1. Betrekkelijke voornaamwoorden
Who, which en that zijn betrekkelijke voornaamwoorden.
• who en that gebruik je bij mensen,
• which en that gebruik je bij dieren en dingen.
This is the boy who / that I saw at the mall.
That is the bike which / that I bought yesterday.
• Het betrekkelijk voornaamwoord kan soms worden
weggelaten. Dit mag niet als er meteen na het betrekkelijk
voornaamwoord een werkwoord staat.
That is the boy I saw at the mall.
That is the bike I bought yesterday.

2. • Na de komma gebruik je who of which, maar nooit that:
My dad, who is a teacher, called me yesterday.
My cat, which has brown spots, is really cute.
• Als het om bezit gaat, gebruik je bij personen whose:
This is the girl whose bag was stolen.
This is the man whose car is purple.
• Bij plaatsen gebruik je where:
This is the village where my brother was born.

3. Now show what you know!
(maak zinnen met betrekkelijke voornaamwoorden)
1. That is the cow was walking on the highway.
2. My neighbour, is a painter, painted our house.
3. This is the boy telephone was ringing.
4. This is the man saved my life.
5. This is the place we had our picknick last summer.
6. Look, it’s the ring I lost at the pool!
7. Our walls, were grey, are now white.
8. This is the woman dog ate my homework.