voor internationale betrekkingen en veiligheidspolitiek
3. Redactioneel
De jaarlijkse veiligheidsconferentie in München (voorheen
de WehrkundeTagung) is al bijna vijftig jaar de grootste en
meest gezaghebbende veiligheidsconferentie ter wereld.
Ieder jaar begeeft eind januari/begin februari een keur
aan politici en experts zich naar München om te discus-
siëren over de grote veiligheidsvraagstukken in de wereld.
Vaak zijn de discussies tussen de politici ongemeen fel
en gelardeerd met harde taal aan elkaars adres.Velen
zullen zich nog de verbale krachtmeting in 2003 tussen de
oud-ministers van deVS en Duitsland, Donald Rumsfeld
en Joschka Fischer, herinneren. De laatste beet Rumsfeld
over de noodzaak Iraq binnen te vallen toe: “I am not
convinced.”
De conferentie wordt onder meer gezien als maatstaf van
de betrekkingen tussen Europa en Amerika. Deze keer was
er opvallenderwijs geen aparte sessie aan de NAVO gewijd.
Of dit moet worden opgevat als een teken van stabiliteit
of achteruitgang in de betrekkingen is een kwestie van
persoonlijke smaak. De veiligheidsconferentie leidde dit
jaar dus niet tot spectaculaire botsingen tussen verschil-
lende sprekers. De ministers van Buitenlandse Zaken van
deVS en Rusland gebruikten de conferentie als platform ter
ondertekening van het nieuwe START (2) -verdrag. Geen
vuurwerk dus, maar wel een aantal interessante bijdragen
en vooral veel beschouwingen over de situatie in Egypte en
het Midden Oosten, die een groot deel van de conferentie in
zijn greep hield.
Boeiende betogen waren er onder meer van de Duitse
bondskanselier Merkel, die een opmerkelijk persoonlijk
betoog hield over het begrippenpaar vrijheid en democratie
en over nut en noodzaak van de NAVO.Vrijwel alle andere
sprekers brachten de gevolgen van de economische crisis
voor de veiligheidsvraagstukken in de wereld ter sprake.
Vooral secretaris-generaal van de NAVO Rasmussen bena-
drukte het gevaar van voorgenomen bezuinigingen in vrijwel
alle Europese landen op de defensie-uitgaven. Europese
landen marginaliseren zichzelf hierdoor in mondiale veilig-
heidskwesties. Daarmee zou de financiële crisis in een vei-
ligheidscrisis kunnen ontaarden, zo betoogde hij. Bovendien
ligt het gevaar voor een tweedeling van het bondgenoot-
schap, tussen Europa en deVS, maar ook binnen Europa
zelf, op de loer. DeVS, als wereldmacht met nog immer
aanzienlijke strategisch-operationele mogelijkheden, zullen
niet snel op hun Europese bondgenoten kunnen terugvallen
als het erop aankomt.
Dit alles is natuurlijk niet nieuw. Europa en deVS zijn altijd
al ongelijke partners geweest.Wie de discussie over ‘bur-
den-sharing’ in de afgelopen decennia erop naslaat, merkt
dat er in dit opzicht niet veel nieuws onder de zon is.Wat wel
nieuw is, zijn de gewijzigde strategische verhoudingen in de
wereld. DeVS zijn weliswaar geen Überpower (Josef Joffe)
meer, maar vormen met China de belangrijkste pijlers in het
huidige wereldstelsel. Is het realistisch te veronderstellen
dat Europa zich als een ‘derde pijler’ tussen deze twee kan
nestelen? Defensiebegrotingen zeggen natuurlijk niet alles,
maar een neerwaartse spiraal kan moeilijk gezien worden
als een poging om langszij komen met de ‘grote twee.’
Rasmussen pleitte vanwege de bezuinigingen voor smart
defence. Hetgeen zoveel inhoudt als het gezamenlijk aankopen
en delen van middelen en coördinatie en taakspecialisatie
tussen de bondgenoten. Op deze wijze zou de NAVO met
minder financiële middelen toch kunnen bijdragen aan
veiligheidsvraagstukken in de wereld, waarmee hij bijna
terloops zijn visie voor een mondiale NAVO kenbaar maakte.
De pleidooien van Rasmussen en andere sprekers om defen-
siebezuinigingen niet te laten bepalen door gevestigde natio-
nale defensie-industrieën of belangen, maar deze bij voorkeur
te coördineren (door NAVO of onderlinge afstemming), zijn
ook relevant voor de discussie in Nederland. Hier staan forse
defensiebezuinigingen voor de deur. Over de NAVO-norm
om twee procent van het BNP voor defensie-uitgaven te
reserveren wordt niet meer gerept. Duidelijk is ook dat het
bezuinigingsbedrag zo hoog is dat de ‘kaasschaafmethode’
niet volstaat. Een ingrijpende hervorming van het defensie
apparaat lijkt daarmee onafwendbaar.Wat wordt geschrapt
aan middelen komt nooit meer terug, zo kan gesteld worden.
In dit licht neemt de ongelijkheid tussen deVS en de
Europese bondgenoten vooralsnog alleen maar toe.
Bram Boxhoorn
16 februari 2011
Wilt u reageren? Mail de redactie: redactie@atlcom.nl.
Veiligheid en bezuinigingen
Ap: 2011nr1 3
4. ‘The Empire
slides back’
Het nieuwe Britse kabinet Cameron-Clegg heeft in korte tijd drastische veranderingen in het veiligheids- en
defensiebeleid aangekondigd. Dit niet alleen vanwege de recessie en noodzakelijke bezuinigingen, maar ook
omdat het kabinet van plan is ‘de knoeiboel die het geërfd heeft op te ruimen’.1
Daaronder bevinden zich een
fors uit de hand gelopen defensiebudget en twee onontbindbare contracten voor twee vliegkampschepen.
Uitvoering van de defensieplannen van de Labour-regering zou in 2018/19 een niet-gefinancierd ‘zwart gat’
van zo’n € 44,8 miljoen opleveren.2
De nieuwe Britse regering stelde heel slagvaardig op de eerste dag
van haar aantreden een Nationale Veiligheidsraad in en benoemde
tevens een Nationale Veiligheidsadviseur. Van de Nationale
Veiligheidsraad maken de voornaamste ministers en de chefs van
de krijgsmacht en inlichtingendiensten deel uit. Zij ontmoeten
elkaar wekelijks. Deze raad hield toezicht op de ontwikkeling van
twee belangrijke documenten op het gebied van veiligheid en
defensie, namelijk The National Security Strategy (NSS) en The
Strategic Defence and Security Review (SDSR), die achtereenvolgens
op 18 en 19 oktober werden gepubliceerd. Daarnaast verscheen
The Spending Review (SR) van het ministerie van Financiën op
20 oktober.3
Tezamen omvatten de drie documenten de essentiële
elementen van een strategie: de politieke ambitie (NSS), het
militair vermogen (SDSR) en de financiële middelen (SR). Het
vierde essentiële element is dat deze drie beleidsdocumenten
in balans zijn met elkaar, aldus de Britse vice-chef van de
Defensiestaf, generaal Sir Nick Houghton.4
De NSS
De NSS als hoogste hiërarchische beleidsdocument kan beschouwd
worden als de grand strategy van het Verenigd Koninkrijk. Kort
gezegd definieert de grand strategy de doelstellingen waarin een
regering aangeeft wat moet worden bereikt. Voorts stelt de grand
strategy de machtsmiddelen vast die zullen worden aangewend om
die doelstellingen te bereiken. Algemene doelstellingen die de
NSS noemt zijn de Britse welvaart bevorderen, de invloed van de
natie uitbreiden en de veiligheid versterken. Hiervoor zullen alle
nationale capaciteiten worden gebruikt.
Meer concreet noemt de NSS als belangrijkste doelstellingen:
1. het verzekeren van een veilig en veerkrachtig Verenigd
Koninkrijk: bescherming van de bevolking, economie, infra-
structuur, grondgebied en levenswijze tegen alle grote risico’s
die het land kunnen treffen
2. het scheppen van een stabiele wereld: acties voorbij de gren-
zen, om de waarschijnlijkheid te verminderen van bijzondere
risico’s die het Verenigd Koninkrijk of zijn directe overzeese
belangen aantasten.
De Nationale Veiligheidsraad identificeerde op basis van een
National Security Risk Assessment (NSRA) vijftien verschillende
risico’s, die op basis van prioriteit in drie reeksen werden onderver-
deeld.5
De NSS noemt in de eerste reeks als risico’s van de hoogste
prioriteit: internationaal terrorisme, cyberaanvallen, internationale
militaire crises en grote ongelukken en natuurrampen. De Nationale
Veiligheidsraad vindt dat het voorkómen en beperken van deze vier
risico’s de hoogste prioriteit voor actie in de SDSR moet krijgen.
Voor het uitvoeren van dit nieuwe veiligheidsbeleid, bepleit de NSS
een whole of government benadering, die gebaseerd is op een con-
Analyse
Heroverwegingen
in Brits defensie- en
veiligheidsbeleid
Kees Homan
Ap: 2011nr14
5. cept van veiligheid dat verder gaat dan het realiseren van militaire
effecten. Tegenwoordig omvat het begrip ‘veiligheid’ immers meer
dan de traditionele, territoriale benadering van het grondgebied.
Veiligheid kent nu ook fysieke, economische, ecologische en sociale
dimensies.6
Zo besteedt het document onder meer veel aandacht
aan handelsbevordering. De NSS is dan ook een combinatie van
hard en soft power. Voor de uitvoering van deze brede benadering
dienen alle departementen en agentschappen flexibel te werken om
er zeker van te zijn dat ze binnen hun beleid en programma’s de
afgesproken prioriteit geven aan de nationale veiligheidsrisico’s.
De Nationale Veiligheidsraad houdt hier toezicht op.
De SDSR
De meer concrete SDSR kreeg echter veel meer publiciteit in het
Verenigd Koninkrijk dan de NSS. Het document kondigt aan dat
de komende vier jaar de defensie-uitgaven met acht procent reëel
verminderd zullen worden. Dat is minder dan de tien procent die
het ministerie van Financiën had geëist, maar niettemin een forse
reductie.7
Het defensiebudget voor 2010-2011 bedraagt € 39,5 mil-
jard. Verklaringen van premier Cameron en de bevelhebbers maken
duidelijk dat om de visie van de studie Future Force 2020 te realise-
ren, vanaf 2015 een reële groei van het defensiebudget is vereist.8
Niettemin beweert premier David Cameron dat de uitkomsten van
de SDSR geen ‘strategische inkrimping’ vertegenwoordigen.
Een belangrijke aanname die aan de SDSR ten grondslag ligt,
is dat twee decennia na het einde van de Koude Oorlog de
aard en de uitgebreidheid van toekomstige internationale
uitdagingen meer dan ooit onzeker is. Gezien deze onzeker-
heid bepleit het document dan ook een veelzijdig, inzetbare
krijgsmacht.9
Een andere belangrijke aanname in de SDSR is, dat in het komende
decennium - terwijl militaire actie tegen andere staten uiteraard
nooit uitgesloten kan worden - het onwaarschijnlijk is dat het
Verenigd Koninkrijk en zijn belangen geconfronteerd zullen worden
met directe bedreigingen van statelijke tegenstanders.
De SDSR noemt de volgende zeven militaire taken voor de
krijgsmacht: 1. verdediging van het Verenigd Koninkrijk en zijn
overzeese gebiedsdelen; 2. strategische inlichtingen; 3. nucleaire
afschrikking; 4. ondersteuning van civiele noodhulp organisa-
ties in crisistijden; 5. verdediging van de Britse belangen door
het strategisch projecteren van macht en door expeditionaire
interventies; 6. een bijdrage van Defensie aan de invloed van het
Verenigd Koninkrijk; en 7. het verschaffen van veiligheid voor
stabilisering.10
Een belangrijke aankondiging in de SDSR is dat een nieuwe SDSR
iedere vijf jaar zal verschijnen.11
Dit schept de mogelijkheid de
Het Britse vlaggenschip HMS Ark Royal. In het kader van bezuinigingen heeft de Britse regering dit vliegkampschip onmiddellijk buiten dienst gesteld
(foto: U.S. Navy/Leah Stiles)
Ap: 2011nr1 5
6. defensie- en bredere veiligheidsplannen in het licht van de zich
ontwikkelende economische en strategische omstandigheden te
heroverwegen.
Personeel
Op personeelsgebied vallen rake klappen. De SDSR kondigt aan
dat naast 17.000 militaire functies er de komende vier jaar tevens
25.000 civiele functies vervallen. Alle 20.000 militairen die nog in
Duitsland gestationeerd zijn, zullen in twee fasen worden terug-
getrokken: de eerste helft in 2015, de tweede helft tegen 2020.
Hiermee komt – met onderbreking tijdens WOII – een eind aan
de Britse militaire aanwezigheid op het Europese vasteland.
De beslissing van het kabinet om tot 2015 substantieel met
9.500 militairen betrok-
ken te blijven bij de
oorlog in Afghanistan,
verklaart waarom de
SDSR op de korte en
middellange termijn naar
verhouding minder in-
grijpend in de landmacht
snijdt, dan in de marine
en luchtmacht.12
Materieel
De Britse krijgsmacht zal op de middellange termijn voornamelijk
worden ingericht zoals staat vermeld in de studie Future Force
2020. Daarin passen geen grote aantallen tanks en artillerie.
Als erfenissen van de Koude Oorlog zullen de tanks dan ook met
veertig procent en de zware artillerie met 35 procent gereduceerd
worden.
De regering besloot de lange-termijnprogramma’s te handhaven,
waaronder twee nieuwe vliegkampschepen, Astute-klasse nucleaire
onderzeeboten en de aankoop van een belangrijk aantal F-35 Joint
Strike Fighters (JSF’s) van de Verenigde Staten. Het kabinet stelde
ook de nucleaire afschrikking veilig, hoewel het de beslissing om
deze met nieuwe onderzeeboten te moderniseren tot 2016 uitstelt.
De Britse regering heeft het vlaggenschip van de marine, het vlieg-
kampschip HMS Ark Royal onmiddellijk buiten dienst gesteld. De
tachtig Harrier gevechtsvliegtuigen van de marine en luchtmacht
worden in 2011 afgestoten. Deze vliegtuigen kunnen verticaal
opstijgen en landen. Een licht vliegdekschip wordt in de reserve
gehouden, terwijl een andere als helikopterplatform zal dienen. Van
de twee geplande Queen Elisabeth vliegkampschepen ten bedrage
van € 6,1 miljard pond, zal de eerste in plaats van in 2016 in 2020
in dienst worden gesteld. Het andere nieuwe vliegkampschip wordt
reserve gehouden of gaat misschien in de verkoop.
Het afstoten van de Harriers betekent dat er een gat van onge-
veer een decennium ontstaat, waarin de marine niet in staat is
gevechtsvliegtuigen in te zetten. Bovendien is in plaats van de
variant van de JSF die verticaal kan stijgen en landen nu voor de
conventionele F-35C versie gekozen, die vereist dat de nieuwe
vliegkampschepen van een katapult en vangnet moeten worden
voorzien. Ook een nieuwe generatie van Nimrod maritieme patrouil-
levliegtuigen is geschrapt, waarmee een verlies van tenminste
€ 4,3 miljard is gemoeid. Dit betekent een groter risico voor de
oppervlaktevloot en de met de Trident raket uitgeruste nucleaire
onderzeeboten. Dit risico kan echter beperkt worden door de
Type 23 fregatten en Astute onderzeeboten de Trident te laten
verdedigen.
Kleinere expeditionaire krijgsmacht
Na vertrek uit Afghanistan in 2015 zullen de expeditionaire capa-
citeiten verder verminderd worden. De SDSR meldt dat er sprake
zal zijn van een meer selectief gebruik van de krijgsmacht. Deze
zal moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: de inzet moet
beslissend zijn en alleen geschieden wanneer er nationale belan-
gen op het spel staan. Er moet ook sprake zijn van een duidelijk
strategisch doel en de waarschijnlijke politieke, economische en
menselijke kosten moeten in verhouding staan tot de waarschijn-
lijke voordelen. Ook moet er een uitvoerbare exit strategie zijn en
de inzet van de krijgsmacht dient gerechtvaardigd te zijn onder
het internationaal recht.
Het document voorziet in een interventiemacht van maximaal
30.000 militairen (één divisie); dat is tweederde van de eenheden
die in Irak in 2003 werden ingezet. Voor een langdurige missie
kunnen in de toekomst 6.500 militairen (één brigade) voor een
verscheidenheid aan operaties worden ingezet. De huidige missie
in Helmand omvat 9.500 militairen.
De SDSR bepleit tevens een grotere toekomstige nadruk op het
voorkómen van veiligheidsproblemen dan op het escaleren tot een
conflict. Dit verklaart ook voor een deel de substantiële verhoging
van het ontwikkelingsbudget tot 0,7 procent van het BNP in 2014.
Dit betekent een verhoging van 34 procent: van € 9,2 tot
13,6 miljard.13
Hybride oorlogvoering
Zoals eerder opgemerkt, bepleit de SDSR een Britse krijgsmacht die
zo veelzijdig mogelijk inzetbaar is. In dit verband wordt gesproken
over hybride oorlogvoering. ‘Hybride’ is een containerbegrip dat
gebruikt wordt om greep te krijgen op de toenemende complexiteit
van oorlog, de vele hierbij betrokken actoren en het vervagen van
de traditionele conflictcategorieën. Hybride oorlogvoering vereist
dat de krijgsmacht op hetzelfde gevechtsveld tegelijkertijd counter-
Analyse
Als erfenissen van de
Koude Oorlog zullen
de aantallen tanks
en zware artillerie
gereduceerd worden
Ap: 2011nr16
7. insurgency, counterterrorist en conventionele gevechten tot hoog in
het geweldsspectrum moet kunnen uitvoeren. Dit ook met het oog
op de aard van sommige wapensystemen waarover niet-statelijke
actoren, zoals opstandelingen, zouden kunnen beschikken. Kortom,
de SDSR constateert dat het niet langer mogelijk is een onder-
scheid te maken tussen verschillende vormen van oorlogvoering
met daarbij passende wapensystemen.
Op basis van deze opvattingen is het idee geboren tot invoering
van vijf meer modulaire, meer flexibele en meer ontplooibare
multi-role brigades. Niet langer zal er dan meer sprake zijn van
zware pantser, lichte gemechaniseerde of lichte brigades, maar
van brigades die een capaciteit hebben om alle elementen van
het hybridetype conflict te kunnen bestrijden.
Een nieuwe dreiging die de SDSR signaleert is die van cyberaanval-
len. Cyber warfare wordt beschouwd als het vijfde gevechtsterrein
naast de meer traditionele gebieden van zee, land, lucht en ruimte.
Deze nieuwe vorm van oorlogvoering stelt actoren in staat hun po-
litieke en strategische doeleinden te realiseren zonder de noodzaak
van een gewapend conflict. De Britse regering trekt de komende
vier jaar 650 miljoen pond uit om deze dreiging het hoofd te
bieden. De SDSR voorziet tevens in de oprichting van een Defence
Cyber Operations Group.
Hoewel nog weinig concreet, voorziet de SDSR een groeiend
aantal onbemande vliegtuigen voor zowel een verkennings- als
een gevechtsrol. Maar vooralsnog domineert in de SDSR, in tegen-
stelling tot de Amerikaanse strategie, heel duidelijk het bemande
vliegtuig.
Kritiek
Zoals verwacht mocht worden, ontving de SDSR geen onverdeeld
positief onthaal. Oud-minister van Defensie en oud-secretaris-
generaal van de NAVO, Lord Robertson, noemde de SDSR “onwaar-
dig voor hen die vandaag de dag in Hare Majesteits strijdkrachten
dienen.”14
De voormalig leider van de Liberaal-Democraten, Paddy
Ashdown, betreurt vooral dat besloten is George Browns ‘witte
olifant’ vliegkampschepen te gaan bouwen, waardoor de marine
niet over de escorteschepen kan beschikken die zij veel meer nodig
heeft.15
De directeur van het gezaghebbende Royal United Services
Institute, professor Michael Clarke, vindt dat de SDSR het
Verenigd Koninkrijk opscheept met een “nogal excentrieke
krijgsmachtsstructuur.” Hij doelt hiermee op het enige operatio-
nele vliegkampschip dat er komt en het geringe aantal fregatten
en escorteschepen dat overblijft. Clarke vindt ook dat er te veel
Analyse
Belangrijkste maatregelen voor de Britse krijgsmacht: 2010-2015
2010 2015
Personeel
Marine 35.000 30.000
Landmacht 102.000 95.000
Luchtmacht 38.000 33.000
Burgers 85.000 60.000
Marine
Vliegkampschepen 2 0
Fregatten/destroyers 23 19
Onderzeeboten 11 11
Amfibische schepen (Landing
Platform Docks/Helicopter carrier)
3 2
Patrouille en kustvaartuigen 23 23
Mijnenbestrijding 16 16
Harrier gevechtsvliegtuigen 25 0
Landmacht
Brigades 6 5 (multi-role)
Artillerie 877 571
Tanks 386 232
Luchtmacht
Jachtvliegtuigen 287 128
Helicopters 164 176
Ap: 2011nr1 7
8. Volgens critici van de SDSR zorgt het afstoten van de Harriers van de Britse marine ervoor dat operaties zoals het verdedigen van de Falklandeilanden
niet meer mogelijk zijn (foto: U.S. Navy/Micheal N. Minkler)
gevechtsvliegtuigen zijn en onvoldoende luchttransport. Daarnaast
constateert hij een gebrek aan investeringen in onbemande vlieg-
tuigen.
Maar ook gepensioneerde officieren uitten hun kritiek, in inge-
zonden brieven in landelijke dagbladen, daarbij vooral geleid door
de belangen van hun eigen krijgsmachtdeel. Zo trok een brief
in The Times veel aandacht. Marineofficieren betoogden hierin
dat het buiten dienst stellen van HMS Ark Royal en bijbehorende
Harriers de Falklandeilanden kwetsbaar zou maken voor een
nieuwe aanval van de Argentijnen. Zij noemden deze beslissing
zelfs “strategisch en financieel pervers”.16
Het belang van deze
eilanden is toegenomen sinds bekend is dat er zich olievelden be-
vinden.17
Het schrappen van de Harriers betekent dat het Verenigd
Koninkrijk, tot de levering van de JSF na 2020, niet in staat zal
zijn om zelfstandig een operatie uit te voeren zoals het herove-
ren van de Falklands. Tenzij de Britse luchtmacht vanaf bases in
bevriende landen kan vliegen.
Voormalig bevelhebber van de Britse marine, Admiraal Lord West
of Spithead (b.d.), greep twee weken later in een ingezonden brief
in hetzelfde dagblad de crisis tussen Noord- en Zuid-Korea aan
als ander argument om het vliegkampschip en de gevechtsvliegen
te handhaven. Bij escalatie van het conflict in dit gebied zou
volgens hem het Verenigd Koninkrijk de Verenigde Staten behoren
te steunen met een vliegkampschip, gevechtsvliegtuigen en met
kruisraketten uitgeruste nucleaire onderzeeboten.18
Tenslotte uitten gepensioneerde vlag- en opperofficieren van de
luchtmacht en marine in januari in een ingezonden brief in de Daily
Telegraph hun ongenoegen over het afschaffen van de nieuwe generatie
Nimrod vliegtuigen.19
Dezelfde dag was in Manchester begonnen met
het afbreken van de vliegtuiggeraamtes van negen nieuwe Nimrods.
Naast de € 4,3 miljard die reeds aan het project is besteed, moet er
€ 236 miljoen onder meer als compensatie aan BAE Systems betaald
worden. De auteurs bepleiten dat het gat dat met het verdwijnen van
de Nimrods ontstaat, opnieuw in beschouwing moet worden genomen.
Ap: 2011nr18
9. Analyse
Brits-Frans defensie-akkoord
Voornamelijk op grond van financiële overwegingen, sloten de
Britse premier David Cameron en de Franse president Nicolas
Sarkozy op 2 november jl. twee overeenkomsten over samenwer-
king op defensiegebied: één over het gezamenlijk ontwikkelen
van nucleaire technologie en één over bredere defensiesamenwer-
king. De laatste overeenkomst omvat plannen voor samenwerking
op het gebied van verscheidene types militaire uitrusting, waar-
onder vliegkampschepen, onderzeeboottechnologie, transport- en
tankvliegtuigen en satellietverbindingen.
Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk nemen ongeveer de helft van
de Europese defensie-
uitgaven voor hun
rekening en beschikken
over de meest capa-
bele strijdkrachten. De
Conservatieve Partij is
traditioneel Atlantisch
georiënteerd en staat
wantrouwend ten
aanzien van Europese
samenwerking. Echter,
voor de Britse regering
zou het opbouwen van
een strategisch partnerschap in Europa misschien een mogelijke
erosie op de lange termijn met Washington kunnen compenseren,
in het geval de primaire belangen van de Verenigde Staten elders
komen te liggen. Het perspectief van Parijs is dat misschien wordt
ingezien dat Duitsland zijn defensie-inspanningen beperkt houdt
en dat op dit gebied Londen de primaire partner is. Gezien de poli-
tieke gevoeligheid van het samen delen van militaire middelen zei
Cameron tijdens de aankondiging van de overeenkomst echter: “Dit
gaat niet zoals sommigen hebben gesuggereerd over het verzwak-
ken of poolen van Britse of Franse soevereiniteit. Dit gaat niet
over een Europees leger… Het gaat over het verdedigen van ons
nationaal belang. Het gaat over praktische samenwerking tussen
soevereine landen”.20
Nieuw Hoofd Defensie Materieel
Onthullende artikelen in The Times in december brachten
wanbeleid en geldverspilling van € 7,1 miljard per jaar op
materieelgebied aan het licht. Dit vanwege veel inefficiëntie
en slecht projectmanagement. Als gevolg hiervan benoemde de
Britse regering zakenman en voormalig journalist Bernard Gray
tot Hoofd Defensie Materieel op 16 december.21
Gray had reeds
in 2009 de ernstige onvolkomenheden in een rapport geconsta-
teerd. Zo liep volgens hem het gemiddelde aankoopplan vijf jaar
achter op schema en werd het budget jaarlijks met € 354 miljoen
overschreden. De geaggregeerde meeruitgaven in de orderboe-
ken bedroegen ongeveer € 44,8 miljard. De benoeming van Gray
wordt gezien als een poging van de regering de bureaucratie aan
te pakken en voor radicale veranderingen te zorgen. Gray krijgt
de leiding over een organisatie van 20.000 medewerkers met een
jaarlijks budget van € 15,3 miljard per jaar. De organisatie is
verantwoordelijk voor het kopen van alles – van toiletpapier tot
nucleaire onderzeeboten.
DeVerenigde Staten blijven belangrijkste
bondgenoot
De Verenigde Staten hebben het Verenigd Koninkrijk laten weten
begrip te hebben voor de bezuinigingen op defensie. Zij zijn ook
tevreden dat de Britten hun verplichtingen voor Afghanistan
gestand blijven doen en tevens meer dan twee procent van hun
BNP aan defensie blijven besteden. Daarnaast is de modernisering
van de Britse nucleaire afschrikking van belang, vanwege de Britse
financiële bijdrage aan het Amerikaanse Trident raket programma.
Op de regeringsuitspraken dat er geen sprake is van ‘strategische
inkrimping’ valt wel wat af te dingen. Het is duidelijk dat het
Verenigd Koninkrijk minder in staat zal zijn zelfstandig militaire
operaties uit te voeren en meer afhankelijk zal zijn van bondge-
noten. Dit betekent in de eerste plaats de Verenigde Staten. Het
Verenigd Koninkrijk is dan ook van plan Amerika’s meest capabele
en betrouwbare bondgenoot te blijven.22
Medewerkers van het
Pentagon hebben bovendien meegewerkt aan het opstellen van
de SDSR.
De Labour-premiers Blair en Brown hebben in het verleden een
meer pro-Europese houding getoond dan de Conservatieven. De
nieuwe Britse regering lijkt op militair gebied dan ook relatief meer
belang te hechten aan de trans-Atlantische relatie. Zo ondersteunt
de SDSR militaire missies van de Europese Unie, maar alleen wan-
neer het duidelijk is dat de NAVO niet van plan is te interveniëren.
Tot slot
Gezien de korte tijd waarin de SDSR tot stand kwam en de zware
militaire en financiële last die de Britten tot 2015 in Afghanistan
moeten dragen, wordt de verschijning van de SDSR vooral als een
proces beschouwd dat zal leiden tot een nieuw document in 2015.
Critici beschouwen de NSS en SDSR meer als een lange shopping list
van ambities, dan dat sprake is van een realistische relatie tussen
doelen en middelen.23
Het Britse kabinet heeft met zijn plannen in
ieder geval duidelijk gemaakt dat het over een veelzijdig inzet-
bare krijgsmacht wil blijven beschikken. Het Verenigd Koninkrijk
wil hiermee een belangrijke speler op het wereldtoneel blijven.
Blijkbaar willen de Britten zoveel mogelijk militaire capacitei-
ten blijven behouden tot de economie weer op orde is en vanaf
Critici beschouwen
de NSS en SDSR
vooral als een lange
shopping list van
ambities
Ap: 2011nr1 9
10. Analyse
2015 kan de regering de investeringen doen die defensie nodig
heeft. Voor een belangrijk deel is tot 2015 dan ook de kaasschaaf
gehanteerd. Nieuw in het defensiebeleid is vooral het concept van
hybride oorlogvoering en de aandacht voor cyber warfare.
De SDSR sluit overigens niet uit dat belangrijke aanpassingen van
het document mogelijk zijn, indien de omstandigheden dit vereisen
en de financiën het toestaan. Zo wordt bijvoorbeeld niet uitgeslo-
ten dat het tweede te bouwen nieuwe vliegkampschip in dienst
zou kunnen worden gesteld. Maar vooralsnog zullen financiën de
meest bepalende factor zijn voor het Britse defensiebeleid. Andere
Europese landen, waaronder Nederland, zijn inmiddels ook erva-
ringsdeskundigen op dit terrein.
Generaal-majoor der mariniers b.d. mr. drs. Kees Homan
is verbonden aan het Clingendael Security and Conflict
Programme.
Wilt u reageren? Mail de redactie: redactie@atlcom.nl.
Securing Britain in an age of uncertainty: the Strategic Defence and1.
Security Review, HM Government, oktober 2010, p. 6.
Michael Clarke, ‘The United Kingdom’s Strategic Moment,’ in: Michael2.
Codner and Michael Clarke (eds.), A question of security –The British
Defence Review in an age of austerity, I.B.Taurish Publishers, 2011, p. 7.
A strong Britain in an age of uncertainty: the National Security3.
Strategy, HM Government, oktober 2010 en Spending Review 2010,
HMTreasury, oktober 2010.
Sir Nick Houghton’s speech to the Centre for Strategic and4.
International Studies,Washington DC, 2 November 2010.
Zie voor de methodologie van de NSRA, NSS, p. 37.5.
De vooral op interne veiligheid gerichte6. Nederlandse Strategie
NationaleVeiligheid, onderkent territoriale, economische,
ecologische, fysieke en sociale en politieke veiligheid.
Veel zwaarder getroffen met bezuinigingen worden bijvoorbeeld7.
Binnenlandse Zaken (25 procent), Justitie (25 procent) en Lokaal
Bestuur (27 procent).
Zie bijvoorbeeld, Alex Barker and James Blitz, ‘Defence chiefs seek8.
guaranteed spending rise,’ FinancialTimes, 25 november 2010. De
bevelhebbers insisteren dat het ministerie van Financiën dit jaar
de verzekering moet geven dat de militaire uitgaven vanaf 2015 met
ongeveer 2 % reëel stijgen.
Ook het kabinet Rutte-Verhagen kiest in het Regeerakkoord voor9.
een veelzijdig inzetbare krijgsmacht.
SDSR, p. 18-19.10.
De laatste11. Strategic Defence Review verscheen in 1998.
Naar verluidt wilde Financiën de krijgsmacht een reductie van tien12.
procent opleggen. Mede door een interventie van generaal Sir
PeterWall, chef van de Generale Staf bij premier Cameron, werd
dit percentage verlaagd tot acht procent.Wall voerde aan dat hij de
reducties in training en aantal landmacht militairen niet kon accep-
teren omdat ze de operatie in Afghanistan zouden hinderen (James
Kirkup and Andrew Porter, ‘David Cameron steps in to quell military
revolt over cuts to defence budget,’ TheTelegraph, 15 oktober 2010).
SDSR, p. 44-47.13.
Deborah Haynes,Tom Coghlan, ‘Cuts condemned as ‘unworthy’14.
of those who risk lives for Queen and country,’ TheTimes,
20 oktober 2010.
Paddy Ashdown, ‘Our wars need command, not committee,’15.
TheTimes, 26 oktober 2010.
TheTimes16. , 9 november 2010.
Momenteel omvatten de Britse militaire capaciteiten op en nabij17.
deze eilanden 2.000 militairen, vier Eurofighter gevechtsvliegtuigen,
één patrouillevaartuig, één Trafalgar-klasse onderzeeboot en één
destroyer.
TheTimes18. , 25 november 2010.
DailyTelegraph19. , 26 januari 2011.
Geciteerd in ‘The ambitious UK-France defence accord,’20.
IISS Strategic Comments, november 2010.
David Robertson, Deborah Haynes,Tom Coghlan, RolandWatson,21.
‘Crusader for reform to tackle MoD waste,’ TheTimes,
17 december 2010.
Interview General Sir Nicholas Houghton, U.K.Vice Chief of22.
Defence Staff, DefenseNews, december 13, 2010, p. 30.
Ibidem 2, p. 16.23.
Ap: 2011nr110
11. Analyse
Oman
Zulke telefoontjes krijg je als defensiepublicist niet vaak: “Het Sultanaat Oman heeft het genoegen U uit
te nodigen om een weekje in het land rond te kijken.Wij leggen U graag uit hoe wij erin slagen om een oase
van rust te zijn in een regio die toch bekend staat om zijn geopolitieke dynamiek. En natuurlijk kunt U een
verlanglijstje indienen met voor U nuttige bestemmingen en te interviewen personen.”
Een geopolitieke oase in
een dynamische regio
Menno Steketee
Het is een onversneden offer you can’t refuse.
Maar wél een lastige opdracht. Ik ben niet bekend met het land,
noch met de taal, een achterstand die zich niet eenvoudig laat
wegwerken met inlezen en rondvragen. Wanneer de Boeing 777,
na een lange vlucht over de Balkan, de Zwarte Zee, Bagdad, Basra
en de Arabische Golf, in Masqat het asfalt raakt, voel ik me,
hoewel ingelezen, onbeslagen ten ijs komen. Maar het ministerie
van Informatie heeft bij monde van de bevestiging in Brussel alle
medewerking toegezegd om die achterstand in te lopen. Er zouden
interviews en achtergrondgesprekken met kopstukken mogelijk
zijn.
Wat in dit stuk volgt zijn echter slechts waarnemingen – dit om
het woord conclusies te vermijden. Want als één ding intussen
duidelijk is, maanden nadat eenzelfde Boeing op Schiphol de slurf
koppelde, dan is het dat een bezoek van een week te weinig is. En
dat de betrachte openheid die viel af te leiden uit de uitnodiging
nogal relatief is – maar, toegegeven, datzelfde zou een journalist
uit Oman die op uitnodiging een verhaal moet schrijven over de
geopolitieke rol van Nederland in déze regio, óók kunnen zeggen.
Ik zou hier dus die caveat van Joris Luyendijk willen aanhalen:
schrijf in stukken over het Midden-Oosten gewoon op dat je het
soms ook niet weet. Waarvan acte.
Dat heterogene karakter van die openheid verdient illustratie,
toelichting. Bij aankomst op het ministerie van Informatie blijkt
dat geen gesprekken met militairen, noch met functionarissen
van het ministerie van Defensie, noch met die van het minis-
terie van Buitenlandse Zaken mogelijk zijn. “Die geven geen
interviews,” luidt de verklaring van een medewerker van het
Informatieministerie, en “die hebben geen tijd.”
Daar sta je dan, met het vaste voornemen om, nota bene op ver-
zoek van de autoriteiten van Oman zelf, een doortimmerd achter-
grondstuk over de geopolitieke relaties van het land met de regio
te schrijven. Het was pas na terugkomst dat een diplomaat per
e-mail de tevoren voorgelegde vragen beantwoordde.
‘Open ramen’
“Een oase van rust, omringd door geopolitieke hotspots, dat is
Oman.” Said bin Khalfan Al-Harthy, adviseur van de Sultan op het
gebied van “informatiezaken” van het ministerie van Informatie
legt in zijn grote werkkamer graag uit hoe zijn land erin is ge-
slaagd om die rust te bewaren. Maar daarvoor moeten we volgens
Al-Harthy eerst een eindje terug in de geschiedenis. “mijn land
was veertig jaar geleden het achterlijkste land ter wereld.” En nee,
dat is geen merkwaardige mening van iemand in de top van een
informatieministerie. “Er waren geen verharde wegen. Er waren veel
Ap: 2011nr1 11
12. Analyse
nare ziektes, maar geen ziekenhuizen. Er was alleen een missie-
hospitaal.” Het land hád een rijke historie, zeker. Het zeevarende
Oman had handelsposten op de Aziatische en Afrikaanse kust.
“Maar die erfenis lag verborgen.”
Het jaar 1970 bracht de ‘wedergeboorte,’ toen de huidige sultan
Qaboos zijn vader afzette. De deplorabele staat van de economi-
sche en maatschappelijke infrastructuur was niet de enige kopzorg
voor de nieuwe machthebber. In het westen, in de Dhofar-bergen,
woedde nog een opstand van rebellen die weinig ophadden met
‘Masqat’ en daarvoor steun zochten bij het communistische Zuid-
Jemen. Met Britse hulp kwam er snel een eind aan de opstand.
Al-Harthy: “De Sultan sprak van een ‘nieuwe dageraad’ en nodigde
alle Omani die waren geëmigreerd uit om terug te komen.” De
oliestroom die goed op gang begon te komen, hielp daarbij. Alle
Omani die je spreekt, prijzen de vooruitgang die sinds die duistere
tijden is geboekt. Al-Harthy:
“Als jongen deed ik er drie dagen over om van Masqat
naar mijn geboortedorp te komen. Dat moest te voet, we
hoorden de hyena’s ’s nachts rondom ons huilen. Daar doe
je nu anderhalf uur over. Over de snelweg. Of kijk naar het
schoolsysteem. In 1970 ging niemand naar school, nu zijn
er meer dan zeshonderdduizend leerlingen en studenten.”
Oman is intussen uitgegroeid tot een welvarend land, dat verraadt
het prijzige wagenpark dat door Masqat rijdt over nieuwe snelwe-
gen. De verhuur van bouwkranen moet ook een bloeiende branche
zijn, want er staan er tientallen. Voor de bouw van nieuwe hotels,
nieuwe appartementencomplexen en andere getuigen van economi-
sche welstand. Van de crisis is hiér, in tegenstelling tot bijvoor-
beeld het tot stilstand gekomen Doebai, weinig te merken.
Welvaart is één ding. Politieke stabiliteit is twee, zou je zeg-
gen. Maar Oman steekt in dat opzicht inderdaad gunstig af in de
volatiele regio. Kijk maar naar de buren ten westen: Jemen. Het
samengaan van Zuid-Jemen, dat op de Sovjet-Unie leunde en het
meer behoudende Noord-Jemen in 1990 heeft weinig stabiliteit
gebracht. Het land kent veel tribale, religieuze en economische
breuklijnen. Het is niet alleen een intern conflict, er was de
afgelopen jaren ook Amerikaanse en Saoedische gewapende
bemoeienis.
Iran, met zijn recente turbulente geschiedenis, ligt aan de overkant
van de Golf van Oman en, nog dichterbij, aan de overzijde van de
Zeestraat van Hormoez waarvan de zuidelijke afsluiting, Musandan,
ook tot het territorium van Oman behoort.
Die Golf van Oman is intussen ook niet bepaald een mare tranquil-
litatis. De snel uitbreidende Iraanse marine laat zich er vaak zien,
Somalische piraten hebben hun werkterrein tot hier uitgebreid. En
er is een nieuwe eend in de bijt: de Chinese marine, die niet alleen
fysiek aanwezig is met een smaldeel, maar ook strategisch voet aan
de grond wenst te krijgen om de handelsroutes te beschermen. Bij
Gwadar in Pakistan, pal aan de overzijde van Masqat, heeft China
een diepwaterhaven gebouwd.
Geen rustig Umfeld, kortom, maar daarvan is Al Harthy niet onder
de indruk. “Wij zijn een handelsnatie,” zegt de adviseur, en
“dat betekent dat we met iedereen zaken moeten kunnen
doen en dát betekent op zijn beurt dat we ons open moet
kunnen stellen voor andere culturen. Met iedereen kunnen
praten, dat is essentieel voor stabiliteit.”
Daarvan kan hij best
voorbeelden geven.
Zo kapte Oman, zoals
veel andere Arabische
staten, de contacten
met Israël niet af toen
dit land met Egypte de
akkoorden van Camp
David sloot. In 1991,
toen Irak in verband
met de bezetting van
Koeweit in oorlog was
met ongeveer de rest
van de wereld bezocht de Iraakse minister van Buitenlandse Zaken,
Tareq Aziz, Oman. Meer recent, in 2009, reisde de sultan af naar
de Iraanse hoofdstad Teheran, waar politietroepen in gevechten
waren gewikkeld met de demonstrerende oppositie. “Praten spaart
levens.” Sultan Qaboos was overigens in Teheran om over handels-
betrekkingen te spreken.
Een politiek van ‘open ramen’ in alle richtingen geldt niet al-
leen voor de buitenlandse politiek, zegt Al-Harthy. “Tolerantie op
religieus gebied is ook belangrijk. Alle religies zijn hier welkom,
sterker, het beledigen van welke godsdienst dan ook is hier bij wet
verboden.” Niet dat er geen “uitdagingen” zijn geweest op het
gebied van binnenlandse stabiliteit:
“In 2001 was er een poging tot een staatsgreep. Ze werden
allemaal gearresteerd. Maar de Sultan heeft toen in al zijn
wijsheid gezegd dat deze mannen door hun eigen gedach-
ten zijn misleid. Hij heeft ze een tweede kans gegeven.
Sommige van hen bekleden op dit moment hoge regerings-
posten.”
Op die manier, stelt Al-Harthy, “immuniseert Oman zich tegen
destabiliserend onheil.”
“Mijn land was
veertig jaar geleden
het achterlijkste land
ter wereld.” – Said
bin Khalfan
Al-Harthy, adviseur
van de Sultan
Ap: 2011nr112
13. Analyse
Relaties
Het ministerie van Buitenlandse Zaken van Oman wenst alleen
schriftelijk een aantal vragen te beantwoorden over de koers die de
Golfstaat vaart bij het handhaven van de stabiele positie in deze
dynamische regio.
Oman ziet de Gulf Cooperation Council (GCC), het verbond tussen
Golfstaten, als een pijler van het buitenlandbeleid. De GCC werd
opgericht in mei 1981 en is vooral gericht op het vergroten van
de rijke, maar dunbevolkte olieproducenten. De drijvende factoren
achter dit verbond waren de Arabisch-Israëlische oorlog van 1973,
in Israël de Yom Kippoer-oorlog geheten, in de Arabische wereld de
Ramadan-oorlog, en de kleinere conflicten in Libanon die daarop
volgden.
Deze veroorzaakten niet alleen een fall-out in de regio. Ze maakten
deze bovendien tot een arena van de supermachten. De Koude
Oorlog woedde immers nog. Daarop volgden de Camp David-
akkoorden, wat een onbekende variabele introduceerde.
Je zou kunnen zeggen dat er in dat jaar op geopolitiek gebied
een soort perfecte storm waaide. De islamitische revolutie van het
sjiitische Iran, de val van de Sjah in 1979 en de oorlog die het Irak
van Saddam Hoessein een jaar later tegen het land ontketende,
zorgden op veiligheidsgebied ook voor een aardverschuiving. Een
bundeling van krachten van de Golfstaten was in dit licht meer
dan nodig. Volgens het ministerie heeft de GCC “de relaties tussen
de lidstaten aanmerkelijk versterkt, op militair gebied maar onder
andere ook op het terrein van economie en sport.”
Over de verhoudingen met Iran laat het ministerie weten dat “de
diepgewortelde relaties met de Islamitische Republiek Iran actief
worden gekoesterd door de respectievelijke leiders van de twee
buurlanden.” Deze relatie, aldus het ministerie, culmineerde in
augustus 2009 met het historische bezoek van Zijne Majesteit de
Sultan aan Iran,
“waarbij verschillende overeenkomsten werden getekend
over samenwerking op het gebied van het tegengaan van
illegale immigratie, drugshandel, smokkel en piraterij,
alsook het uitwisselen van expertise, gezamenlijke training
en aanverwante zaken.”
Ook zijn een Joint Economic Committee, een Joint Political
Committee, een Strategic Consultation Committee en een
Parliamentary Committee, allemaal bilateraal, in het leven geroepen.
Ook over het Iraanse atoomprogramma heeft de diplomatie van
Oman een officieel standpunt:
Ap: 2011nr1 13
De Amerikaanse minister van Defensie Robert Gates overlegt met de Sultan van Oman, Qaboos. DeVS hebben een grote vliegbasis op een eiland
van Oman, een van hun grootste steunpunten in de regio (foto: U.S. Department of Defense/Jerry Morrison)
14. Analyse
“het Sultanaat is de mening toegedaan dat alle landen,
inclusief Iran, het recht hebben op het gebruik van nucle-
aire energie voor vreedzame doeleinden, overeenkomstig de
regels en bepalingen van het International Atomic Energy
Agency (IAEA) en de volledige samenwerking daarmee.”
Oman vindt dat de dialoog tussen Iran en de internationale
gemeenschap moet doorgaan opdat de wederzijdse zorgen worden
weggenomen. “Samenvattend ziet het Sultanaat het liefst dat het
hele Midden-Oosten wordt verlost van kernwapens.”
Over de Chinese aanwezigheid bestaat in de Golfstaat, althans
officieel, weinig ongerustheid. De twee landen onderhouden
diplomatieke relaties sinds 1978. Er is tevens een commissie in het
leven geroepen waarin diplomaten zich eenmaal per jaar buigen
over zaken van wederzijds belang. Volgens Oman is de betekenis
van het werk van deze commissie alleen maar toegenomen met
de groei van de economische banden tussen de twee landen. “Het
Sultanaat,” laat het ministerie weten,
“nam deel aan de Expo 2010 in Sjanghai met een activitei-
tenprogram en tentoonstelling die de cultuur, de bevolking,
de geschiedenis, de natuur en de toeristische attracties
van Oman belichten. Dit weerspiegelde het beleid van het
Sultanaat om nauwere betrekkingen aan te knopen met
andere volkeren overal ter wereld.”
Masirah
Bij een rondrit door
Masqat blijkt in de
Sultan Qaboos-haven een
Amerikaanse destroyer te
liggen, een Arleigh Burke.
Het marineschip ligt pal
naast het zandkleurige
jacht van de Sultan met
de omvang van een
klein cruiseschip en een
gelijkgekleurd transportschip met daarop de auto’s en helikopters
ten behoeve van de entourage.
De gids en de chauffeur willen geen commentaar geven over de
aanwezigheid van het grijze schip. En in de terughoudendheid om
te spreken over militaire samenwerking met westerse mogendheden
staan ze niet alleen. Ook het ministerie van Buitenlandse Zaken
houdt zich op de vlakte.
Het Sultanaat, luidt het officiële antwoord op de vraag naar de
schaal van de samenwerking op veiligheidsgebied, “heeft stevige
relaties met alle landen van de wereld, gebaseerd op wederzijds
respect en het principe van non-interventie in elkaars binnen-
landse aangelegenheden.” De historische relatie met het Verenigd
Koninkrijk, vervolgt het statement,
“is er een van integriteit en wederzijds respect. Deze
relatie heeft geleid tot samenwerking op economisch
en cultureel gebied. Samenwerking op andere terreinen
wordt aangemoedigd door hoge functionarissen van beide
landen.”
Het Sultanaat
“heeft eveneens een sterke strategische relatie met de
Verenigde Staten. Het ontwikkelen van deze relatie gebeurt
vanuit iedere invalshoek, door middel van jaarlijkse consul-
taties en de uitwisseling van functionarissen. Het Sultanaat
hecht grote waarde aan zijn betrekkingen met de VS in het
licht van de grote rol die de VS spelen bij het oplossen
van problemen in het Midden-Oosten en vanwege de grote
internationale en economische statuur van het land in de
wereld.”
Google Earth legt iets meer bloot van de diepgang van de strate-
gische relaties met de VS. Wie inzoomt op de noordpunt van het
eiland Masirah ziet daar een grote vliegbasis liggen. Het is een van
de belangrijke Amerikaanse steunpunten in de regio.
Economie
Er is één strategische factor die alle andere in de schaduw stelt:
olie. Oman is olieproducent, de economie drijft erop. Hoe lang de
oliestroom aanhoudt is onderwerp van discussie. Een Amerikaans
adviesbureau stelde dat de voorraden in tien jaar uitgeput
zouden zijn. Maar Sjeik Abdulmalik Al-Hinai, onderminister van
Economische Zaken, legt in de werkkamer op zijn ministerie in
Masqat graag uit dat dit een veel te somber vooruitzicht is. “Dat
is veel te pessimistisch. De olieproductie neemt zelfs weer toe,
dankzij nieuwe technologie.”
Dat neemt echter niet weg dat Oman ook andere economische
activiteiten moet ontplooien, voor de tijd nadat de oliebronnen
echt zijn opgedroogd, wanneer dat dan ook moge zijn. Eén van de
troefkaarten van het land daarbij is de ligging: vlakbij de maritieme
handelsroutes van Afrika, Europa en de Golfstaten naar India en
China. Oman heeft op verschillende locaties langs de kust haven-
projecten gelanceerd, waaronder Port of Sohar, een goede drie uur
rijden ten noorden van de hoofdstad.
Op een wandkaart wijst Abdulmalik nog enkele, met Project of
Sohar te vergelijken projecten aan, bij Duqm en Salalah, allemaal
verder naar het zuiden. Onder andere Deense, Noorse, Braziliaanse,
“Samenvattend ziet
het Sultanaat het
liefst dat het hele
Midden-Oosten
wordt verlost van
kernwapens.”
Ap: 2011nr114
15. CombinedTask Force 150, een vloot samengesteld uit verscheidene marines, opereert in de Golf van Oman in het kader van de oorlog tegen terrorisme.
Piraterij heeft zich tevens uitgebreid naar de Golf van Oman, waardoor marineschepen daar de handel moeten beschermen (foto: U.S. Navy/Bart Bauer)
Analyse
Koreaanse en Belgische bedrijven hebben hierin geïnvesteerd of
zitten in het management.
Bij een later bezoek aan Port of Sohar, blijkt de schaal va het ha-
venterrein. Als je door je wimpers kijkt, heeft het terrein veel weg
van de Maasvlakte: olieterminals, bulkcarriers, containeropslag,
eindeloze pijpleidingen en andere industriële infrastructuur.
Tussen de Rotterdamse industriehaven en de Port of Sohar, zijn,
natuurlijk, belangrijke verschillen – en dan gaat het niet alleen om
de kamelen in de velden langs de invalswegen. Zo ligt de Port of
Sohar, vernoemd naar een stoffig belendend havenstadje, halver-
wege de Straat van Hormoez en de Omaanse hoofdstad Masqat, aan
de Arabische Zee. En een ander groot verschil is: in 2002 vatte het
idee post om hier een industrieterrein te bouwen en al in 2003
ging de schop in het terrein. Dat terrein, van drie bij zeven kilome-
ter, is al goed bezet. De Maasvlakte kwam eerder evolutionair tot
stand.
Er is ook een belangrijke overeenkomst: de joint venture Sohar
Industrial Port Company (SIPC), die dit grootschalige project be-
stiert, is voor de helft in handen van de Haven van Rotterdam. Op
deze manier, zegt Jan Meijer, directeur van SIPC, op zijn kantoor
dat uitziet over het immense terrein, “blijft Rotterdam op interna-
tionaal terrein een speler.”
Een rondrit over het terrein maakt duidelijk wat de schaal hiervan
is. Het noordelijke gedeelte bestaat uit het zogeheten metallurgi-
sche cluster waar onder andere bauxiet aan land wordt gebracht en
de staalsector goed is vertegenwoordigd. In de logistieke sector
zijn onder meer containerterminals van Steinweg gevestigd en in
het petrochemische gedeelte staat een raffinaderij en chemische
faciliteiten. Aan de noordelijkste rand bouwt Larsen Toubro
booreilanden en andere grote offshore-platforms.
Misschien het meest ambitieuze project dat op dit moment gestalte
krijgt is de uitbreiding van de staalsector met een erts-jetty. Daaraan
kunnen bulkcarriers met een diepgang van 25 meter aanmeren en
hun lading lossen. Het erts gaat vervolgens via een lopende band
naar een smelter waarna de verkregen steelpellets via dezelfde pier in
wachtende schepen worden gestort die daarna naar hun bestemming
elders ter wereld varen. In de hal van het SIPC-gebouw staat een
indrukwekkende maquette van deze geprojecteerde infrastructuur.
De lokale Omani pers berichtte daarnaast over plannen om iets
vergelijkbaars met titanium te doen. Ook hierbij zouden ertstankers
in Sohar lossen, waarna het lichte metaal kan worden bewerkt.
Bijkomend voordeel van deze titaniumoperatie zou het hoogwaar-
dig technologische karakter hiervan zijn. De bewerking van tita-
nium is complex, waardoor ook de economische waarde veel groter
is dan die van staal.
Ap: 2011nr1 15
16. Analyse
Een oliecentrale, die wordt gevoed via een pijpleiding die direct in ver-
binding staat met een olieveld in het binnenland, zorgt voor de grote
energievraag die vooral met de aluminiumsmelterij wordt geassocieerd.
Het bestaansrecht van de Port of Sohar is echt niet alleen geo-
politiek, onderstreept Meijer nog eens, “er zijn vooral duidelijke
geo-economische redenen.” En die verklaren ook waarom de Haven
van Rotterdam geïnteresseerd was en is in projecten zoals dit.
“Iedereen in de markt internationaliseert. Als je als havenbedrijf
alleen maar je eigen navel blijft staren, dan mis je belangrijke
mondiale ontwikkelingen.” Daarbij komt, zegt hij, dat “de moge-
lijkheden om uit te breiden op dit terrein in Nederland intussen
beperkt zijn.” Het is een misvatting te denken, zegt Meijer, dat het
vestigingsklimaat hier aantrekkelijker is door de minder stringente
milieuwetgeving. “Dat is internationaal geregeld.” De Haven van
Rotterdam is daarin overigens in de Lage Landen niet alleen, ook
de Haven van Antwerpen is actief in Oman, in Duqm.
Juist de specifieke Rotterdamse of Nederlandse maritieme expertise
komt volgens de betrokkenen bij dit project van pas. Meijer:
“natuurlijk, wij hebben de gespecialiseerde havenkennis. Maar
van minstens even groot belang is hier de expertise om een
‘hub’ op te zetten. Wij hebben het totale logistieke overzicht.
Het gaat hier, net als in Rotterdam, niet alleen om scheepvaart
maar ook om shore-management. Rotterdam heeft bijvoorbeeld
ook te maken met de Betuweroute en het Duitse achterland.”
De Port of Sohar speelt, aldus Abdulmalik in de hoofdstad, ook een
grote rol bij de zogeheten Omanisering van het land, een ambitieus
programma dat beoogt om de nationale expertise op bijvoorbeeld
industrieel gebied, maar ook op maatschappelijke terreinen te
verhogen. Hiertoe heeft de Omani overheid doelen geformuleerd
waaraan niet alleen de autoriteiten zelf, maar ook internationale
ondernemingen moeten voldoen.
Sjeik Abdulmalik wijst naast het economische bestaansrecht ook op
de geopolitieke ratio van het havenproject. “Port of Sohar ligt aan
de goede kant van de Straat van Hormoez, weg van de mogelijke
troebelen aan de andere zijde.” Het is een onderwerp dat meer in
gesprekken met overheidsfunctionarissen terugkeert: in het geval
van een conflict tussen Iran en bijvoorbeeld Israël of de Verenigde
Staten sluit Iran deze belangrijke handelsroute en olieaorta af.
Menno Steketee is journalist en specialist op het gebied
van militair-technische ontwikkelingen. Hij schrijft voor
onder meer NRC Handelsblad, Elsevier en Jane’s Defence
Weekly.
Wilt u reageren? Mail de redactie: redactie@atlcom.nl.
Achtergrond Omaanse krijgsmacht
Met meer dan veertigduizend manschappen gelden de Omaanse
strijdkrachten in de Golfregio als relatief groot. Dat heeft di-
rect te maken met de opstandige episode in de Dhofar-regio in
de jaren zestig en zeventig. Het oplaaien van het conflict kan
niet worden uitgesloten. De insurgency werd onderdrukt met
aanzienlijke militaire hulp van Britse troepen – die op hun
beurt hulp kregen van Iraanse versterkingen. De Britse steun
is nog altijd aanzienlijk.
De strijdkrachten van Oman zijn georganiseerd in mobiele
tank- en infanterieregimenten, met ondersteunende eenheden
van de artillerie en luchtverdediging.
Het Koninklijk Huis heeft apart meer dan zesduizend militairen
onder commando, waaronder twee regimenten special forces en
een Royal Guard Brigade.
Militaire analisten betwijfelen of de relatieve kwantiteit van
de Omaanse strijdkrachten gelijke tred houdt met de kwaliteit.
De luchtmacht van het land is sinds 2005 uitgerust met mo-
derne F-16 jachtbommenwerpers. Over de levering van Britse
Eurofighter Typhoon wordt al lang onderhandeld.
Voor training en ondersteuning leunt de Omaanse luchtmacht
zwaar op de substantiële aanwezigheid van de Amerikaanse
luchtmacht op militaire vliegvelden in het uitgestrekte land.
Op vliegbases bij de hoofdstad Muskaat, in de buurt van
Seeb, Thumrait, en op het eiland Masirah zijn regelmatig
Amerikaanse luchtmachtcontingenten, met inbegrip van,
vermoedelijk, lange-afstands bommenwerpers zoals de B-1
en B-52, en bemande en onbemande verkenningsvliegtuigen.
Oman is een van de belangrijkste halteplaatsen voor luchtope-
raties boven Afghanistan en Irak.
De marine van Oman is relatief groot, dat kan worden ver-
klaard door de strategische ligging en de relatief lange kust-
lijn. De marine wordt verder versterkt met drie helicopter-capa-
ble korvetten die in 2006 in het Verenigd Koninkrijk besteld.
Krijgsmacht Oman in cijfers
Defensiebudget, geschat: 2,52 miljard dollar
Vrijwilligers, geen dienstplicht: 43.000
Leger: 25.000
Marine: 4.500
Luchtmacht: 5.000
Tanks: ongeveer 80 Britse Challenger 2 en Amerikaanse M-60’s
Pantservoertuigen: ongeveer 250, voornamelijk MOWAG Piranhas
Marineschepen: twee korvetten, vier raketboten, patrouille-
vaartuigen
Gevechtsvliegtuigen: 22 Jaguars, 12 F-16’s, lichtbewapende
Hawk-trainers en een dozijn counterinsurgency vliegtuigen
Ap: 2011nr116
17. Analysis
Britain and
France
“Il n’y a pas de liberté, il n’y a pas d’égalité, il n’y a pas de fraternité sans securité.”
President Nicolas Sarkozy, 20081
The one hundredth anniversary of the 1911 Agadir Crisis in which Britain and France together faced down a
challenge byWilhelmine Germany also marks a century of complex but by and large consistent strategic cooper-
ation between Europe’s only true world powers. On November 2, 2010 London and Paris agreed the Defence and
Security CooperationTreaty. On the face of it the accord is by and large military-technical: to develop coopera-
tion between British and French Armed Forces, to promote the sharing and pooling of materials and equipment
including through mutual interdependence, leading to the building of joint facilities, together with mutual access
to each other’s defence markets, through the promotion of industrial and technological cooperation. However, as
with all things Franco-British the devil is in the strategy.This accord, like so many that has gone before, is really
about the need to lead Europe back to strategy sanity.
Bringing strategic
sanity back to Europe?
Julian Lindley-French
It will not be easy. Almost all the anchor points of traditional
European strategy have failed. For the first time in half a mil-
lennium Europe is neither the centre of power or conflict in the
world; American leadership which for so long provided an alibi for
European strategic indolence is uncertain and focused elsewhere;
Russia is a critical energy partner rather than critically danger-
ous and most Europeans do not know where the state ends and
Europe’s institutions begin. Furthermore, after a decade of Asian
growth the strengths of oriental competitors are routinely and
wildly exaggerated, whilst Europe’s own weaknesses and introspec-
tion are equally ‘fashionable.’ With much of North Africa and the
Middle East on fire and after twenty years of identity-sapping mass
immigration Europe’s contemporary ‘security’ appears on the face
of it to have little to do with military firepower. Indeed, the appar-
ent inability of America’s hyper-military to secure Afghanistan or
Iraq has reinforced the sense that for Europe much of its security
is as ‘soft’ as the form of power Europeans contemporaneously
champion.
Europe’s woolly power
The retreat into what might be perhaps called ‘woolly power’ is sup-
ported by the facts. NATO’s European nations have a combined gross
domestic product (GDP) of € 12.5 trillion compared with the U.S.
GDP of € 10 trillion or some 124 per cent of the U.S. total. However,
the combined 2009 defence budgets of European NATO members
totalled € 188 billion compared with the 2009 U.S. defence budget
of € 503 billion. NATO Europe thus spends some 37 per cent of the
U.S. expenditure on
defence. Sixteen of the
twenty-six European
NATO members spend
less than € 4 billion per
annum and much of it
inefficiently with the ra-
tios between personnel
and equipment budgets
particularly perverse,
with too many bloated
headquarters, top-heavy
command chains and
out-dated formations. Between 2001 and 2008 NATO Europe spend-
ing on defence fell from € 255 to € 223 billion (not adjusted for
defence cost inflation).
However, of that € 188 billion France and the UK together repre-
sent 43 per cent or € 80.6 billion, whilst France, Germany and the
UK represent 61 per cent or € 114.2 billion and the so-called ‘big
three’ spend 88 per cent of all defence research and development
in NATO Europe. And here’s the rub: over roughly the same period
As with all things
Franco-British
the devil is in the
strategy
Ap: 2011nr1 17
18. Analysis
the U.S. has increased its defence expenditure by 109 per cent,
China by 247 per cent, Russia by 67 per cent and Australia by 56
per cent. In other words, Europeans might have been trying to talk
themselves out of the more dangerous trade in power, but the rest
of the world seems to have missed the point. Therefore, one defin-
ing feature of the hyper-competitive contemporary multi-polar,
globalised world of the twenty-first century is the belief on the
part of non-Europeans that credible and capable militaries remain
a fundamental currency for power and influence.
Placed in that context the Franco-British treaty begins to make
European strategic sense. There is of course an added twist: Britain
and France, like so many Europeans (although with the notable ex-
ception of Germany) are facing severe financial pressures. Strategy
and affordability are thus the twin mantras of cooperation between
London and Paris and must be seen as such. There are two further
factors driving London and Paris together. First, after ten years of
following American leadership slavishly Britain today is a less se-
cure place than it was on 10 September, 2001. It is a loss of faith
reinforced by an Obama administration that is as unfriendly and
uncommitted to the Special Relationship as any post-war American
administration. Second, after twenty post-Cold War years trying to
build a strategic defence partnership with Germany at the heart
of European union, Paris is now profoundly concerned at both the
pacifism and increasingly self-interested nature of Berlin’s foreign
and security policy.
Back to the future
Britain and France are going back to state-centric power basics.
Gone are the theological debates over NATO or EU first. Rather,
London and Paris want to re-establish a foundation for a new
European military capability that in time will be able to operate
where it will really matter – in the seams between land and sea
and in and around the Mediterranean Sea and Indian Ocean which
will be the epicentres of global power competition and European
stability. It is military capability that will be designed to oper-
ate in a range of formats – EU, NATO, UN or simply under Franco-
British coalition leadership. To that end, the 2010 British Strategic
Defence and Security Review (SDSR) calls for
“Greater sharing of military capabilities, technology and
programmes and potentially more specialisation, working
with key allies, including France, and based on appropriate
formal guarantees where necessary.”2
Put simply, given the global context of Europe’s contemporary
security the security challenges faced by all Europeans are becom-
ing ever more complex, while the forces and resources that can
be devoted to security are increasingly squeezed as defence
expenditure becomes discretionary in an age of austerity.
Therefore, only a true strategic partnership between the world’s
fifth and sixth largest economies and the second and third
biggest cash spenders on defence stands any chance of finally
creating a European pole of security and defence power. This
could in turn help reinvigorate and rebalance a tired transat-
lantic relationship. The Franco-British Treaty thus represents a
revolutionary departure from traditional strategic norms for both
London and Paris.
Equally, there is little nostalgic attachment (nor can there be) to
past structures and relationships in the pursuit of influence in a
world that is changing fast. Here those driving Britain and France
to closer cooperation will meet institutional and political barriers.
While the financial case for a renewed and intensified partnership
is clear, the political and strategic imperatives on both sides of the
Channel are less so. There are those in London who are so wedded
to the unconditional ‘followership’ of America that accords with the
never-to-be trusted French smack of heresy. In Paris the Gaullist
wing of the French right baulk at any structural cooperation with
l’albion perfide.
Furthermore, whilst the West (and Europe) is suffering from a
crisis of solidarity any Franco-British defence partnership must
still necessarily accommodate Germany and avoid any suggestion
that it seeks to exclude the United States. Moreover, institutions
remain important levers of influence for both countries be it the
EU, NATO, OSCE or the UN. However, what is clear from the accord
is that such institutions are no longer ends in themselves and must
be judged by their competence and utility as levers of influence.
Lord Ismay’s crisp objectives for NATO in the 1950’s still resonate:
NATO’s purpose was to keep the Americans in, the Germans down
and the Russians out.
Today Ismay would confirm the need to keep the United States
constructively engaged with Europeans, to encourage the Germans
to act and engage responsibly across the security spectrum, and
to ensure that an apparatus is in place to deal with major rising
and revisionist powers, such as India, China, Russia, and Brazil.
Therefore, in an age of austerity whilst the affordability of defence
will necessarily be at the heart of Anglo-French defence coopera-
tion, such a relationship must reflect a realignment of respective
national strategies.
Creating leadership hubs
Certainly the treaty takes at best tentative steps towards meaning-
ful defence cooperation with much of the emphasis on the military
tail rather than military teeth. However, it is noticeable that the
treaty focuses not only on areas vital to the respective national
influence of both countries, but also on those areas likely to create
Franco-British leadership hubs.
Ap: 2011nr118
19. French aircraft carrier Charles de Gaulle. Building primarily on maritime task group cooperation around this ship,the UK and France will aim
to have, by the early 2020’s, the ability to deploy a UK-French integrated carrier strike group incorporating assets owned by both countries
(photo: U.S. Navy/Randall Damm)
Analyse
These include easing the cost of strategic nuclear sovereignty,
promoting naval strike cooperation as a step on the road to a
European carrier battle group, creating a combined joint expedi-
tionary force, better sharing of strategic intelligence, as well as
defence-industrial convergence, specific project cooperation over
‘big ticket’ items such as strategic air lift and air-to-air refuelling
and joint training.
Conclusion
Clearly, both countries have invested significant strategic ambition
in an audacious political demarche. Why? Because ultimately both
Britain and France understand fully that they are in relative and
parallel decline, just as they implicitly recognised such decline back
in 1911 and showed a radical willingness to combat such decline.
Thus only through strong partnerships can both London and Paris
re-establish the prerequisite for influence vital to security. Franco-
British defence cooperation is thus not just vital for London and
Paris but for a Europe that is dangerously and strategically adrift.
Indeed, joint purpose and effectiveness must be reflected in the
contemporary strategy of two old powers that, together and apart,
have shaped Europe and the modern world for over 300 years.
The alternative is stark. To paraphrase Neville Chamberlain, Britain
and France are in danger of becoming small countries far away from
the centre of power about which they know little, locked as they
are too often in a parochial struggle for the leadership of a Europe
that has declared itself to be dangerously irrelevant.
Julian Lindley-French is Eisenhower Professor of
Defence Strategy at the Netherlands Defence Academy,
Special Professor of Strategic Studies at Leiden
University and Associate Fellow of Chatham House.
Would you like to react?
Mail the editor at redactie@atlcom.nl.
Defense Industry Daily (2008).1.
Strategic Defence and Security Review, 19 0ctober, 2010, p. 14.2.
See www.direct.gov.uk.
Ap: 2011nr1 19
20. Rejoinder
The New Strategic Concept:
important, not impressive
Anders Fogh Rasmussen has announced that the NATO Lisbon summit in November 2010 was ‘historic.’
To support his claim, NATO’s Secretary-General offered three reasons. First and foremost, a new Strategic
Concept was adopted outlining NATO’s mission for the coming decade. Second, the summit signalled a
rapprochement between NATO and Russia, including a possible deal on missile defence and a first-time
visit by President Medvedev to the North Atlantic Council.Third, the Alliance reconfirmed its commitment
to the ISAF mission in Afghanistan but declared to start transferring security responsibilities to the Afghan
government.
Rem Korteweg
Among these three accomplishments at the summit, the new
Strategic Concept stands out. After all it is this renewed mission
statement that makes it possible for the second and third top-
ics to move forward. NATO’s new Strategic Concept outlines both
a renewed relationship with Russia and a confirmation to remain
engaged in crisis-management operations and training missions,
such as Afghanistan. The question then becomes whether the sum-
mit and particularly the Strategic Concept it produced is indeed as
extraordinary as Rasmussen claimed. To answer this question, three
elements must be considered: does the document stipulate a new
direction for the Alliance, is the Concept unique content-wise, and
are there any major issues left unaddressed?
Avoiding choices
Among the first things that become apparent when reading the
Concept is its relatively small, digestible size. The Cold War Strategic
Concepts were voluminous, often specific in their level of detail,
and generally technical in nature. “Active Engagement, Modern
Defence” is easier on the eyes, and on the environment. Counting
eleven pages of rolling text it contrasts to the bureaucratic staccato
we have come to associate with strategy documents. This Concept
reads like a policy paper, a welcome change to the forty-page tomes
published during the Cold War. Even compared to the previous two
post-Cold War Concepts, Rasmussen’s pen is a breath of fresh air.
Turning to content though, comparing the new Strategic Concept
to the concepts of lore, it is striking how much flexibility this
document provides. With twenty-eight allies, as Karl-Heinz Kamp
pointed out in his article last month, the Strategic Concept had to
be short and sweet.1
Rather than specify NATO’s ambitions and how
it intends to realise them over the next ten years, the document’s
audience had to be convinced of the sustained commitment among
the Alliance’s member states. The notion that the Concept is a tool
of strategic communication, for ‘marketing the Alliance,’ proved
crucial. Kamp points out that the Strategic Concept, amongst oth-
ers, is meant to win “the battle of narratives” waged to convince
the illustrious ‘milkman from Omaha’ and sceptical domestic publics
that NATO remains useful in the 21st
century. He furthermore
points out that this served consensus-building during the process
of drafting the document. Phrased differently, it avoided dealing
with the hard questions. The issue of Russia, considered a strategic
challenge by some and a strategic partner by others, was left
ambiguous. NATO will reach out to Russia while at the same time
reassuring its Eastern European member states. While this sounds
sensible, in practice it creates a lot of room for misperception in
Warsaw or Tallinn when NATO reaches out to Moscow, and vice
versa when the former need to be reassured. The Concept declares
that “NATO poses no threat to Russia” yet NATO’s reconfirmed Open
Door policy does present a strategic challenge to Russia’s Near
Abroad, especially in Moscow’s eyes. Navigating this ambiguity will
This article reacts on the special section
of Atlantisch Perspectief no. 8, 2010 about
the NATO Lisbon summit.
Ap: 2011nr120
21. A U.S. mine resistant ambush protected vehicle and a French tactical armored vehicle bring troops back from a mission.
NATO reconfirmed its commitment to the ISAF mission at the Lisbon summit (photo: U.S. Army/Lory Stevens)
Reactie
require more diplomacy from the Secretary-General over the coming
years than anything else. With Russia, but also within the Alliance.
A second issue to which only scant attention is paid, is the changing
global security context resulting from the global financial crisis.
The advent of a multipolar world presents NATO with significant
challenges. Not in the least since NATO will risk being perceived
more and more by outsiders as a military bloc, instead of the net-
work of security partnerships, also called ‘NATO 2.0,’ it aspires to be.
Marginally addressed, yet of crucial importance to the future of the
Alliance, is the allied level of defence spending. The necessity to
maintain specific levels of defence spending and connected with
it, the strategic impetus to move forward on integrating European
defence capabilities, receives little attention. The Concept under-
whelms at this point. It declares that the Alliance will sustain
“the necessary levels of defence spending,” without clarifying
what “necessary” is or how this can be achieved. Of course defence
spending should not be pursued for spending’s sake, but on the eve
of the summit, NATO’s Secretary-General complained that European
defence budget cuts risked turning Europe into a “paper tiger.”2
Apparently such harsh words failed to make it to the final draft.
A period of financial austerity is the bitter reality in which Western
militaries will have to make do in the next decade. As defence
budgets in China, Brazil, India, but also across the Middle East,
steadily increase, NATO’s European defence budgets are in a down-
ward spiral. While this may lead to some much-needed rationalisa-
tion within NATO’s structures, this is hardly enough. To ensure that
NATO officials and national policymakers have their eye on the ball
and deal with this reality, requires explicitly addressing it in such a
strategic-level document.
The Strategic Concept does task the Alliance to focus on emerging se-
curity challenges, including cyber-threats, missile defence and energy
security. This is a welcome addition to NATO’s priority set in light of
current security issues. Inevitably, this will lead to new capability
requirements that must be met. Yet again, with NATO’s transforma-
tion to an expeditionary alliance effectively dead in the water due
to financial, military and political reasons, it remains to be seen how
common capabilities for these new issues will be developed. Rather
than taking this issue to head, answering the question is postponed.
The ambiguity, outlined above, inherent in the new Concept leaves
a lot of room for different interpretations and diverging expecta-
tions. It also leaves ample room for shifting opinions as history
progresses. On a positive note this enables the Alliance to cope
with the uncertainties and surprises it is likely to encounter in the
next ten years without having to write a new document. Avoiding
putting everything on paper, provides an incentive and an op-
Ap: 2011nr1 21
22. A meeting of cyber defence experts at NATO HQ.The Strategic Concept outlined emerging security issues the Alliance should focus on,
including cyber-threats (photo: NATO)
Rejoinder
portunity for active diplomacy. So to speak, the Strategic Concept
sketches the core principles of NATO’s new orientation, rather than
etches them in stone. This however makes execution and imple-
mentation, rather than the document itself, the crucial litmus test
for NATO’s posture in the 2010’s.
Better together
A second overarching issue is that the content in the Concept is
not really new. Kamp describes the Concept as a “mission state-
ment.” A mission statement however is not a strategy, instead
it is a declaration of intent. The Concept strongly resonates the
spirit of the “Declaration on Alliance Security,” the senior-level
document adopted at the 60th
anniversary of the Alliance. As it
happens, that Declaration was also devised as a strategic commu-
nications tool to keep all the Allies and their populations on board.
In fact, the 2009 document reads as an executive summary of the
new Strategic Concept. Several elements appear in the Concept,
considered by commentators to be key elements or novelties,
which were previously outlined in the Declaration. The central-
ity of Article 5 and collective defence, and the need to address
cyber-threats, challenges to energy security and climate change,
were all mentioned in the Declaration. Developing partnerships is a
core feature of the new Strategic Concept. Yet the Declaration also
endorses reaching out and developing new partnerships with other
international and regional organisations, such as the EU, UN, OSCE
and African Union. Similarly the Declaration affirms that NATO’s
door remains open to new members and an outreach to Russia is
equally part of this prelude to the Concept. Certainly, the Strategic
Concept is more elaborate and it has a different status being the
Alliance’s high-level strategic document. Nevertheless, because it
continues where the Declaration on Alliance Security left off, it
loses part of its unique sparkle.
Stepping on toes
NATO’s relations with partners stood paramount at the summit. Of
particular concern were relations with the European Union, a topic
the Concept rightly addresses. However, while NATO officials and
heads of state make public statements committing to improve the
dysfunctional relation with the EU, in the Strategic Concept the ker-
nels are present for continued strife between the two organisations.
NATO’s initiatives in the field of civilian capabilities will leave those
that favour a more balanced relationship with the EU, anxious.
The Concept expresses a high level of ambition, particularly in the
area of contributing to conflict prevention. For these purposes, a
civilian crisis management capability as well as developing a pool
of civilian specialists is proposed. It is understandable that NATO
wants a civilian capability to interface with NGO’s and other civil-
Ap: 2011nr122
23. Rejoinder
ian counterparts in the field to give shape to its Comprehensive
Approach. Yet the proposal puts an end to the possibility of
achieving a “reverse Berlin Plus” - a system whereby NATO relies
on the EU’s civilian capabilities - which could stimulate interde-
pendence rather than competition between the two organisations.
While NATO has always committed to avoiding duplication with
the European Union, it now risks duplication by building a civilian
capability of its own. Instead of a division of labour where NATO
does the cooking and the EU does the dishes, it appears as though
NATO now also wants to have control over the detergent. If NATO
develops a stand-alone civilian capacity, it risks making the EU’s
role in cooperating with the Alliance in complex emergencies all
but irrelevant. Rather than give rise to a new romance in Brussels,
stepping on the EU’s toes may ruin the uneasy mating dance going
on between the two organisations.
Much remains unclear
One of the obvious changes in the Concept is that aside from ‘Article
5’ territorial defence and ‘non-Article 5’ crisis management opera-
tions, NATO has broadened its strategic horizon to include protecting
the safety of its population and its economic interests. The Alliance
refers to this as ‘fundamental security.’ In practice this implies that
energy security and cyber defence become an integral part of the
Alliance’s security efforts.
Ballistic missile defence
should also be seen in
this light. Defending
against the risk of weap-
ons of mass destruction
(WMD), delivered by
terrorists or lobbed onto
Allied cities atop a bal-
listic missile, lies within
this same category of
population-centric secu-
rity. As does focusing on
economic security, particularly through NATO’s ambition to promote
protecting the global commons by securing energy transit routes and
cyber-space. Of course, NATO’s standing naval forces already have
the capacity to contribute to energy security. It therefore remains
to be seen what protecting “critical energy infrastructure and transit
areas” means in terms of new capabilities or doctrine. In addition,
a NATO cyber centre of excellence has already been established, yet
the Concept alludes to new capabilities in this field. Many details
remain to be addressed how these initiatives will be given shape.
The Summit Declaration rather than the Concept offers some insights.
It details the busy schedule the Alliance has been given to provide
substance to the initiatives launched in the Concept, or that were
left unresolved. In the coming months the North Atlantic Council
will not only assess NATO’s counter-WMD programme (by June 2011),
draft a plan for missile defence (by June 2011), prepare a cyber-
action plan (by June 2011), and prepare a report on energy security
(by December 2011). It will also develop a plan for an EU-NATO stra-
tegic partnership (by April 2011), a political-military framework for
partnering with other countries (April 2011), a new political guidance
on force transformation (by March 2011), a plan for cost-effective ca-
pability development (by March 2011), and a plan for reducing NATO’s
organisational size (by June 2011). These follow-on actions will be
the true ‘proof of the pudding’ for the new Strategic Concept.
An Emergent Strategy?
In short, much remains “emergent” about NATO’s new Strategic
Concept. As Jamie Shea writes, the Concept is “only as good as the
willingness of NATO to implement it.”3
This leads to wonder how
we should appreciate the Concept. The Strategic Concept is a mis-
sion statement, not a strategy. It outlines what the Alliance should
do, and leaves it to follow-on ministerials to decide how to do it.
On crucial issues, in terms of the steps to take and the choices to
make, it favours diplomatic ambiguity over strategic clarity thereby
preparing the alliance for new rounds of political discussions,
misperception and disagreements. And on several crucial topics,
such as the impact of the financial crisis on defence budgets and
the changing balance of power in the world, the Concept remains
eerily, and perhaps irresponsibly, quiet.
Former Secretary-General Jaap de Hoop Scheffer said following
the Iraq-crisis in 2003 that the Alliance had to become more of
a political forum and discuss common security issues in order to
find common ground. With new ambitions articulated and limited
agreement on how to proceed, turning NATO into a political alli-
ance has now become inevitable. Does all this make the Strategic
Concept extraordinary or historic? No, but luckily for the Alliance,
that does not it make any less important.
Rem Korteweg is a Policy Analyst atThe Hague Centre
for Strategic Studies (HCSS) where he works on
transatlantic relations and strategic security issues.
Would you like to react? Mail the editor at
redactie@atlcom.nl.
Karl Heinz Kamp, ‘NATO’s strategy after the Lisbon summit,’1.
in Atlantisch Perspectief , 8-2010.
James G. Neuger, ‘NATO says Europe risks becoming ‘paper tiger’2.
on cuts,’ Bloomberg, 19 November 2010.
Jamie Shea, ‘Why does NATO’s new Strategic Concept matter?,’3.
in Atlantisch Perspectief, 8-2010.
Ap: 2011nr1 23
The Strategic
Concept avoided
dealing with the hard
questions
24. Atlantisch Nieuwsoverzicht
Atlantisch Nieuwsoverzicht
• NEDERLANDSE MISSIE KUNDUZ •
• NEDERLANDSE MISSIE KUNDUZ •
Nederland
Nieuwe missie Afghanistan
• De Nederlandse regering heeft besloten
een politiemissie naarAfghanistan te
sturen. Het gaat hier om een missie
naar de noordelijke provincie Kunduz,
waarbij 545 politie-opleiders en mili-
tairen onder de vlag van de NAVO en
EUPOLAfghaanse politieagenten gaan
opleiden. Dit gebeurt onder de militaire
bescherming van lead nation Duitsland.
• De goedkeuring van het besluit voor
een nieuwe missie ging niet over één
nacht ijs. Het minderheidskabinet van
premier Rutte had grote moeite om
een meerderheid in deTweede Kamer
te bewerkstelligen voor deze mis-
sie. De partijen waar het kabinet van
afhankelijk was (immers, de Partij van
de Arbeid, de Socialistische Partij
en de Partij van deVrijheid hadden
direct laten weten tegen te zullen
stemmen) waren GroenLinks, D66 en
ChristenUnie.
• Enkele dagen voor het beslissende ple-
naire debat in deTweede Kamer dwong
GroenLinks-fractievoorzitter Jolande
Sap de premier om de oppositie op
enkele terreinen tegemoet te treden. Zo
wilde zij harde garanties dat de getrain-
de politieagenten niet ingezet zouden
worden in gevechtssituaties, dat ze een
langere trainingsperiode zouden krijgen
en dat de nadruk meer op mensenrech-
ten en andere civiele (in plaats van
paramilitaire) taken kwam te liggen. Het
Nieuwsoverzicht op het gebied van de trans-Atlantische betrekkingen, Europese veiligheid en het Nederlandse buitenlands beleid
Periode
11 december 2010 – 10 februari 2011
Auteurs
Joppe Schaaper
Bronnen
NRC Handelsblad, deVolkskrant, International HeraldTribune,The Washington Post, FinancialTimes, Le Monde, Frankfurter Allgemeine
Zeitung, Jane’s Defence Weekly, CNN, BBC News, e-nieuwsbrieven van Eastweek, RFE/RL Balkan Report en ISN Security Watch, en
websites van onder meer de NAVO en andere internationale organisaties
kabinet gaf toe en verzekerde zichzelf zo
van een meerderheid in de Kamer. De
NAVO en deAfghaanse regering heb-
ben inmiddels gezegd deze specifiek
Nederlandse aanpak te respecteren en
eraan mee te werken.
AfPak
Afghanistan
• Naast de Amerikaanse en de
Nederlandse namen ook andere
regeringen besluiten ten aanzien
van de NAVO-missie in Afghanistan.
Zo temperde de Britse minister van
Defensie Liam Fox de verwachtingen
van de Britse bevolking over de snelle
troepenterugtrekking uit Afghanistan.
Argument hiervoor was dat een gelei-
delijke afbouw en verantwoordelijk-
heidsoverdracht beter zou zijn voor de
veiligheidssituatie en voor de resulta-
ten op lange termijn.
• De Duitse regering heeft besloten om
de Duitse missie te verlengen met een
jaar. Eind 2011 vertrekken de eerste
Duitse militairen uit Afghanistan,
zodat in 2014 de laatsten weg zijn.
• Midden januari werd een plan gepre-
senteerd door de Afghaanse regering
en haar internationale partners dat het
aantal Afghaanse militairen en poli-
tieagenten met 42 procent moet laten
toenemen tot 378.000. De laatste jaren
werd het trainingsprogramma ernstig
belemmerd door analfabetisme, drugs-
gebruik, corruptie en hoge desertie on-
der de trainees. Onderwijl sluimert de
constitutionele crisis voort. President
Hamid Karzai stelde de beëdiging van
het nieuwe parlement eerst met nog
een maand uit, wat heftige reacties
uitlokte van de parlementsleden. Die
dwongen vervolgens in een gesprek af
dat het parlement nog in dezelfde week
beëdigd zou worden.
Pakistan
• Pakistan beleeft roerige tijden. Naast
de nog altijd aanhoudende humanitaire
crisis als gevolg van de hevige over-
stromingen in de zomer van 2010, viel in
de eerste week van januari de meerder-
heid van de regeringscoalitie weg. Na
stevige concessies van de grootste
partij op het gebied van economische
hervormingen, tegen het zere been
van deVerenigde Staten, voegde de
opgestapte partij zich echter weer bij
de regering. DeVerenigde Staten kwa-
men echter niet met kritiek, aangezien
zij een stabiele regering noodzakelijk
achten in het bestrijden van terrorisme
in de regio.
• In dezelfde week werd de regering
nog meer op de proef gesteld door de
moordaanslag op SalmanTaseer, de
gouverneur van Punjab. Deze liberale
tegenstander van de blasfemiewet was
een belangrijke bondgenoot van pre-
sident Zardari. Deze moord kan grote
gevolgen hebben voor de Amerikaanse
strategie in de regio, aangezien het de
kloof tussen liberale en fundamentalis-
Ap: 2011nr124
25. Atlantisch Nieuwsoverzicht
Atlantisch Nieuwsoverzicht
NEW START GERATIFICEERD • VS-
tische Pakistani blootlegt en vergroot.
Dit kan weer tot gevolg hebben dat
een betere voedingsbodem ontstaat
voor terroristen in Pakistan en dat het
Pakistaanse leger terroristische bases
in de grensgebieden met Afghanistan
niet meer effectief kan bestrijden.
Verenigde Staten
• De regering-Obama pakte de eerste
weken van het nieuwe jaar aan om haar
buitenlands beleid te profileren en zo
de binnenlandse malheur (de schiet-
partij op het Democratische Congreslid
Giffords, de overname van het Huis van
Afgevaardigden door de Republikeinen
en de immer stagnerende economie)
enigszins op de achtergrond te plaatsen.
New START
• Ondanks enige vertraging in het
Russische ratificatieproces (de Doema
keurde het verdrag eind januari pas
goed) was het eerste succes vorig
jaar al een feit, toen het Amerikaanse
Congres instemde met hernieuwing
van het ontwapeningsverdrag START.
• Volgens het verdrag moet het aantal
opgestelde strategische kernkoppen
worden verminderd van maximaal 2.200
naar ten hoogste 1.550 per land.
• In het ratificatieproces liet Rusland
nog wel opnemen dat het zich uit de
overeenkomst mag terugtrekken als het
Amerikaanse ballistic missile defense-
programma een te grote dreiging vormt
voor de Russische nationale veiligheid.
Topoverleg met China
• Zeer belangrijk in het Amerikaanse
buitenlandse beleid is de relatie met
China, het land waarvan alom wordt
verwacht dat het binnen afzienbare tijd
de leidende positie van deVerenigde
Staten overneemt. In de week van
18 januari vond de driedaagse top-
ontmoeting tussen de presidenten
Barack Obama en Hu Jintao plaats in
Washington. De relatie was verstoord
door Amerikaanse wapenleveranties
aanTaiwan, het op de voorgrond treden
van de traditionele machtsverdeling op
het Koreaans schiereiland en beschul-
digingen over en weer van financieel
en economisch wanbeleid.
• Na afloop van de topontmoeting waren
beide kanten erg tevreden over de resul-
taten. China wilde graag behandeld
worden als een gelijke partner in de
wereldpolitiek, deVerenigde Staten wil-
den graag de economische en politieke
banden herstellen en bepaalde harde
noten kraken: het aan de orde stellen
van de mensenrechtensituatie in China,
waarvan Hu Jintao toegaf dat hier nog
een hoop gedaan moet worden; het
bereiken van een gezamenlijke politiek
ten opzichte van kernwapens, hetgeen
resulteerde in een gezamenlijk nucle-
aire-veiligheidscentrum in China; de
oproep aan China om een harder beleid
te voeren tegenover Noord-Korea, wat
leidde tot een gedeelde verklaring in de
persconferentie dat Noord-Korea moest
stoppen met zijn provocaties.
• Daarnaast hebben de Defensie
ministers Robert Gates en Liang
Guanglie een begin gemaakt met het
herstellen van de militaire banden.
De spanningen na de Amerikaanse
wapenleveranties aanTaiwan en oefe-
ningen in de Gele Zee zijn grotendeels
uit de lucht, toch zal een
wederzijds wantrouwen
voorlopig aanwezig
blijven. Gates is dan ook
de eerste minister van
Defensie in vijf jaar die
welkom is in China.
• Hij werd gelijk geconfron-
teerd met de nieuwste
militaire aanwinst in
China, de J-20 Stealth-
bommenwerper. De
beloftes tot samenwerking
zijn er, maar blijven mi-
nimaal. China weigert de
coöperatie uit te breiden
tot overleg over lange
afstandsraketten en atoomwapens,
maar de angel was eruit gehaald voor
de top tussen Obama en Hu.
Midden-Oosten
Machtsverschuiving?
• Een aantal politieke gebeurtenissen
met potentiële gevolgen voor de veilig-
heidssituatie in het Midden-Oosten (en
zodoende voor het veiligheidsbeleid
van deVerenigde Staten, de NAVO en
de Europese Unie) heeft de afgelopen
maand plaatsgevonden.
• InTunesië hebben weken van bevol-
kingsoproer gezorgd voor het vluchten
van president Ben Ali, die vierentwintig
jaar aan de macht was. Sommigen
waren bang dat deze revolutionaire
golf zich zou verspreiden naar andere
Arabische landen, waar zich dezelfde
economische en politieke problemen
voordoen.
• Een paar weken na deTunesische
opstand, ging ook in Egypte de bevol-
king de straat op. Honderdduizenden
betoogden tegen president Moebarak,
met als centrum van de revolutie het
Tahrirplein in Caïro. Meermalen deed
Moebarak concessies (zo beloofde hij
dat hij zich niet meer herkiesbaar stelt
bij de volgende verkiezingen) maar de
demonstranten eisten niets minder
NEW START GERATIFICEERD • VS-
Op 4 februari 2011, de ‘Vrijdag vanVertrek’, eisten Egyptische beto-
gers op hetTahrirplein in Caïro het vertrek van president Moebarak.
Een week later kregen zij hun zin (foto: Wikimedia/Mona Sosh)
Ap: 2011nr1 25
26. Atlantisch Nieuwsoverzicht
Atlantisch Nieuwsoverzicht
CHINA TOP • PROTESTEN EGYPTE
CHINA TOP • PROTESTEN EGYPTE
dan zijn aftreden. Na een speech op
10 februari, waarin Moebarak verklaar-
de aan te blijven als president, maakte
hij op vrijdag 11 februari alsnog bekend
dat hij per direct de macht overdroeg
aan het leger. Het leger zal tot de
geplande verkiezingen in september
de lopende zaken op zich nemen.
• DeVerenigde Staten zaten met een
groot dilemma, want het Egypte
van Moebarak was traditioneel een
bondgenoot van Amerika en er wordt
gevreesd dat een nieuwe machthebber
zich van dit bondgenootschap afkeert.
Dit kan gevolgen hebben voor de
situatie in het hele Midden-Oosten.
• Obama stuurde de ervaren diplomaat
FrankWisner naar Egypte om te pleiten
voor democratische hervormingen en
nieuwe verkiezingen, maar het land kon
niet verhullen dat er enorme belangen
spelen en dat het liever een langzame,
gelijkmatige overdracht van de macht
zien dan een snelle en chaotische.
• Naast de Egyptenaren, lieten ook
de Jemenieten, de Jordaniërs en de
Algerijnen van zich horen. In Iran
gingen geluiden op om net als in 2009
tegen het bewind te protesteren.
• Ook in Libanon is een verschuiving
van de macht gaande. Begin januari
trok de sjiitische militante beweging
en politieke partij Hezbollah zich
terug uit de regering van de soenniti-
sche Saad Hariri, zoon van de in 2005
vermoorde Rafik Hariri, wat de regering
ten val bracht. Op 25 januari werd een
kandidaat van Hezbollah, Najib Mikati,
benoemd als nieuwe premier en hoewel
hij een verzoenende toon aansloeg,
ontstonden er protesten onder de be-
volking. Het aantreden van een premier,
gesteund door Hezbollah, ligt gevoe-
lig bij Israël en deVerenigde Staten.
Hezbollah wordt namelijk traditioneel
gesteund door Iran en Syrië, de partij
van Hariri door hetWesten.
• Sommige experts spreken, met deze
gebeurtenissen als recente afspiege-
ling, van een power shift in het Midden-
Oosten van deVerenigde Staten en
hun traditionele bondgenoten Israël,
Egypte en Saudi-Arabië naar de terug-
houdender Arabische landen als Iran
en Syrië.
Iran
• In verband met de westerse verdenkin-
gen van Iraanse negatieve doeleinden
van het nucleaire programma, nodigde
het land buitenlandse ambassadeurs
uit om een inspectieronde te maken
langs de nucleaire installaties. Dit om
te laten zien dat Iran transparant te
werk gaat en slechts energiedoelein-
den heeft. DeVerenigde Staten waren
bewust niet uitgenodigd; de Europese
Unie, China en Rusland gingen niet op
de uitnodiging in en zeiden dat inspec-
tie een taak was van het Internationaal
Atoomenergie Agentschap.
• Deze slechte verstandhouding bleek
ook tijdens de tweedaagse top in
Istanboel, waar het exclusief over het
nucleaire programma van het land ging.
Er is geen enkele vooruitgang geboekt,
zelfs over de datum voor een volgende
top is geen consensus bereikt.
• Hillary Clinton noemde de westerse
materiële sancties ten aanzien van
Iran naar aanleiding van bovenstaande
verdenkingen de afgelopen maand
succesvol. De sancties leidden volgens
haar tot een vertraging van de ver-
meende productie van kernwapens.
De Israëlische premier Benjamin
Netanyahu, die een groot tegenstan-
der is van Iran, wilde ondanks deze
boodschap de sancties nog verder
opschroeven.
• De relatie tussen Israël en Iran is nog
verder op scherp komen te staan toen
medio januari naar buiten kwam dat
het Israël (in samenwerking met de
Verenigde Staten) was dat het cyber-
virus Stuxnet had ontwikkeld. Deze
computerworm legde eind vorig jaar
een gedeelte van het Iraanse kern
programma stil, met als gevolg dat
de productie maanden vertraging
opliep.
Noord-Korea
• Verschillende Amerikanen reisden af
naar China, Zuid-Korea en Japan om
te praten over de hernieuwde agressie
van Noord-Korea in november 2010.
Robert Gates sprak na voornoemde
reis naar China met hoge ambte-
naren in Japan, alwaar hij de regio-
nale samenwerking met Zuid-Korea
aanmoedigde en afspraken maakte
over meer afstemming tussen Japen
en deVerenigde Staten ten opzichte
van Noord-Korea. Daarbij uitte hij zijn
zorgen over de toekomstige militaire
slagkracht van het communistische
land, dat volgens hem binnen vijf
jaar deVerenigde Staten zou kunnen
aanvallen met intercontinental ballistic
missiles en gecombineerd met de
huidige nucleaire programma’s zorgt
dat voor een immense dreiging, aldus
Gates.
• Naast Gates stuurden deVerenigde
Staten een speciale gezant, Stephen
Bosworth, naar China, Zuid-Korea
en Japan om te peilen hoe deze
landen er tegenover staan het zeslan-
denoverleg (inclusief Rusland) met
betrekking tot de spanningen op het
Koreaanse schiereiland te hervatten.
DeVerenigde Staten verwachten een
hardere lijn van China tegenover zijn
traditionele bondgenoot Noord-Korea,
sinds laatstgenoemde ‘geweld van on-
acceptabele proporties’ gebruikt heeft.
• Een poging tot overleg tussen Noord-
en Zuid-Korea liep direct spaak,
doordat Noord-Korea weigerde verant-
woording af te leggen voor de recente
incidenten.
Kijk voor het uitgebreide nieuwsoverzicht
op www.atlcom.nl/site/atlnieuws.
Ap: 2011nr126