29. Verhouding ASS/ Persoonlijkheidspathologie DSM IV Cluster A Bejerot & Nylander (Nord.J.Psychiatry, 2001): Veel co-morbiditeit OCD / Asperger / Persoonlijkheidspathologie (m.n. cluster A)
30.
31.
32.
33.
34.
Notas do Editor
PDD-NOS: Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified MCDD: Multi Complex Developmental Disorder MCDD heette eerst (tot circa 2001): MDD (Multiplex Developmental Disorder). Bij MCDD wordt recent ook een link gelegd met kenmerken van schizofrenie of psychotisch functioneren.
Om te kunnen differentiëren tss ADHD met sociale interactie problemen en PDD-NOS, is een goede OA en hetero-anamnese gericht op de symptomen van zowel ADHD als ASS van groot belang. Er zijn nog geen meetinstrumenten die erop gericht zijn deze stoornissen te differentiëren. Momenteel wordt er bij het Universitair Centrum Psychiatrie van het UMCG gebruik gemaakt van de VIS-V ( vertaling RJ van den Bosch en RB Minderaa, 2002), om te bekijken of dit voor volwassenen ook een geschikt instrument is om te differentiëren tussen ADHD en PDD-NOS : HELAAS NIET!!
De stoornis van Gilles de la Tourette (GTS) wordt gekenmerkt door chronische en meervoudige motorische en vocale tics, welke zich doorgaans manifesteren vanaf 6 à 7 jaar en kennen een wisselend beloop. GTS en ASS delen gedragskenmerken als echolalie, afwijkend motorisch gedrag en obsessief-compulsief gedrag. De tics bij GTS zijn in tegenstelling tot de stereotiepe bewegingen bij autisme (zoals oogknipperen, trekkingen in het gezicht) onwillekeurig en niet intentioneel (Hellingman-Fernhout, 2000). De compulsieve gedragingen bij autisme zijn meer ritualistisch van aard en zijn vaak gerelateerd aan weerstand tegen veranderingen. Ook manifesteert autisme zich vroeger dan GTS en heeft een minder fluctuerend verloop. De anamnese is van belang om het onderscheid aan te brengen: bij GTS is meestal geen sprake van een betekenisvolle taalachterstand of afwijkende taal en spraak. Het bewust-zijn van het hebben van een stoornis is ook vaker aanwezig. Overigens: autisme en ticstoornissen kunnen gezamenlijk voorkomen (zie Baron-Cohen, 1999).
Vraag SSS-ASS veel gesteld. M.n. bij slecht sociaal herstel na psychose. Historie: verband Autisme – schizofrenie, vanaf jaren ’70 duidelijk gescheiden. Verschillende cijfers over associatie, geen goed onderzoek. MCDD. Schizofrenia simplex. Onderzoek UCP mbv VIS-K retrospectief: hogere scores, slechter functioneren tijdens ziekte, meer defect. Ook door Konstantareas genoemd. .
SANS dimensies. Konstantareas J Aut. Dev. Dis. 2001: hogere scores bij ASS. Overigens ook positieve symptomen, bizar gedrag, formele denkstoornissen.
ToM problemen: bij SSS moeite herkenning gezichtsuitdrukkingen neg. Emoties en angst. Katatonie: Stereotypieen, manierismen. Formele denkstoornissen: negatieve symptomen, neologismen, persevereren. Ook associatiezwakte bij kk gevonden (bv vd Gaag 2005) MCDD; groep kk met ASS in combinatie met stoonissen in regulatie angst en affect en kortdurende denkstoornissen; meer kans schizofrene ontwikkeling. Inhoudelijke denkstoornissen: soms mn bij verstandelijke handicap bij ASS moeilijk sterke obsessieve fixatie te onderscheiden van waan (bv bij kk imaginary friends)
Bipolaire stoornissen: mensen met autisme kunnen erg gevoelig zijn voor details en veranderingen. Hierdoor komen vaak extreme stemmingswisselingen voor. Deze kunnen ten onrechte leiden tot classificatie van een bipolaire stoornis. Ook is een aantal specifieke kenmerken van een manische periode overlappend met kenmerken van ASS: afleidbaarheid in de vorm van teveel aandacht voor onbelangrijke of irrelevante stimuli), een toegenomen spraakzaamheid, ongediscrimineerd sociaal gedrag (zoals een uitgebreide conversatie beginnen met een vreemde persoon). Het blijkt dat stemmingsstoornissen (depressie of manische stoornis) bij mensen zonder ASS langer duren en minder situatie gebonden zijn. Ook is het algemene beeld van ASS te onderscheiden van de bipolaire stoornis door onder meer de aanwezigheid van repetitieve en beperkte interesses en gedragingen. Bipolaire stoornissen zouden echter vaak voorkomen bij personen met Asperger en kan een familiaire belasting eveneens in de richting van comorbiditeit wijzen (Tantam 2000).
Bepaalde symptomen van depressie, zoals verminderde interesse voor activiteiten, agitatie en besluiteloosheid, kunnen doen denken aan ASS. Een grondige anamnese maakt het onderscheid duidelijk. Wel kan sprake zijn van comorbiditeit: intelligentie mensen met ASS kunnen zich pijnlijk bewust worden van hun beperkingen. Wing (2000): depressie is de meest voorkomende psychiatrische aandoening bij normaal begaafden met autisme. Een depressie bij ASS manifesteert zich atypisch wat de diagnostiek bemoeilijkt (Lainhart en Folstein, 1994), bijvoorbeeld via agressief gedrag (Howlin, 1997). Depressies zijn net als bij andere kinderen, ook bij kinderen met autisme vaak gerelateerd aan life events. Ook lijken kinderen met ASS die leiden aan een depressie vaker een familiale historiek hebben dan niet-depressieve kinderen met ASS (Ghaziuddin en Greden, 1998). Ook zou een genetische associatie bestaan tussen autisme en een gezinsgeschiedenis van affectieve stoornissen (Nordin en Gillberg, 1998).
Sociale fobie Sociale fobie wordt gekenmerkt door een intense angst voor sociale situaties (met name situaties waarbij de persoon bloot meent te staan aan het oordeel van anderen) in combinatie met paniekaanvallen en /of vermijding van zulke situaties (DSM IV task force, 1994). Dit kan overlappen met het eerste hoofdsymptoom van autisme; beperking in de sociale interactie. Er zijn geen gegevens over de comorbidteit tussen sociale fobie en autisme spectrum stoornissen. OCS De dwangstoornis of obsessieve compulsieve stoornis (OCS) wordt gekenmerkt door dwanggedachten (obsessies) en/of dwanghandelingen die veel hinder geven, en meer dan 1 uur per dag in beslag nemen. Dwanggedachten zijn steeds terugkerende gedachten, beelden of impulsen die vaak angst en ongemak oproepen, en waar in meer dan 80 % van de gevallen angstreducerende (dwang)handelingen op volgen. Deze dwangverschijnselen zijn fenomenologisch moeilijk te onderscheiden van de rituelen, passend bij het derde hoofdsymptoom van autisme; stereotiepe gedrag. Uit de enige (klinische) studie naar co-morbiditeit van angst en autisme, blijkt dat ongeveer 20 % van de mensen met OCS een stoornis in het autistische spectrum heeft (Bejerot et al., 2001). Hoeveel mensen met een stoornis in het autistisch spectrum ook aan de criteria voor OCS voldoen, is onbekend. Een aanvulling op het onderscheid tussen OCS en autisme vinden we in de beschrijving van Pijpers (2005). Hier wordt niet alleen beschreven dat repetitieve gedragingen bij OCS ego-dystoon (ik-vreemd) zijn, maar ook dat deze een angst-reducerend karakter hebben. Dit in tegenstelling tot autisme, waar de repetitieve gedragingen ego-syntoon (ik-eigen) zijn (gedragingen gerelateerd aan preoccupaties en fascinaties) en het karakter hebben van angstpreventie (gedragingen betreft het vastzitten aan routines en rituelen). Door het ego-syntone karakter van het dwangmatig gedrag, worden deze handelingen bij autisme eerder ervaren als plezierig of lustvol en ontbreekt de schaamte en het besef van zinloosheid dat we bij OCS wel sterker zien (Verhulst, 2000).
Dmv. AUTI-R (Hoekman, 1992). Profiel van functioneren erg disharmonisch, lage score op sociale competentie, meer sociaal onaangepast gedrag. ASS: specifieke ontwikkelingsstoornissen: versus: een algeheel ontwikkelingstekort (Kraijer, 1998).
Van 64 patienten met OCD 13 “Opvallende Autistische trekken” (op verschillende manieren vastgesteld, maar zonder ontwikkelingsanamnese). In deze groep vaker PD (gemiddeld 2.8 t.o.v. 1.5 in niet ASD groep (vastgesteld met DIP-Q en SCID-screen, en Karolinska Scales of Personality). Vaker cluster A PD.